PUROL
SUNMAID
ROZIJNEN
IGELDKONINGEN.
Het
9. 20468
LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 3 December
Derde Blad Anno 1926
BINNENLAND.
Schrale lippen
"en ruwe huid
UIT ONZE STAATSMACHINE
geurigste fruit
voor uw
Kerstpudding!
FEUILLETON.
PLANNEN VAN DEN MINISTER VAN
ONDERWIJS.
Het zevende leerjaar.
De minister van Onderwijs erkent, blij-
-0QS de Memorie van Antwoord (begroo-
ng 1927), dat ons tegenwoordig onder-
ijsstelsel niet vrij is van overlacüng. In
lezen zin n.l., dat er bij het voortgezet
nderwijs (M.U.L.O. en U.L.O., voorbe
eldend hooger en middelbaar onderwijs,
andelsonderwijs) een teveel is aan onder-
ijsinrichtingen.
Ten aanzien van het voorbereidend hoo-
er- en middelbaai onderwijs heeft de mi-
Ister nagegaan in hoever het bij de Ka-
0cr aanhangige wetsontwerp met zijn id-
ichten strookt. Hij is daarbij tot de over-
uiging gekomen, dat dit ontwerp zich te
eel in details begeeft en de vrijheid meer
an noodig is aan banden legt. Bovendien
ikent het z.i. de begrenzing met andere
nderwijsgebieden niet scherp genoeg af.
Hij stelt zich voor, eerlang aan de Ko-
ingin machtiging te vragen om net bij
Kamer nog steeds aanhangige wets-
ntwerp op het voorbereidend hooger en
Eiiddelbaar onderwijs m te trekken, ten
inde het te kunnen vervangen door een
ader, dat tegelijk het handelsonderwijs
rganiseert. Dit ontwerp is zoo goed als
ereed.
Een ander onderwerp, door den minister
hand genomen, is het aanvullend on-
jrwijs, voor al die jeugdige personen, dio
lagere school te boven zijn en die niet
eer in den vorm van voorbereidend hoo-
middelbaar of vakonderwijs volledig
igonderwijs genieten. Het wil den mi
jter voorkomen, dat het in hooge mate
pwenscht ware, wanne»- eeD eenvoudige
ettelijke regeling eenheid op dit terrein
1st te brengen. Hij steW zich voor, dit
oderwerp eerlang aan een commissie van
!skundigen ter bestudeering te geven.
Ten opzichte van het lager onderwijs
icdelijk" heeft de minister aan de z.i.
eest urgente punten door voorstellen tot
irtieele herziening der wet de hand ge-
lagen. Binnenkort za' de Kamer nog een
letsontwerp bereiken, strekkende om de
erplichting voor gemeente- en schoolbe
laren om een zevende leerjaar aan hun
•holen te hebben, te stellen. De minister
et in het herstel van het zevenjarig lcer-
Isd een geleidelijken overgang om ook tot
zevenjarigen leerplicht terug te ke©-
De indiening van een wetsontwerp
K>fc regeling van voorbereidend lager (be-
aarschool-) onderwijs is voorloopig niet
verwachten.
OLLEGES VAN ZETTERS VAN 's RIJKS
BELASTINGEN.
Een wetsontwerp tot afschafling.
Er is een wetsontwerp ingediend tot af-
haffing van de colleges van zetters van
Rijks directe belastingen.
Naar in de Memorie van Toelichting
irdt uiteengezet, eischte deze colleges
lijks van de schatkist een uitgaaf van
geveer f 64.000. De minister van Finan-
in is van meening, dat het nul, dat het
iadplegen van deze colleges voor de be-
islingheffing oplevert, niet tegen de groote
itgaaf opweegt. Onder deze omstandighe-
n meent hij het instituut niet te moeten
lilen voortbestaan.
ANTI-MILITAIRISTISCHE OPRUIING
TE GOOR.
Vragen van den heer Vliegen.
e heer Vliegen heeft aan den Minister
Binnenlandsche Zaken en Landbouw
pc volgende vragen gesteld:
Wat is de reden, dat de Minister, na
i antwoord op de vragf n van het lid der
Eerste Kamer de Savornin Lohman te heb
ben uiteengezet, dat de in die vragen ver
latte beschuldiging aan het adres van den
■burgemeester van Goor niet strookte met
feiten, daaraan heeft toegevoegd, dat
lij den bedoelden burgemeester er aan
feeft herinnerd, dat een burgemeester ook
buiten zijn functie zich heeft te onthou-
Ifen van uitingeD, die twijfel kunnen doen
rijzen aan zijn eerbied voor de gestelde
machten en aan zijn wil om het gezag te
handhaven I
Wat is verder de reden, die den Minis
ter noopte, om, na de mededeeling, dat
den heer Van der Sluis niets kon worden
ten laste gelegd, dat ingrijpen zijnerzijds
eischte daarop te laten volgen de alge
meen gehouden stelling, dat, indien zich
feiten voordoen, die de vrees wettigen,
dat bij een burgemeester het gezag met
veilig is, hij, Minister, niet zal aarzelen
krachtig in te grijpen 1
Is ook de Minister niet van oordeel, dat
deze toevoegingen, die den indruk maken
van te zijn bedoeld als waarschuwingen
aan het adres van den heer Van der Sluis,
terwijl toch 's Minister antwoord op de
beide eerste vragen van den heer De Sa
vornin Lohman inhoudt, dat voor eenig
ingrijpen zijnerzijds geen reden aanwezig
is, ter vermijding van voor den heer Van
der Sluis zeer onaangenaam misverstand
beter achterwege waren gebleven t
HET SPELLINGVRAAGSTUK.
Nog kan gemeld worden/ dat in de com
missie, welke de minister van onderwijs
heeft benoemd tot onderzoek van het spel
lingvraagstuk de inspecties van het gym
nasiaal en middelbaar onderwijs en de
hoofdinspecties van het lager onderwijs
vertegenwoordigd zijn. Van deze commissie
is dr.'Vinkensteyn, de oudste inspecteur van
het gymnasiaal onderwijs, voorzitter.
Aan de commissie is gevraagd advies uit
te brengen omtrent hetgeen in het spelling
vraagstuk h. i. met betrekking tot het onder
wijs dient te worden gedaan. Dit advies is
in definitieven vorm nog niet ontvangen.
Het voornemen van den minister is aan
de hand ervan opnieuw de meeningen in te
winnen van de verschillende groepen, welke
op dit gebied in de wetenschappelijke we
reld bestaan, en ook voeling te houden met
verschillende maatschappelijke groepen
Dat aan een eventueel besluit de vorm
van een wettelijke regeling gegeven zal
worden, ligt met het oog op het verlangen
naar een werkelijk bindende regeling voor
de hand. Het is niet onwaarschijnlijk, dat
liet eindresultaat zal gaan in de richting
van het in 1916 uitgebrachte rapport-Kluy-
ver-Muller. i
PERSONEELRAAD NED SPOORWEGEN
In de plaats van dr. F. G Walter, die
de benoeming niet aangenomen heeft, is
jn overleg met den Personeelraad tot
Scheidsgerecht-voorzitter aangewezen de
heer W. Graadt van Roggen te Utrecht.
Door den Personeelraad zijn eemge voor
stellen gedaan inzake de herziening der
standplaats-indeeling. De directie der
spoorwegen zal spoedig haar antwoord
doen weten.
Tegen verstrekking van vrijkaartenboek
jes aan gepensionneerden verzetten zich
verschillende bezwaren van administratie
ven aard. De directie wenscht daarom het
thans voor spoorwegpersoneel geldende sy
steem niet verder uit te breiden.
De commiezen bij de locaaJspoorwegen
hebben volgens de directie ten aanzien van
hun bezoldiging, welke gelijk is aan die
van de commiezen (bij de hoofdlijnen)
geen reden van klagen. De toelage van
f 100 wegens dienstdoen op een station
is aan de commiezen bi;, de locaaJspoor
wegen niet toegekend, omdat het dienst
doen op een station aan hun functie in-
hacrent is. Desniettemin is in het uitzon
deringsgeval, dat zulk een ambtenaar op
een station der hoofdspoorwegen dienst
doet, bepaald dat zij toch, omdat zij dan
hetzelfde werk als een commies verlich
ten, die toelage zullen genieten. Voor deze
toelage bestaat natuurlijk geen grond,
wanneer bedoelde ambtenaren op de voor
hen normaal aangewezen stations, dat zijn
die der locaalspoorwegen, dienst doen.
In verband met het verzoek om weder-
verstrekking van dienstkleeding op den
voet van het bepaalde m het Reglement
Dienstkleeding 1921 werd door de direc
tie medegedeeld, dat zij wanneer de mid
delen daarvoor weder beschikbaar zijn, in
overleg met den Personeelraad zal nagaan,
wat in dit opzicht voor het personeel ge
daan kan worden. Thans geven de finan-
cieele uitkomsten van het bedrijf haar j
daartoe geen gelegenheid. i
Nu blijkt, dat men op enkele kantoren
gaarne een gascomfoor -geplaatst zag, zal
de directie nagaan, of aan het verzoek
voor plaatsing van gascomforen op alle
kantoren voldaan kan worden maar dan
verwachten zij eerst opgave van de kanto
ren, die naar de meening van den Perso
neelraad daarvoor in aanmerking komen.
DE WELDADIGHEIDSPOSTZEGELS.
Van de opbrengst der weldadigheidspost
zegels, die gedurende December verkrijg
baar zijn aan alle postkantoren, zal 2 pet
ten goede komen aan een stichting ten l c-
hocve van kinderen van postpersoneel. Dit
betreft uitsluitend de opbrengst van de ze
gels, die door bemiddeling van de post
ambtenaren worden verkocht.
HET NIEUWE RIJWIELPLAATJE.
Naar de „Tel." verneemt zal het rijwiel-
belastingplaatje voor 1927 thans in het mid
den een vierkanten vorm hebben, in afwij
king met dat van 1926, dat rond was. Het
zal ditmaal in rood koper worden uitge
voerd.
OFFICIEELE BERICHTEN.
Bij Kon. Besluit is op verzoek eervol ont
slagen met dankbetuiging voor langdurige
diensten G. K. A. Wijnmalen als Commis
saris van Politie te Utrecht;
zijn benoemd tot rechter in de rechtbank
te Roermond Mr. A. L. M. van Berckel,
thans substituut-griffier bij de rechtbank te
Amsterdam;
tot substituut-griffier bij de rechtbank te
Rotterdam Mr. C. F. Gülcher, thans substi
tuut-griffier bij het kantongerecht te Rotter
dam idem bij de rechtbank te Breda mr.
F. W. Fabius, thans griflier bij het kan
tongerecht te Breukelen-Nijenrode; idem bij
de rechtbank te Dordrecht, mr. G. A.
Schreuder, thans griffier bij het kantonge
recht te Harlingen;
tot Ambtenaar van het Openbaar Mini
sterie bij de Kantongerechten in het arron
dissement Haarlem Mr. B„ van der Burg,
thans te Winschoten;
tot idem in het arrondissement Utrecht,
Breukelen-Nijenrode, Amersfoort, Wijk bij
Duurstede en Harderwijk mr. L. D. Zijlstra,
thans griffier bij het kantongerecht te Gel-
dermalsen;
tot idem in het arrondissement Arnhem,
Wageningen, Nijmegen, Doesburg en Ter-
borg Mr. H. B de Brueys Tack, thans waar
nemend ambtenaar bij het Openbaar Mini
sterie bij de Kantongerechten in het arron
dissement Alkmaar;
tot idem in het arrondissement Winscho
ten mr. J. C. v. d. Minne, thans waarne
mend Ambtenaar van het Openbaar Mini
sterie bij de kantongerechten te Appinge-
dam en Groningen;
is benoemd tot burgemeester van Ilen-
drik-Ido-Ambacht J. Kneppelhout.
Tot directeur der gemeente-plantsoe
nen in Den Haag is benoemd de heer S. J.
A. Doorenbosch, tuinarchitect der gemeente
Rotterdam.
RECLAME.
Doos30*60*90ct.Tube80ct
4821
NADERE REGELING VAN DE
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST
I.
Verschenen is een ontwerp van wet tot
nadere regeling van de Collectieve Arbeids
overeenkomst en het wil ons voorkomen, dat,
waar van bij deze regeling betrokken zijde
het verzoek tot ons gekomen is deze rege
ling te willen bespreken, we er onzen lezers,
zoowel de werknemers als de werkgevers,
een dienst mede doen dit wetsontwerp te
maken tol een onderwerp in deze serie.
Vooraf zeggen we, dat we het ontwerp zul
len bezien vanuit een volkomen objectief
standpunt.' We zullen slechts uiteenzetten
wat de regeering met deze nadere regeling
bedoelt.
Wanneer de titel van dit wetsontwerp
spreekt van „nadere regeling", dan is uit
dat woord nadere" af te leiden, dat er
reeds een regeling van deze materie is,
maar ook, dat de tot dusverre geldende niet
gaf wat van een regeling als deze verwaent
mag worden.
Welnu, de oude regeling is vastgesteld
in artikel 1637 littera n van ons Burger
lijk Wetboek. Het is het eenige artikel, dat
over de collectieve arbeidsovereenkomst
spreekt, maar wat het zegt en wil is be
langrijk genoeg. Immers het stelde veilig
het statuut dezer overeenkomst tegenover
hen, die beweerden en onder hen waren
juristen met klinkende namen dat deze
overeenkomst volgens de bestaande wet alle
rechtsgeldigheid miste. In artikel 1637 n
ligt dus de rechtsgeldigheid verankerd.
Wat doet dit artikel nog meer? Het regelt
verder de verhouding van het collectieve
tot het individueele contract en onderwerpt
het laatste aan het eerste. Het collectieve
heeft den voorrang, wanneer strijd bestaat
lusschen den inhoud van beide overeen
komsten, immers de eerste alinea van dit
artikel zegt: „Elk beding tusschen den
werkgever en den arbeider, strijdig met een
collectieve arbeidsovereenkomst, door welke
zij beiden gebonden zijn. zal op de daartoe
strekkende vordering van ieder dergenen,
die bij de collectieve arbeidsovereenkomst
partij waren, met uitsluiting evenwel van
den werkgever zeiven, worden nietig ver
klaard." Daardoor werd ondervangen het
betoog, dat de werknemer en de werkgever,
welke zelf het collectieve contract niet ge
sloten hebben, maar vereenigingen, waar
van zij lid zijn of waren, zich zou kunnen
onttrekken aan de verplichtingen van de
collectieve overeenkomst met een beroep
op het feit, dat zijzelf niet tot de sluiting
hun daadwerkelijke medewerking hebben
verleend, dat het dus was eenr" res inter
alios acta, een zaak tusschen anderen tot
stand gekomen, welke op hun individueele
overeenkomst geen invloed kon hebben.
Nog een andere mogelijkheid deed zich
voor en wel voorspruitende uit den ouden
regel, dat bij meerdere overeenkomsten tus
schen partijen de latere overeenkomst
voorgaat en niet de eerste. Daarom werd
in de eerste alinea van genoemd artikel be
paald, dat het collectieve contract den
voorrang heeft boven het individueele. Le
zen we dus dit artikel nog eens goed, dan
vinden we daarin twee beginselen vast
gelegd. Eerstens de volledige en onaantast
bare rechtsgeldigheid van het collectieve
contract en tweedons de hegemonie van dit
contract over het individueele.
Zeer zeker was dit, hetgeen men op dat
oogenblik kon en wilde geven. Men wilde
niet verder gaan, omdat de wetgever aan
do ontwikkeling der meeningen op dit punt
tijd wilde laten een communis opinio in
deze materie te vormen. Dat was de prac-
tische reden, waarom de collectieve ar
beidsovereenkomst toen niet verder werd
geregeld. Er was echter ook een formeele
grond en deze was, dat toen niet het collec
tieve maar het individueele contract aan
de orde was.
Behalve dan de genoemde twee principes
werd in het artikel vastgelegd wat een col
lectieve arbeidsovereenkomst is. Daar luidt
de omschrijving aldus: „Onder collectieve
arbeidsovereenkomst wordt verstaan een
regeling, getroffen door één of meer werk
gevers of één of meer rechtspersoonlijkheid
bezittende vereenigingen van werkgevers
met één of meer rechtspersoonlijkheid be
zittende vereenigingen van arbeiders, om
trent arbeidsvoorwaarden, bij het aangaan
van arbeidsovereenkomsten in acht te
nemen." Dat was inderdaad een sobere om
schrijving binnen het raam waarvan nadere
ontwikkeling mogelijk was.
Dat de regeering met haar opmerking,
dat de collectieve arbeidsovereenkomst nog
verkeerde in een ontwikkelingsstadium en
dus tijd tot ontwikkeling der meeningen op
dit punt gelaten moest worden, gelijk had,
blijkt wel uit de omschrijving, die in het
onderhavige wetsvoorstel gegeven wordt. Nu
RECLAME.
4789
toch luidt de definitie van een coll. arbeids
overeenkomst aldus; „Onder collectieve ar
beidsovereenkomst wordt verstaan de over
eenkomst, aangegaan door één of meer
werkgevers of één of meer rechtspersoon
lijkheid bezittende vereenigingen van werk
gevers en één of meer rechtspersoonlijkheid
bezittende vereenigingen van arbeider»,
waarbij voornamelijk of uitsluitend worden
geregeld arbeidsvoorwaarden, bij arbeids
overeenkomsten in acht te nemen (lsto
alinea). Zij kan ook betreffen aannemingen
van werk en overeenkomsten tot het ver
richten van enkele diensten. Hetgeen in
deze wet omtrent arbeidsovereenkomsten
tusschen werkgevers en arbeiders is be
paald, vindt dan overeenkomstige toepas
sing" de alinea). Men ziet, hoe de com
munis opinio omtrent de collectieve ar
beidsovereenkomst vaste vormen heeft aan
genomen Waar al zoo deze meening kon
worden aanvaard als een althans voorloo
pig constante, kon worden voortgebouwd op
de twee beginselen, welke we zooeven heb
ben genoemd al9 reeds te zijn vastgelegd ln
artikel 1637 littera n van het Burgerlijk
Wetboek (Zevende titel A- Van de overeen
komsten tot het verrichten van arbeid).
Maar juist omdat de meening omtrent het
C A. vaste vormen aangenomen had. kon
nu moeilijk de wetgever achterblijven met
een andere wettelijke regeling.
We leggen den nadruk op het woord
regeling. Immers de nieuwe bepalingen
laten gelegenheid tot afwijzing van het in
de wet bepaalde meer dan een9 toe. Met
andere woorden: het dwingend recht komt
in deze regeling eerst dan aan het woord,
waar de bevoegdheid om van de voor
schriften af te wijken niet is gegeven. Zoo
dat een bepaling dezer regeling meer dan
eens dan slechts geldt, voor zoover de par
tijen niet anders zijn overeengekomen, ter
wijl ook wel, wanneer sprake i9 van een
vereeniging, de gelegenheid is gelaten bij de
statuten van de wettelijke regeling af te
wijken. Deze gelegenheid om van de rege
ling af te wijken, wanneer in de statuten
een van de wet afwijkende regeling voor
geschreven werd, behoeft niet te leiden tot
de vrees, dat deze wet een doode letter blij
ken zal. immers deze statuten behoeven een
koninklijke goedkeuring en ten einde de aan
gevraagde goedkeuring te kunnen verkrij
gen, wordt toch eerst nagegaan of ze wet
telijk goedgekeurd kunnen worden.
Een paar opmerkingen, welke in de Me
morie van Toelichting neergeschreven zijn,
mogen hier een plaats vinden, voor we tot
eon bespreking van de artikelen overgaan.
Eerstens betreffende den vorm, welke voor
deze wet gekozen werd. Gestreefd is naar
korte en bondige artikelen. De wet stelt de
beginselen vast. aan den rechter wordt de
toepassing daarvan overgelaten. De minis-
[^autoriseerde vertaling naar het Engelsch
van E. PHILIPS OPPEN HEI M
door
I M. D. SPIES—VAN DER LINDEN.
J -Mijn nichtje," zei hij, „zal de plaats ver
ijlen, die ik gehoopt had, dat eens door
jJin dochter zou ingenomen worden. A's
P geval zich voordoet, kun je vrijuit tegen-
Ter haar spreken over alles, wat onze za-
p betreft."
-Het is noodzakelijk," vervolgde hij na
J'-Q oogenblik stilzwijgen, „dat zich in mijn
|'J's iemand bevindt, die boven verdenking
•ik zou haast zeggen boven verleiding.
J% nicht zal die plaats innemen."
I Toen wendden zij alle hun blikken naar
1 :r?inia en deze voelde zich bijna angstig
forden.
Het leek haar echter niet noodig, iets te
I -Sgen. Twee van de aanwezigen ontmoette
I '1 voor het eerst, maar zij waren haar allen
ll\V aanz*en bekend. Daar was Stephen
I eiss- hoofd van een groote trust; lang. ma
tt «et ondoorgrondelijk gelaat, de oogen
Lj r?en achter dikke brilleglazen; Hig-
'Qs die feitelijk aileenheerseher was over
vj>[°°t spoorwegcomplex: Littleson en
iflet keiden millionnairs en politici,
kj: w'a9 een bijeenkomsl van mannen met
Da frenzelooze macht, mannen dip vol-
■Qe k ^ernocrafische bladen leefden met
"iöd aan de keel van de natie,
Littleson boog zich wat naar voren en
sprak haar niet onvriendelijk toe.
„Ik ben er zeker van," zei hij, „dat uw
oom een wijze keus gedaan heeft. Er zijn
enkele geheimen, die te gewichtig voor het
bezit van één enkel mensch en boven
dien
Phineas Duge hief zijn hand op.
De rest doet er niet toe," zeide hij. „Ik
heb al de bijzonderheden nog niet aan mijn
nichtje uitgelegd. Als jullie allen geheel ge
reed bent, zullen wij onze koffie gaan drin
ken in de bibliotheek." Hij wendde zich tot
Virginia, die dadelijk was opgestaan om zich
te verwijderen. „Kom precies over anderhalf
uur in de bibliotheek, Virginia," zei hij.
„Niet eerder."
Virginia keek op haar horloge en prentte
den tijd in haar geheugen. Toen ging zij naar
een van de kleinere salons en om een
zekere beklemming die zij voelde, van zich
af te zetten, begon zij zacht piano te spelen.
In het midden van een nocturne van Chopïn
ging de deur open en kwam een jonge man
binnen.
„Neemt u mij niet kwalijk," zei hij, „bent
u juffrouw Longworlh?"
Zij stond ineens op van haar piano-
stoeltje. Hij was niet in „evening dress" en
hij hield een vilten hoed in de hand. Toch
maakte hij een prettigen indruk op haar en
het scheen haar dat hij een heer was.
„Ik ben juffrouw Longworlh." antwoordde
zij. „Ik veronderstel, dat u mijn oom wenscht
te spreken U bent bij vergissing hier bin
nen gelaten."
„Heelemaal niet," antwoordde hij met een
innemende glimlach. ..Ik weet dat uw oom
het erg druk heeft en daarom was ik zoo
vrij, u te spreken te vragen. Hel is maar zoo
iets onbeduidends wat ik graag weien wilde.
dat het niet de moeite waard is er hem voor
te storen. Mijn naam is Carr en ik ben van
de „Sun". Ik had uw oom een paar vragen
willen stellen, maar u kunt ze mij even goed
beantwoorden als hij."
„Meent u, dat u een journalist bent?"
vroeg zij.
„Dat ben ik," bekende hij. „Eigenlijk een
raar soort leven, omdat wij er soms op uit
gaan om de nietigste berichtjes. Zoo had uw
oom bijvoorbeeld vanavond een diner en ik
ben hier gekomen om de lijst van de gas
ten,"
„Ik zie niet in," zeide zij langzaam, „wat
uw blad daar bij mogelijkheid mee te ma
ken heeft."
Hij lachte vergoelijkend.
„Ach, juffrouw Longworlh," zei hij, „u
komt zóó van buiten geloof ik, u weet niet
hoe we de dingen hier in New York doen.
Uw oom is een beroemd man en het publiek,
dat tegenwoordig kranten koopt, is er gek op
om maar de beuzelachligste dingen te weten,
die zulke mannen doen. Ik ben feitelijk hee
lemaal van het andere eind van de stad
hierheen gestuurd, alleen om die kleinigheid
te weten te komen. Natuurlijk had ik het
aan een van de bedienden kunnen vragen,
maar wij geven er de voorkeur aan, onze
berichten te ontvangen van een familielid
als dat mogelijk is. Laat nu eens kijken!.,
de heer Weiss was hier natuurlijk?"
Virginia aarzelde, maar slechts voor een
oogenblik.
„Indien u werkelijk die bijzonderheden
weten wilt,' zeide zij, ..dan moet u hef mijn
oom vragen Ik zeg hel u liever nip»
„Maar hoort u nu eens, is dal nu niet wat
onaardig tegenover uw oom?" vroeg hij, met
twijfel in zijn slem. „Wij kunnen hem niet
voor elke kleinigheid lastig vallen. Het is
toch in het minst niet onbescheiden, als u
mij de namen van de gasten opgeeft. De
meeste menschen zenden ze zelf naar de
kranten."
„Ik weet niet," zeide Virginia, „of mijn
oom het goed vindt, als ik dat doe. In ieder
geval ben ik niet van plan het te doen, zon
der zijn toestemming."
De jonge man fronste even de wenkbrau
wen Dit zou toch niet zoo gemakkelijk gaan
als hij dacht.
„Nu," zei hij, „ik kan de namen wel van
de bediendeb te welen komen, zonder dat
uw oom gestoord behoeft te worden. Het
moet toch wel interessant voor u zijn al die
beroemde mannen te hooren spreken."
Zij schudde het hoofd.
,,lk begrijp de helft niet van wat zij zeg
gen," antwoordde zij, „maar wat ik begrijp,
klinkt in het geheel niet zoo bijzonder."
Ilij glimlachte waardeerend.
„Dat kan ik mij voorstellen," zei hij,
„maar u zult toch wel iets van hun gesprek
begrepen hebben. Bijvoorbeeld, de „Trusts
Impeachment Bill" die over een paar we
ken in het Parlement komt. Zij zullen daar
toch wel interessante dingen over gezegd
hebben."
Virginia liep langzaam de kamer door en
vóór de jonge man gemerkt had. wat zij
van plan was, had zij op de electrische bel
gedrukt.
„Ik vind." zeide zij, „dat u heel brutaal
bent. Gaaf u als 't u blieft dadelijk heen."
Hij haalde de schouders op pn ging naar
de deur. De uitdrukking van zijn gezicht
bleef even goed geluimd
„Wees niet boos op mij, juffrouw Long
worth." zeide hij. terwijl hij een oogenblik
wachtle met de hand op den deurknop; „het
boort allemaal nu eenmaal bij mijn werk.
al die dingen te weten te komen, anders
ben ik mijn baantje niet waard. Wij hoor
den op het bureau van onze krant, dat u
juist van builen gekomen was en dat men
van u wel wat te weten kon komen."
„En ik vind dat heel onkiesch en onrid
derlijk van u," begon Virginia.
„Dat schijnt wel zoo, van uw standpunt,"
gaf hij toe; „maar u moet bedenken juf
frouw Longworlh. dat het heelemaal deel
uitmaakt van een spel. dat hier voortdurend
gespeeld wordt. Iedere partij kent de zetten
van de andere, dat valt niet te loochenen.
Mannen, zooals uw oom, die hun handelin
gen verborgen willen houden, doen even
veel moeite om ons te blinddoeken en gebrui
ken alle mogelijke middelen om ons in hst
duister te laten, als zij dat willen. Zij be
nutten ons en wij moeten probeeren hen le
benutten. Goeden avond, juffrouw Lonk-
worth!"
Hij verliet de kamer en Virginia keerde
naar de piano terug. Haar vingers beefden
echter en zij was niet in staal te spelen.
Zij nam een boek op en probeerde te lezen.
Aldoor keek zij op de klok Eindelijk stond
zij op en verliet de kamer. De anderhalf uur
waren verstreken.
HOOFDSTUK V.
Bedrog in hei spel.
Toen zij eindelijk met een kloppend hart
de bibliotheek binnentrad, was Virginia
eenigszins verras! haar oom alleen te vin
den. Hij zal voor zijn open bureau met een
stapel papieren voor zich en een lange,
zwarte sigaar lusschen zijn lippen.
Nauwelijks opkijkend, beduidde hij haar
te gaan zitten.
(Wordt vervolgd).