PUROL SUNMAID ROZIJNEN IGELDKONINGEN. Het 9. 20468 LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 3 December Derde Blad Anno 1926 BINNENLAND. Schrale lippen "en ruwe huid UIT ONZE STAATSMACHINE geurigste fruit voor uw Kerstpudding! FEUILLETON. PLANNEN VAN DEN MINISTER VAN ONDERWIJS. Het zevende leerjaar. De minister van Onderwijs erkent, blij- -0QS de Memorie van Antwoord (begroo- ng 1927), dat ons tegenwoordig onder- ijsstelsel niet vrij is van overlacüng. In lezen zin n.l., dat er bij het voortgezet nderwijs (M.U.L.O. en U.L.O., voorbe eldend hooger en middelbaar onderwijs, andelsonderwijs) een teveel is aan onder- ijsinrichtingen. Ten aanzien van het voorbereidend hoo- er- en middelbaai onderwijs heeft de mi- Ister nagegaan in hoever het bij de Ka- 0cr aanhangige wetsontwerp met zijn id- ichten strookt. Hij is daarbij tot de over- uiging gekomen, dat dit ontwerp zich te eel in details begeeft en de vrijheid meer an noodig is aan banden legt. Bovendien ikent het z.i. de begrenzing met andere nderwijsgebieden niet scherp genoeg af. Hij stelt zich voor, eerlang aan de Ko- ingin machtiging te vragen om net bij Kamer nog steeds aanhangige wets- ntwerp op het voorbereidend hooger en Eiiddelbaar onderwijs m te trekken, ten inde het te kunnen vervangen door een ader, dat tegelijk het handelsonderwijs rganiseert. Dit ontwerp is zoo goed als ereed. Een ander onderwerp, door den minister hand genomen, is het aanvullend on- jrwijs, voor al die jeugdige personen, dio lagere school te boven zijn en die niet eer in den vorm van voorbereidend hoo- middelbaar of vakonderwijs volledig igonderwijs genieten. Het wil den mi jter voorkomen, dat het in hooge mate pwenscht ware, wanne»- eeD eenvoudige ettelijke regeling eenheid op dit terrein 1st te brengen. Hij steW zich voor, dit oderwerp eerlang aan een commissie van !skundigen ter bestudeering te geven. Ten opzichte van het lager onderwijs icdelijk" heeft de minister aan de z.i. eest urgente punten door voorstellen tot irtieele herziening der wet de hand ge- lagen. Binnenkort za' de Kamer nog een letsontwerp bereiken, strekkende om de erplichting voor gemeente- en schoolbe laren om een zevende leerjaar aan hun •holen te hebben, te stellen. De minister et in het herstel van het zevenjarig lcer- Isd een geleidelijken overgang om ook tot zevenjarigen leerplicht terug te ke©- De indiening van een wetsontwerp K>fc regeling van voorbereidend lager (be- aarschool-) onderwijs is voorloopig niet verwachten. OLLEGES VAN ZETTERS VAN 's RIJKS BELASTINGEN. Een wetsontwerp tot afschafling. Er is een wetsontwerp ingediend tot af- haffing van de colleges van zetters van Rijks directe belastingen. Naar in de Memorie van Toelichting irdt uiteengezet, eischte deze colleges lijks van de schatkist een uitgaaf van geveer f 64.000. De minister van Finan- in is van meening, dat het nul, dat het iadplegen van deze colleges voor de be- islingheffing oplevert, niet tegen de groote itgaaf opweegt. Onder deze omstandighe- n meent hij het instituut niet te moeten lilen voortbestaan. ANTI-MILITAIRISTISCHE OPRUIING TE GOOR. Vragen van den heer Vliegen. e heer Vliegen heeft aan den Minister Binnenlandsche Zaken en Landbouw pc volgende vragen gesteld: Wat is de reden, dat de Minister, na i antwoord op de vragf n van het lid der Eerste Kamer de Savornin Lohman te heb ben uiteengezet, dat de in die vragen ver latte beschuldiging aan het adres van den ■burgemeester van Goor niet strookte met feiten, daaraan heeft toegevoegd, dat lij den bedoelden burgemeester er aan feeft herinnerd, dat een burgemeester ook buiten zijn functie zich heeft te onthou- Ifen van uitingeD, die twijfel kunnen doen rijzen aan zijn eerbied voor de gestelde machten en aan zijn wil om het gezag te handhaven I Wat is verder de reden, die den Minis ter noopte, om, na de mededeeling, dat den heer Van der Sluis niets kon worden ten laste gelegd, dat ingrijpen zijnerzijds eischte daarop te laten volgen de alge meen gehouden stelling, dat, indien zich feiten voordoen, die de vrees wettigen, dat bij een burgemeester het gezag met veilig is, hij, Minister, niet zal aarzelen krachtig in te grijpen 1 Is ook de Minister niet van oordeel, dat deze toevoegingen, die den indruk maken van te zijn bedoeld als waarschuwingen aan het adres van den heer Van der Sluis, terwijl toch 's Minister antwoord op de beide eerste vragen van den heer De Sa vornin Lohman inhoudt, dat voor eenig ingrijpen zijnerzijds geen reden aanwezig is, ter vermijding van voor den heer Van der Sluis zeer onaangenaam misverstand beter achterwege waren gebleven t HET SPELLINGVRAAGSTUK. Nog kan gemeld worden/ dat in de com missie, welke de minister van onderwijs heeft benoemd tot onderzoek van het spel lingvraagstuk de inspecties van het gym nasiaal en middelbaar onderwijs en de hoofdinspecties van het lager onderwijs vertegenwoordigd zijn. Van deze commissie is dr.'Vinkensteyn, de oudste inspecteur van het gymnasiaal onderwijs, voorzitter. Aan de commissie is gevraagd advies uit te brengen omtrent hetgeen in het spelling vraagstuk h. i. met betrekking tot het onder wijs dient te worden gedaan. Dit advies is in definitieven vorm nog niet ontvangen. Het voornemen van den minister is aan de hand ervan opnieuw de meeningen in te winnen van de verschillende groepen, welke op dit gebied in de wetenschappelijke we reld bestaan, en ook voeling te houden met verschillende maatschappelijke groepen Dat aan een eventueel besluit de vorm van een wettelijke regeling gegeven zal worden, ligt met het oog op het verlangen naar een werkelijk bindende regeling voor de hand. Het is niet onwaarschijnlijk, dat liet eindresultaat zal gaan in de richting van het in 1916 uitgebrachte rapport-Kluy- ver-Muller. i PERSONEELRAAD NED SPOORWEGEN In de plaats van dr. F. G Walter, die de benoeming niet aangenomen heeft, is jn overleg met den Personeelraad tot Scheidsgerecht-voorzitter aangewezen de heer W. Graadt van Roggen te Utrecht. Door den Personeelraad zijn eemge voor stellen gedaan inzake de herziening der standplaats-indeeling. De directie der spoorwegen zal spoedig haar antwoord doen weten. Tegen verstrekking van vrijkaartenboek jes aan gepensionneerden verzetten zich verschillende bezwaren van administratie ven aard. De directie wenscht daarom het thans voor spoorwegpersoneel geldende sy steem niet verder uit te breiden. De commiezen bij de locaaJspoorwegen hebben volgens de directie ten aanzien van hun bezoldiging, welke gelijk is aan die van de commiezen (bij de hoofdlijnen) geen reden van klagen. De toelage van f 100 wegens dienstdoen op een station is aan de commiezen bi;, de locaaJspoor wegen niet toegekend, omdat het dienst doen op een station aan hun functie in- hacrent is. Desniettemin is in het uitzon deringsgeval, dat zulk een ambtenaar op een station der hoofdspoorwegen dienst doet, bepaald dat zij toch, omdat zij dan hetzelfde werk als een commies verlich ten, die toelage zullen genieten. Voor deze toelage bestaat natuurlijk geen grond, wanneer bedoelde ambtenaren op de voor hen normaal aangewezen stations, dat zijn die der locaalspoorwegen, dienst doen. In verband met het verzoek om weder- verstrekking van dienstkleeding op den voet van het bepaalde m het Reglement Dienstkleeding 1921 werd door de direc tie medegedeeld, dat zij wanneer de mid delen daarvoor weder beschikbaar zijn, in overleg met den Personeelraad zal nagaan, wat in dit opzicht voor het personeel ge daan kan worden. Thans geven de finan- cieele uitkomsten van het bedrijf haar j daartoe geen gelegenheid. i Nu blijkt, dat men op enkele kantoren gaarne een gascomfoor -geplaatst zag, zal de directie nagaan, of aan het verzoek voor plaatsing van gascomforen op alle kantoren voldaan kan worden maar dan verwachten zij eerst opgave van de kanto ren, die naar de meening van den Perso neelraad daarvoor in aanmerking komen. DE WELDADIGHEIDSPOSTZEGELS. Van de opbrengst der weldadigheidspost zegels, die gedurende December verkrijg baar zijn aan alle postkantoren, zal 2 pet ten goede komen aan een stichting ten l c- hocve van kinderen van postpersoneel. Dit betreft uitsluitend de opbrengst van de ze gels, die door bemiddeling van de post ambtenaren worden verkocht. HET NIEUWE RIJWIELPLAATJE. Naar de „Tel." verneemt zal het rijwiel- belastingplaatje voor 1927 thans in het mid den een vierkanten vorm hebben, in afwij king met dat van 1926, dat rond was. Het zal ditmaal in rood koper worden uitge voerd. OFFICIEELE BERICHTEN. Bij Kon. Besluit is op verzoek eervol ont slagen met dankbetuiging voor langdurige diensten G. K. A. Wijnmalen als Commis saris van Politie te Utrecht; zijn benoemd tot rechter in de rechtbank te Roermond Mr. A. L. M. van Berckel, thans substituut-griffier bij de rechtbank te Amsterdam; tot substituut-griffier bij de rechtbank te Rotterdam Mr. C. F. Gülcher, thans substi tuut-griffier bij het kantongerecht te Rotter dam idem bij de rechtbank te Breda mr. F. W. Fabius, thans griflier bij het kan tongerecht te Breukelen-Nijenrode; idem bij de rechtbank te Dordrecht, mr. G. A. Schreuder, thans griffier bij het kantonge recht te Harlingen; tot Ambtenaar van het Openbaar Mini sterie bij de Kantongerechten in het arron dissement Haarlem Mr. B„ van der Burg, thans te Winschoten; tot idem in het arrondissement Utrecht, Breukelen-Nijenrode, Amersfoort, Wijk bij Duurstede en Harderwijk mr. L. D. Zijlstra, thans griffier bij het kantongerecht te Gel- dermalsen; tot idem in het arrondissement Arnhem, Wageningen, Nijmegen, Doesburg en Ter- borg Mr. H. B de Brueys Tack, thans waar nemend ambtenaar bij het Openbaar Mini sterie bij de Kantongerechten in het arron dissement Alkmaar; tot idem in het arrondissement Winscho ten mr. J. C. v. d. Minne, thans waarne mend Ambtenaar van het Openbaar Mini sterie bij de kantongerechten te Appinge- dam en Groningen; is benoemd tot burgemeester van Ilen- drik-Ido-Ambacht J. Kneppelhout. Tot directeur der gemeente-plantsoe nen in Den Haag is benoemd de heer S. J. A. Doorenbosch, tuinarchitect der gemeente Rotterdam. RECLAME. Doos30*60*90ct.Tube80ct 4821 NADERE REGELING VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST I. Verschenen is een ontwerp van wet tot nadere regeling van de Collectieve Arbeids overeenkomst en het wil ons voorkomen, dat, waar van bij deze regeling betrokken zijde het verzoek tot ons gekomen is deze rege ling te willen bespreken, we er onzen lezers, zoowel de werknemers als de werkgevers, een dienst mede doen dit wetsontwerp te maken tol een onderwerp in deze serie. Vooraf zeggen we, dat we het ontwerp zul len bezien vanuit een volkomen objectief standpunt.' We zullen slechts uiteenzetten wat de regeering met deze nadere regeling bedoelt. Wanneer de titel van dit wetsontwerp spreekt van „nadere regeling", dan is uit dat woord nadere" af te leiden, dat er reeds een regeling van deze materie is, maar ook, dat de tot dusverre geldende niet gaf wat van een regeling als deze verwaent mag worden. Welnu, de oude regeling is vastgesteld in artikel 1637 littera n van ons Burger lijk Wetboek. Het is het eenige artikel, dat over de collectieve arbeidsovereenkomst spreekt, maar wat het zegt en wil is be langrijk genoeg. Immers het stelde veilig het statuut dezer overeenkomst tegenover hen, die beweerden en onder hen waren juristen met klinkende namen dat deze overeenkomst volgens de bestaande wet alle rechtsgeldigheid miste. In artikel 1637 n ligt dus de rechtsgeldigheid verankerd. Wat doet dit artikel nog meer? Het regelt verder de verhouding van het collectieve tot het individueele contract en onderwerpt het laatste aan het eerste. Het collectieve heeft den voorrang, wanneer strijd bestaat lusschen den inhoud van beide overeen komsten, immers de eerste alinea van dit artikel zegt: „Elk beding tusschen den werkgever en den arbeider, strijdig met een collectieve arbeidsovereenkomst, door welke zij beiden gebonden zijn. zal op de daartoe strekkende vordering van ieder dergenen, die bij de collectieve arbeidsovereenkomst partij waren, met uitsluiting evenwel van den werkgever zeiven, worden nietig ver klaard." Daardoor werd ondervangen het betoog, dat de werknemer en de werkgever, welke zelf het collectieve contract niet ge sloten hebben, maar vereenigingen, waar van zij lid zijn of waren, zich zou kunnen onttrekken aan de verplichtingen van de collectieve overeenkomst met een beroep op het feit, dat zijzelf niet tot de sluiting hun daadwerkelijke medewerking hebben verleend, dat het dus was eenr" res inter alios acta, een zaak tusschen anderen tot stand gekomen, welke op hun individueele overeenkomst geen invloed kon hebben. Nog een andere mogelijkheid deed zich voor en wel voorspruitende uit den ouden regel, dat bij meerdere overeenkomsten tus schen partijen de latere overeenkomst voorgaat en niet de eerste. Daarom werd in de eerste alinea van genoemd artikel be paald, dat het collectieve contract den voorrang heeft boven het individueele. Le zen we dus dit artikel nog eens goed, dan vinden we daarin twee beginselen vast gelegd. Eerstens de volledige en onaantast bare rechtsgeldigheid van het collectieve contract en tweedons de hegemonie van dit contract over het individueele. Zeer zeker was dit, hetgeen men op dat oogenblik kon en wilde geven. Men wilde niet verder gaan, omdat de wetgever aan do ontwikkeling der meeningen op dit punt tijd wilde laten een communis opinio in deze materie te vormen. Dat was de prac- tische reden, waarom de collectieve ar beidsovereenkomst toen niet verder werd geregeld. Er was echter ook een formeele grond en deze was, dat toen niet het collec tieve maar het individueele contract aan de orde was. Behalve dan de genoemde twee principes werd in het artikel vastgelegd wat een col lectieve arbeidsovereenkomst is. Daar luidt de omschrijving aldus: „Onder collectieve arbeidsovereenkomst wordt verstaan een regeling, getroffen door één of meer werk gevers of één of meer rechtspersoonlijkheid bezittende vereenigingen van werkgevers met één of meer rechtspersoonlijkheid be zittende vereenigingen van arbeiders, om trent arbeidsvoorwaarden, bij het aangaan van arbeidsovereenkomsten in acht te nemen." Dat was inderdaad een sobere om schrijving binnen het raam waarvan nadere ontwikkeling mogelijk was. Dat de regeering met haar opmerking, dat de collectieve arbeidsovereenkomst nog verkeerde in een ontwikkelingsstadium en dus tijd tot ontwikkeling der meeningen op dit punt gelaten moest worden, gelijk had, blijkt wel uit de omschrijving, die in het onderhavige wetsvoorstel gegeven wordt. Nu RECLAME. 4789 toch luidt de definitie van een coll. arbeids overeenkomst aldus; „Onder collectieve ar beidsovereenkomst wordt verstaan de over eenkomst, aangegaan door één of meer werkgevers of één of meer rechtspersoon lijkheid bezittende vereenigingen van werk gevers en één of meer rechtspersoonlijkheid bezittende vereenigingen van arbeider», waarbij voornamelijk of uitsluitend worden geregeld arbeidsvoorwaarden, bij arbeids overeenkomsten in acht te nemen (lsto alinea). Zij kan ook betreffen aannemingen van werk en overeenkomsten tot het ver richten van enkele diensten. Hetgeen in deze wet omtrent arbeidsovereenkomsten tusschen werkgevers en arbeiders is be paald, vindt dan overeenkomstige toepas sing" de alinea). Men ziet, hoe de com munis opinio omtrent de collectieve ar beidsovereenkomst vaste vormen heeft aan genomen Waar al zoo deze meening kon worden aanvaard als een althans voorloo pig constante, kon worden voortgebouwd op de twee beginselen, welke we zooeven heb ben genoemd al9 reeds te zijn vastgelegd ln artikel 1637 littera n van het Burgerlijk Wetboek (Zevende titel A- Van de overeen komsten tot het verrichten van arbeid). Maar juist omdat de meening omtrent het C A. vaste vormen aangenomen had. kon nu moeilijk de wetgever achterblijven met een andere wettelijke regeling. We leggen den nadruk op het woord regeling. Immers de nieuwe bepalingen laten gelegenheid tot afwijzing van het in de wet bepaalde meer dan een9 toe. Met andere woorden: het dwingend recht komt in deze regeling eerst dan aan het woord, waar de bevoegdheid om van de voor schriften af te wijken niet is gegeven. Zoo dat een bepaling dezer regeling meer dan eens dan slechts geldt, voor zoover de par tijen niet anders zijn overeengekomen, ter wijl ook wel, wanneer sprake i9 van een vereeniging, de gelegenheid is gelaten bij de statuten van de wettelijke regeling af te wijken. Deze gelegenheid om van de rege ling af te wijken, wanneer in de statuten een van de wet afwijkende regeling voor geschreven werd, behoeft niet te leiden tot de vrees, dat deze wet een doode letter blij ken zal. immers deze statuten behoeven een koninklijke goedkeuring en ten einde de aan gevraagde goedkeuring te kunnen verkrij gen, wordt toch eerst nagegaan of ze wet telijk goedgekeurd kunnen worden. Een paar opmerkingen, welke in de Me morie van Toelichting neergeschreven zijn, mogen hier een plaats vinden, voor we tot eon bespreking van de artikelen overgaan. Eerstens betreffende den vorm, welke voor deze wet gekozen werd. Gestreefd is naar korte en bondige artikelen. De wet stelt de beginselen vast. aan den rechter wordt de toepassing daarvan overgelaten. De minis- [^autoriseerde vertaling naar het Engelsch van E. PHILIPS OPPEN HEI M door I M. D. SPIES—VAN DER LINDEN. J -Mijn nichtje," zei hij, „zal de plaats ver ijlen, die ik gehoopt had, dat eens door jJin dochter zou ingenomen worden. A's P geval zich voordoet, kun je vrijuit tegen- Ter haar spreken over alles, wat onze za- p betreft." -Het is noodzakelijk," vervolgde hij na J'-Q oogenblik stilzwijgen, „dat zich in mijn |'J's iemand bevindt, die boven verdenking •ik zou haast zeggen boven verleiding. J% nicht zal die plaats innemen." I Toen wendden zij alle hun blikken naar 1 :r?inia en deze voelde zich bijna angstig forden. Het leek haar echter niet noodig, iets te I -Sgen. Twee van de aanwezigen ontmoette I '1 voor het eerst, maar zij waren haar allen ll\V aanz*en bekend. Daar was Stephen I eiss- hoofd van een groote trust; lang. ma tt «et ondoorgrondelijk gelaat, de oogen Lj r?en achter dikke brilleglazen; Hig- 'Qs die feitelijk aileenheerseher was over vj>[°°t spoorwegcomplex: Littleson en iflet keiden millionnairs en politici, kj: w'a9 een bijeenkomsl van mannen met Da frenzelooze macht, mannen dip vol- ■Qe k ^ernocrafische bladen leefden met "iöd aan de keel van de natie, Littleson boog zich wat naar voren en sprak haar niet onvriendelijk toe. „Ik ben er zeker van," zei hij, „dat uw oom een wijze keus gedaan heeft. Er zijn enkele geheimen, die te gewichtig voor het bezit van één enkel mensch en boven dien Phineas Duge hief zijn hand op. De rest doet er niet toe," zeide hij. „Ik heb al de bijzonderheden nog niet aan mijn nichtje uitgelegd. Als jullie allen geheel ge reed bent, zullen wij onze koffie gaan drin ken in de bibliotheek." Hij wendde zich tot Virginia, die dadelijk was opgestaan om zich te verwijderen. „Kom precies over anderhalf uur in de bibliotheek, Virginia," zei hij. „Niet eerder." Virginia keek op haar horloge en prentte den tijd in haar geheugen. Toen ging zij naar een van de kleinere salons en om een zekere beklemming die zij voelde, van zich af te zetten, begon zij zacht piano te spelen. In het midden van een nocturne van Chopïn ging de deur open en kwam een jonge man binnen. „Neemt u mij niet kwalijk," zei hij, „bent u juffrouw Longworlh?" Zij stond ineens op van haar piano- stoeltje. Hij was niet in „evening dress" en hij hield een vilten hoed in de hand. Toch maakte hij een prettigen indruk op haar en het scheen haar dat hij een heer was. „Ik ben juffrouw Longworlh." antwoordde zij. „Ik veronderstel, dat u mijn oom wenscht te spreken U bent bij vergissing hier bin nen gelaten." „Heelemaal niet," antwoordde hij met een innemende glimlach. ..Ik weet dat uw oom het erg druk heeft en daarom was ik zoo vrij, u te spreken te vragen. Hel is maar zoo iets onbeduidends wat ik graag weien wilde. dat het niet de moeite waard is er hem voor te storen. Mijn naam is Carr en ik ben van de „Sun". Ik had uw oom een paar vragen willen stellen, maar u kunt ze mij even goed beantwoorden als hij." „Meent u, dat u een journalist bent?" vroeg zij. „Dat ben ik," bekende hij. „Eigenlijk een raar soort leven, omdat wij er soms op uit gaan om de nietigste berichtjes. Zoo had uw oom bijvoorbeeld vanavond een diner en ik ben hier gekomen om de lijst van de gas ten," „Ik zie niet in," zeide zij langzaam, „wat uw blad daar bij mogelijkheid mee te ma ken heeft." Hij lachte vergoelijkend. „Ach, juffrouw Longworlh," zei hij, „u komt zóó van buiten geloof ik, u weet niet hoe we de dingen hier in New York doen. Uw oom is een beroemd man en het publiek, dat tegenwoordig kranten koopt, is er gek op om maar de beuzelachligste dingen te weten, die zulke mannen doen. Ik ben feitelijk hee lemaal van het andere eind van de stad hierheen gestuurd, alleen om die kleinigheid te weten te komen. Natuurlijk had ik het aan een van de bedienden kunnen vragen, maar wij geven er de voorkeur aan, onze berichten te ontvangen van een familielid als dat mogelijk is. Laat nu eens kijken!., de heer Weiss was hier natuurlijk?" Virginia aarzelde, maar slechts voor een oogenblik. „Indien u werkelijk die bijzonderheden weten wilt,' zeide zij, ..dan moet u hef mijn oom vragen Ik zeg hel u liever nip» „Maar hoort u nu eens, is dal nu niet wat onaardig tegenover uw oom?" vroeg hij, met twijfel in zijn slem. „Wij kunnen hem niet voor elke kleinigheid lastig vallen. Het is toch in het minst niet onbescheiden, als u mij de namen van de gasten opgeeft. De meeste menschen zenden ze zelf naar de kranten." „Ik weet niet," zeide Virginia, „of mijn oom het goed vindt, als ik dat doe. In ieder geval ben ik niet van plan het te doen, zon der zijn toestemming." De jonge man fronste even de wenkbrau wen Dit zou toch niet zoo gemakkelijk gaan als hij dacht. „Nu," zei hij, „ik kan de namen wel van de bediendeb te welen komen, zonder dat uw oom gestoord behoeft te worden. Het moet toch wel interessant voor u zijn al die beroemde mannen te hooren spreken." Zij schudde het hoofd. ,,lk begrijp de helft niet van wat zij zeg gen," antwoordde zij, „maar wat ik begrijp, klinkt in het geheel niet zoo bijzonder." Ilij glimlachte waardeerend. „Dat kan ik mij voorstellen," zei hij, „maar u zult toch wel iets van hun gesprek begrepen hebben. Bijvoorbeeld, de „Trusts Impeachment Bill" die over een paar we ken in het Parlement komt. Zij zullen daar toch wel interessante dingen over gezegd hebben." Virginia liep langzaam de kamer door en vóór de jonge man gemerkt had. wat zij van plan was, had zij op de electrische bel gedrukt. „Ik vind." zeide zij, „dat u heel brutaal bent. Gaaf u als 't u blieft dadelijk heen." Hij haalde de schouders op pn ging naar de deur. De uitdrukking van zijn gezicht bleef even goed geluimd „Wees niet boos op mij, juffrouw Long worth." zeide hij. terwijl hij een oogenblik wachtle met de hand op den deurknop; „het boort allemaal nu eenmaal bij mijn werk. al die dingen te weten te komen, anders ben ik mijn baantje niet waard. Wij hoor den op het bureau van onze krant, dat u juist van builen gekomen was en dat men van u wel wat te weten kon komen." „En ik vind dat heel onkiesch en onrid derlijk van u," begon Virginia. „Dat schijnt wel zoo, van uw standpunt," gaf hij toe; „maar u moet bedenken juf frouw Longworlh. dat het heelemaal deel uitmaakt van een spel. dat hier voortdurend gespeeld wordt. Iedere partij kent de zetten van de andere, dat valt niet te loochenen. Mannen, zooals uw oom, die hun handelin gen verborgen willen houden, doen even veel moeite om ons te blinddoeken en gebrui ken alle mogelijke middelen om ons in hst duister te laten, als zij dat willen. Zij be nutten ons en wij moeten probeeren hen le benutten. Goeden avond, juffrouw Lonk- worth!" Hij verliet de kamer en Virginia keerde naar de piano terug. Haar vingers beefden echter en zij was niet in staal te spelen. Zij nam een boek op en probeerde te lezen. Aldoor keek zij op de klok Eindelijk stond zij op en verliet de kamer. De anderhalf uur waren verstreken. HOOFDSTUK V. Bedrog in hei spel. Toen zij eindelijk met een kloppend hart de bibliotheek binnentrad, was Virginia eenigszins verras! haar oom alleen te vin den. Hij zal voor zijn open bureau met een stapel papieren voor zich en een lange, zwarte sigaar lusschen zijn lippen. Nauwelijks opkijkend, beduidde hij haar te gaan zitten. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1926 | | pagina 9