fVooacles
mulste'
Oome Gijs.
No. 20462
LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 26 November
Tweede Blad Anno 1926.
TWEEDE KAMER.
Geen beter middeM
ter voorkomina erri
qenezinq va
Ericj. Ziekb(
FEUILLETON.
Zitting van Donderdag.
STAATSBEGROOTING 1927.
Marina.
Bg de voortzetting van de behandeling
der begrooting van Marine betoogt de heer
BRAUTIGM1 (S.DJLP.), dat hij mei ge
noegen heeft vernomen, dat bei loodswezen
van het departement van Marine zal ver
dwijnen. In plaats van bg Waterstaat zag
hg het loodswezen liever ondergebracht bij
het departement van Arbeid, aangeven een
verband dient te bestaan tusscheD de af(L
Scheepvaart, ook bg Arbeid ondergebracht,
en het loodswezen. De redenen dat spr.
het loodswezen gaarne weg wil hebben van
I het departement van Marine, is de ver
houding onder het personeel van het loods
wezen. Dat personeel gevoelt zich alles
behalve lekker onder Marine en burgerlijke
beambten voelen zich geen militairen. Er
bestaat angst voor de superieuren, die
iedere zaak uit militair oogpunt beschou
wen. Spr. juicht het toe, dat de lood»-
booten bg Terschelling door stoombooten
vervangen zullen worden. Hij betreurt het
dat de hoofdinspecteur voor de scheep
vaart geen aanleiding vond om de kwestie
van den Terschellinger loodsschoener te
doen onderzoeken door den Raad voor de
►Scheepvaart; men had dan een snel en
goed onderzoek gekregen.
Spr. vraagt inlichtingen over de rege
ling van den loodsdienst op de Schelde en
of het niet beter is de overeenkomst met
België omtrent de beloodsing van Wielingen
en Oostgat op te zeggen. Aan de loodsen
op den Nieuwen Waterweg zgn den laatr
sten tjjd door de Eagelsche mgnwerkers-
Btaking bijzonder zware eischen gesteld. Is
de dienst op_ den Nieuwen Waterweg wel
Toldoende bezet? Intusschen heeft spr. met
genoegen gelezen, dat de Minister over
weegt aan die loodsen een extra vergoeding
te geven. Verder zou hg gaarne zien, dat
den loodsen in den Waterweg vergunning
werd verleend in een groote stad te wonen.
Alles gaat op en over Rotterdam; er is
dus alle aanleiding de loodsen in Rotterdam
te laten wonen.
De heer OUD (V.-D.) constateert met
voldoening de vervanging bij Terschelling
van de zeilschepen door stoombooten. Over
het algemeen heeft het rapport van de
commissie van onderzoek naar het vergaan
van den loodsschoener, wier conclusies de
Minister overgenomen heeft, een bevredi
genden indruk gemaakt.
Het heeft spr. getroffen, dat het per
soneel van het loodswezen bij het onder
zoek naar het vergaan van den loodsschoe
ner, niet vrg heeft durven spreken. Een
tweede punt betreft de vraag, waarom de
Raad voor Scheepvaart niet is gemengd
in deze zaak.
De loodsen hebben gevraagd om een pen-
lioenregeling, waarbg hun pensioen wordt
verleend na 35 dienstjaren. De reden hier
door is, dat de dienst een zeer hoogen
eisch stelt aan het physiek van den loods.
Do Minister heeft tegen het incidenteel
vgzigen der regeling bezwaar, maar mis-
K-tien kan de Minister een soortgelijk re
sultaat bereiken door wijziging der loon
regeling.
Voor wat den loodsdienst op den Nieuwen
Waterweg betreft, sluit spr. zich aan bij
doe heer Brautigam. Er worden diensten
gedaan van 48 uren aan één stuk! Er is
dus alle reden, deze buitengewone prestaties
buitengewoon te honoreeren, temeer daar het
Rijk belang heeft bij den buitengewonen toe
stand in den vorm van een hoogere opbrengst
dor loodsgelden.
De heer v. d. BILT (R.-K.) betoogt, dat
do diensturen der loodsen niet te veel
mogen zijn. Wat de pensioenregeling be
treft, is het duidelijk, dat, indien de Mi
nister de regeling wijzigt, geen ander amb
tenaar aanspraken kan doen gelden, aan
gezien de taak der loodsen buitengewoon
zwaar ia.
Spr. ia ingenomen met de overbrenging
van het loodswezen naar een ander de
partement. Dat het goed gaat onder het
huidige stelsel, mag niet aangevoerd worden
ab eeD bewgs, dat het onder een ander
departement niet zoo goed zou function-
neeren.
De heer LANGMAN (Ct-H.) dringt er
op aan, dat als maatregel van beveiliging
op de loodsschepen radio-toestellen worden
aangebracht. Hij hoopt niet, dat de ver
vanging van zeilschepen door stoom-sche-
pen bg Terschelling zal leiden tot ophef
fing van de beloodsing aldaar.
De MiNjSTKk VAN MAüiNE, de heer
LAMBOOY, zegt, dat het volkomen waar is,
aai het loodswezen op 't ogenblik goed
beheerd wordt Het gaat er echter om,
bet loodswezen onder te brengen bg nei
Departement, waar het logisch onder be
hoort en dat is het verkeers-departement,
dat van Waterstaat De Minister van Water
staat heeft zich echter nog niet over deze
zaak uitgesproken.
Het Loodswezen moet peilingen doen in
't belang van de scheepvaart. Waterstaat
doet ook die peilingen. Het is dus van
belang dat dit in één hand komt. Met
de betonning i9 het precies zoo. Het
personeel heeft met Marine feitelgk niets
uil te staan. Het is nimmer in militairen
dienst geweest.
Voor overbrenging naar het Departement
van Arbeid voelt de Minister veer minder,
daai het hier juist betreft het brengen van
de verkeersbelangen in één hand.
D Minister betwist, dat het bjj het
personeel aan vrijmoedigheid zou ontbre
ken. Dat personeel weet ook wel do>r
middel van de Volksvertegenwoordiging zijn
wenschen kenbaar te maken. Als men dan
de bezwaren hoort, die te berde gebracht
worden, moet men besluiten, dat de toe
stand nog zoo slecht niet is. Bg de hoofd
inspectie zijn de belangen van het per
soneel in goede handen.
Op den Waterweg kon men niet plotse
ling bij het drukker worden der werkzaam
heden een aantal loodsen aanstellen. Als
hel Belgisch Tractaat wordt aangenomen
zullen bg Vlissingen een aantal loodseu vrg
komen, die dan waarschijnlijk op den
Nieuwen Waterweg kunnen worden gébruikt.
Maassluis blijft de aangewezen woonplaats
vooi de loodsen, ook met het oog op den
Waterweg van Dordrecht naar Zee. De
verhooging der opbrengst der loodsgelden
is geeD motief om een hoogere bezoldiging
toe te kennen. Een dergelgke werkwgze
wcrat in geen enkelen tak van staatsdienst
gevolgd.
De heer BRAUTIGAM, OUD en LANG
MAN repliceeren.
De MINISTER dupliceert
De heer ARTS (R.-K. Volkspartg) ver
klaart dat hg tegen de begrooting zal
stemmen, omdat hg daarin ziet een poging
om de plannen, indertijd in de Vlootwet
belichaamd, partieel tot werkelijkheid te
brengen.
De begrooting wordt aangenomen met 48
tegen 28 stemmen.
Tegen: soc. en vrijzinnig-democraten, be
nevens de heer Arts.
PERSOONLIJK FEIT.
De heer HARCHANT (V. D.) zegt, dat hij
Dinsdagavond gesproken heeft over de vraag
van den heer Vliegen omtrent een onderzoek
naar de onrechtmatige bevoordeeling van
België. De heer Vliegen heeft toen geïnter
rumpeerd, dat spr. zijn woorden vervalschle.
De heer Vliegen beweerde „kunstmatig" in-
plaats van „onrechtmatig" gezegd te heb
ben. Het bleek, dat in hel stenogram „on
rechtmatig" stond en dat dit later is veran
derd in „kunstmatig".
De heer VLIEGEN (S. D. A. PO antwoordt,
dat hij „kunstmatig" bedoelde en het daarom
veranderd heeft in het stenogram. In een
particulier gesprek had de heer Marchant
gezegd: „Je hebt in het stenogram ge
knoeid**. Toen heeft de heer Vliegen niet
verder den heer March ant te woord willen
staan.
De heer MARCHANT neemt die uitdruk
king terug en de heer Vliegen de interruptie.
ARBEID, HANDEL EN NIJVERHEID.
Aan de orde is de begrooting van Arbeid,
Handel en Nijverheid.
De heer BAKKER (C. H.) dringt aan op
een regeling van den arbeidstijd voor ver
plegend personeel chauffeurs en kellners en
wijst erop, dat vooral te plattelande de ar
beidswet slecht wordt nageleefd. Spr. is
voorloopig nog tegen publiekrechtelijke rege
ling van het arbeidscontract. De bindend-
verklaring der collectieve arbeidsovereen
komst schept een tegenstelling tusschen ar
beiders en patroons. De voorzichtigheid,
waarmede de minister van Arbeid de ver
schillende vraagstukken onder de oogen
ziet, siert hem. Spr. schenkt dan ook het
volste vertrouwen aan het beleid van den
minister.
Mevr. BAKKER—NORT CV. D.) bepleit
beschermende maatregelen voor vrouwelijk
personeel op kantoren en winkels. Zij heeft
met voldoening in de Memorie van Ant
woord gelezen dat de minister voornemens
is de Arbeidswet op dat personeel van toe
passing te brengen. Ook drukt zij er haar
voldoening over uit, dat de minister maat
regelen zal nemen om aan toonkunstenaars
en chauffeurs een wekelijkschen rustdag te
verzekeren
Mej. GRÓENEWEG (S. D. A. P.) acht het
beschamend voor ons land, dat nu pas
maatregelen worden getroffen tot bescher
ming van kinderen en vrouwen, werkzaam
in den landbouw.
Spr. hoopt, dat, wanneer er een verple-
gingsbesluit komt, dit in den geest zal zijn
van de Arbeidswet 1919. Ook dient voor een
behoorlijke vacantie voor verplegend perso
neel gezorgd te worden, zoowel in het be
lang van dat personeel, als van dat der ver
pleegden. Spr. beveelt speciaal in de aan
dacht van den minister aan de moeder-
schapszorg, die een complex van maatrege
len moet beslaan. Dit vraagstuk moet niet
bezien worden uit een oogpunt van maatre
gelen voor een kleine groep vrouwen, maar
uit een oogpunt van kinderbescherming, dus
maatregelen voor allen, die het noodig heb
ben. Een aparte wet zal hiervoor noodig
zijn. Daarbij behoeft niet weggewerkt te wor
den hetgeen door particulieren is tot stand
gebracht.
De heer HIEMSTRA (S. D. A. P.) dringt
aan op regelingen betreffende den arbeids
tijd in het landbouwbedrijf. Hij heeft den
indruk, dat de regeering voor wat het land
bouwbedrijf betreft, te veel overlaat aan de
werkgevers in dat bedrijf. Spr. juicht toe de
maatregelen, die de minister zal nemen ten
aanzien van bescherming van vrouwen en
kinderen in den landbouw, maar laat de
minister de volwassen landarbeiders niet
Uitsluiten.
In het zuivelbedrijf wordt misbruik ge
maakt van de verlenging van arbeidstijd,
die daar wordt toegepast. De werkgevers
willen naar een permanente verlenging stre
ven hetgeen spr, volmaakt overbodig acht.
De heer STENHUIS (S. D. A. P.) zegt, dat
dat atmosfeer, die in de memorie van ant
woord heerscht. beter is, dan hij bij de alge-
meene beschouwingen kon verwachten.
Maar het is niet meer, dan de atmosfeer,
want tevens blijkt, dat de regeering niet be
reid is, over de geheele linie den 8-urigen
arbeidsdag in te voeren. Het argument, dat
in het buitenland langer gewerkt wordt, aan
vaardt spr. niet, omdat dit wordt gebezigd
in alle landen. De werknemers hebben ook
hun internationale organisatie en het zou
gemakkelijk zijn. bezwaren uit den weg te
ruimen. Als langer werken een economi
sche noodzakelijkheid was, zou spr. niet te
rugdeinzen voor de gevolgen, maar dat ar
gument gaat evenmin op Werktijdverleg
ging verbetert economisch niets, kan wel
een oogenblik adem geven, maar kan de po
sitie der industrie niet verbeteren. Het pro
ductie apparaat is van een zoodanigen om
vang, dat het nu voldoende kan producee-
ren. Hebben wij nu te verwachten, dat bin
nenkort de 48-unge-arbeidsweek zal wor
den ingevoerd, of hebben wij dat niet Als
het antwoord niet volledig voldoening geeft,
zal door sprekers fractie een motie worden
ingediend om te komen tot ratificatie van de
conventie van Washington.
Voorts wenscht spr. van den minister dui
delijk te vernemen, hoe hij denkt over de
bindendverklaring der collectieve arbeids
overeenkomst.
De heer SMEENK (A. R.) begrijpt, dal de
minister eerst de privaatrechtelijke regeling
wil behandelen. Maar hij zei er niet bij, dat
hij daarna met de publiekrechtelijke rege
ling zal komen. Spr heeft den indruk, dat
de bezwaren tegen de bindendverklaring
grootendeels gaan tegen het collectief con
tract op zichzelf. Men moet deze zaak be
zien in wat breed perspectief. Wij zien de
liberale maatschappij langzaam wijken om
plaats te maken voor een organisatieleven.
De principieele roeping der overheid is door
contróle en maatregelen misstanden te
voorkomen, die in de georganiseerde maat
schappij kunnen ontstaan. Spr. wenscht
voorts een regeling voor de huisindustrie en
acht het niet noodig te wachten tot de inter
nationale conferentie van 1927.
Ten aanzien van het winkelpersoneel
wijst de heer Smeenk op de misstanden, die
beslaan, en vooral betreffende de Zondags
rust. Er is weldoende ruimte in de Arbeids
wet om deze misstanden te kunnen ophef
fen. Tenslotte dringt spr. aan op regeling van
den arbeidstijd van kellners en chauffeurs.
De vergadering wordt verdaagd tol
's avonds.
Avondzitting.
STAATSBEGROOTING 1927.
Justitie.
Aan de orde is voortzetting van de alge-
meene beschouwingen over hoofdstuk IV
der StaatsbegrootiDg voor 1927 (Justitie).
De heer KLEEREKOPER (S.D.A.P be
spreekt het krankzinnigenwezen. Spr. heeft
veel brieven van krankzinnigen ontvangen
die van meening waren, dat zij onrecht
matig waren opgesloten Spr. heeft deze
brieven critisch beschouwd, maar hij heeft
den indruk, dat wijziging der wetgeving
op dit punt dringend noodig is.
Spr. komt daarna op de psychopathen-
wet. Hij is van meening, dat de uitvoering
daarvan niet langer mag worden uitge
steld. Er zijn vele gevallen, welke spoedige
invoering rechtvaardigen. Wat de rijksop
voedingsgestichten betreft, is spr. van mee
ning, dat daarbij met twee factoren ern
stig rekening moet worden gehouden en
wel met sfeer en stemming
Wanneer de minister een dergelijk ge
sticht wil inrichten voor psychopathen en
voor jeugdgesticht, dan kan spr. dit met
bijzonder toejuichen.
Spr. dringt er op aan, dat èn voor de
psychopathen èn voor de jeugd een frisch
gebouw wordt ingericht. Dit moet worden
voorbereid door een idealistisch bouw
meester. Voorts merkt spr op, dat ver
schillende ambtenaren bij het gevangenis
wezen hem hebben doen weten, dat zij elke
gelegenheid, om hun kennis van hun werk
te vermeerderen, gretig zullen aangrijpen.
De minister moet deze zaak steunen en
hij moet medewerken om deze vermeerde
ring van kennis te bevorderen. Spr. be
veelt deze kwestie ernstig in de aandacht
van den minister aan.
Voorts bepleit spr. uitvoerig verbetering
van het strafstelsel. Spr. is het met mr.
Slingenberg eens, dat de gevangenen nu
veelal een straf krijgen, die te zwaar is,
doch als veiligheidsmaatregel onvoldoende
is Daarom wenscht spr. maatregelen voor
den gestrafte na het eindigen van de strat
Spr. zegt voorts de nieuwe circulaire
vau den minister inzake den politierechter
toe te juichen.
Verder zou spr. zich verheugen, wan
neer de minister het ontwerp van de com-
RECLAME.
4349
missie-Limburg inzake de rechtspositie der
gehuwde vrouw ruchtbaar maakte.
De heer STAALMAN (V.-B.) hoopt, dat
spoedig zal verschijnen het wetsontwerp in
zake de bestrijding van de opzettelijke wan
betaling (de z.g. flesschentrekkerij)
Wat het muziek-auteursrecht betreft, is
spr. van oordeel, dal het door mevr Bakker-
Nort genoemde arrest van den Hoogen Raad
geheel in overeensteming is met de wetge
ving en ook met de praktijk.
De exploitant van een zaak kan niet alle
bijzonderheden over de componist kennen,
en bovendien weet hij niet, welke stukken
de muziek ten gehoore brengt. Daarom kan
de exploitant niet de verantwoordelijkheid
dragen.
Nu is wel gezegd, dat de exploitanten
zich maar moeten aansluiten bij een bureau
voor muziekauteursrecht. maar wanneer hij
dal doet. levert hij zich over aan den grootst
mogelijken willekeur. Spr. deelt mede. dat
deze bureaux, wanneer men er b.v. voor één
stuk komt, het afsluiten eischen van een
contract voor het geheele repertoire.
Wanneer men zich dan abonneert voor
het eeheele repertoire, dan moeten zij ook
betalen voor stukken, welke absoluut
auteursrecht vrij zijn. Spr. noemt bedragen
van f 5000. f 4500. f 2600, welke zaken in
Rotterdam aan muziekauteursrecht moeten
betalen, f 1800 door een zaak in Groningen
en f 600 door aen zaak in Nijmegen. Al deze
gelden worden door de bride in on9 land be
staande bureaux geïnd en daarvan blijft
heelwat aan den strijkstok hangen.
Spr. is van meening. dat er te dezen aan
zien iets gedaan moet worden, vooral waar
we in ons land 2 bureaux hebben, het Na
tionaal bureau (bureau-Loman) en het
Fransche bureau-Pedro Clignett. In ieder
land heeft men slechts één bureau. Thans
is een actie gaande om het nationaal bureau
weg te werken, maar spr. is van meening,
dat er dan nog grooler willekeur zou komen.
Nu moeten de beide bureaux met elkaar
copcurreeren en moeten zij eenigszins reke
ning houden met eikaars tarieven.
Wanneer de Minister zou toelaten, dat
het Fransche bureau overheerschend werd
in ons land, dan zouden we een onmogelijke
toestand krijgen.
In deze kwestie is medewerking van de
Regeering zeer gewenscht.
De heer DROOGLEEVER FORTUYN
(V.-B.) bespreekt het nieuwe ontwerp in
zake de naamlooze vennootschappen. Spr.
wijst op de welgefundeerde bezwaren van
de Kamers van Koophandel te Amsterdam,
Den Haag en Rotterdam en hij is van mee
ning. dat de Minister terdege met deze stem
men uit de praktijk rekening moet houden.
Spr. hoopt dan ook. dat de Minister bij
de nadere wijzigingen rekening zal houden
met die bezwaren.
Oorspronkelijke novelle door „Z."
(Nadruk verboden).
SLOT.
Oome Gijs verhaalde dikwijls woorde-
I Rjk, zooals het in 't boek stond en zijn
I Terouderde, vaak zelfs onverstaanbare ter.
I men vonden wij prachtig om aan te hoo-
Ijen. We pasten natuurlijk wel op er in zijn
bijzijn niet om te lachen.
Ook vertelde hij van zijn eigen leven
aan boord, hoe het wel een makkelijke
huishouding was zoo zonder vrouwen;
nooit kreeg je gezanik als je asch morste,
*aut op die dingetjes hoefde je op de schuit
te letten; waarop Gijs z'n vtouw op
merkte, dat ze het niks lekker zou vin-
te eten met een vork, die nooit ge-
'isschen werd en zoo maar afgelikt in de
kik gestoken werd, om den volgenden dag
*eer dienst te doen.
Maar de oude vissciier vond dit zoo erg
je had immere allemaal je eigen vork,
flus hoefde e er niet vies van te wezen.
Met tal van kleine gebeurtenissen wist»
Jji3 ons te boeien, vroolijke en droevige.»
op zoo'n schuit leefde je weken lang1
alles afgezonderd je eigen leven.
£°o hoorden wij o.a het volgende.
Eens was een zijner makkers van 't schip
y^'a?en en bleef op zijn oliegoed drijvende,
Wa9 onmogelijk te redden, omdat de
uit jn zijn wilde vaart noch kon stoppen,
jh kon bijdraaien, de zeeman zelf begreep
goed meo hoorde hem psalmzin-
5,** hij voor altijd uit het oog verdween
^noon Gijs pen zeer godsdipnstig man
•^as hij lang niet vrij van bijgeloof,
flri? een schip zou hij b.v nooit een kat
want daar bracht zoo'n langstaart
ongeluk te weeg. Je hoefde 't niet tegen te
spreken, want 't was zoo.
Met den duivel voerde hij heele gesprek
ken. Die kon hem toch zoo te pakken ne
men! Vooral als hij geheel alleen was.
Laatst nog, toen hij heel kalmpjes op zol
der een net zat ie boeten, zei hij tegen hem
„je vrouw is in den kelder gevallen." „Neen,
zei Gijs, je houdt me voor den gek." Maar
voor de tweede maal kwam de stem en onze
vriend kreeg het zoo benauwd, dat hij toch
de trap afklom en even ging kijken. Jawel
hoor, de aartsleugenaar had hem weer deer
lijk gefopt, want moeder de vrouw zat rustig
een steekje te breien.
Een schoolvriendje had ons eens verteld
van spoken, die 's nachts in 't duin waren,
maar het rechte wist hij niet goed. Nu,
thuis behoefden wij met zulke dingen niet
aan te komen; vader ergerde zich te zeer
aan „al dat zotte bijgeloof, dat in de middel
eeuwen thuis behoort" en daar we toch erg
nieuwsgierig waren, gingen we naar oome
Gijs, om daar ons licht op te steken.
Met een broertje trok ik er op een Woens
dagmiddag heen tegen een uur of drie, den
tijd. waarop hij wel thuis was, omdat hij
dan „een bakje deed". Ik lichtte de klink
van het groene deurtje op en riep „vollek",
waarop het antwoord was: „Kom d'r maar
in!" Zoo kwamen we in het gele kamertje,
waar de oudjes aan een tafel voor het raam
zaten. Een pot thee pruttelde vroolijk boven
een kooltje vuur in een oud bruin steenen
stoofje, waarop twee leeuwen prijkten. Oome
Gijs slurpte welbehaaglijk z'n bakje thee, bij
eiken slok een smek gevend op de babbelaar
die hij voor de eerste teug in den mond ge
nomen had.
Zijn begroeting was even hartelijk en
even zonderling als gewoonlijk.
„Zoo. ben jullie daar! Ga zitten. Ja, daar
is een tijd om te drinken, een tijd om te
eten en een tijd om te sterven."
Men ziet. oome Gijs was Bijbelvast ge
noeg. om een kleine variatie op den Predi
ker tc geven.
We g*ngen zitten en werden dra gesterkt 1
door een kom thee met een babbelaar en
een stuk kaak of scheepsbeschuit, waarvan
een onuitputtelijke voorraad voorhanden
scheen.
Die beschuit was niet altijd even versch.
soms was ze schimmelig, hetgeen geen
wonder was als men bedenkt, dat wij ze
vaak maanden, nadat ze van de schuit ge
komen wa9, nuttigden. Er was dan ook aan
deze kaak, wat wij noemden „schuiten-
smaak", een aroma, dat ze verkregen had
door de vereende werking van zeelucht,
tabaksrook, vischdamp en etenslucht.
Op de visscherij is het namelijk gewoonte
een vast rantsoen kaak driemaal daags uit
te deelen. En daar zelfs voor visschersma-
gen het rantsoen wel eens te groot blijkt,
houdt ieder er een kistje op na, waarin dit
„te veel" met nog andere versnaperingen als
pepermunt of tabak opgeborgen wordt
Het lang niet hermetisch sluitend kistje
wordt bewaard in de zeer beperkte ruimte,
waar het volk slaapt, eet, pijpjes rookt, visch
bakt, eten kookt Zeer begrijpelijk dus, dat
9chuitenkaak een eigenaardig smaakje heeft
Wij vonden het echter wat lekker en hoop
ten altijd, dat menig buur en vriend oome
Gijs na afloop van de visscherij, wat kaak
ten geschenke zou bieden.
„Oome Gijs," begon ik, toen ik een poosje
had zitten knabbelen, „geloof jij aan spo
ken?"
De oude visscher zette met een smak z'n
kommetje op tafel, keek ons met groote
oogen aan en steunde, paf van verbazing:
„hoe komme zulke kindere d'r aan."
,Ja, maar oome," zei toen mijn broer,
„geloof je d'r aan, bestaan ze?"
„Jongen," zei oome Gijs, „je mos me
zulke dingen niet vragen. Dat is vast, er be
staan tusschen hemel en aarde meer din
gen. dan wij wel weten. Vraag het aan je
vader 1"
„Neen," zei ik, „dat zou niets geven.
Maar op school hebben ze ons verteld, dat,
als je 's nachts n a twaalven om den Noord
in de duinen gaat, je dan spoken hoort of
ziet
„Toe, vertel jij ons nou eens, wat het is.
Je hebt ons immers al zoo dikwijls mooie
verhalen gedaan. Toe nou!"
Oom Gijs werd onrustig, keek ons met
z'n troebele oogjes aan, stopte een versche
pijp en streed blijkbaar met zijn lust, het
ons te vertellen en de wetenschap, dat onze
ouders niet op zulke verhalen voor hun
kroost gesteld waren. Zijn vrouw, die hem
al heel wat knipoogjes gegeven had, om toch
niet op de zaak in te gaan, trachtte ons af
te leiden met de vriendelijke vraag of we
nog thee bliefden, maar, daar we best merk
ten al, terrein gewonnen te hebben, lieten
we ons niet van de wijs brengen. Met al den
aandrang, waarover kinderen kunnen be
schikken, herhaalden we onze vraag en
eindelijk begon hij:
„Ja, wat ze jullie verteld hebben is waar.
Als je 's nachts na twaalven in de Noord
duinen komt, kan je het hooren. Al maar
kermen en zuchten. En, hoe dat komt?
Luisterl
Een partij jaren, misschien wel tachtig of
meer geleden, 't was in den tijd, toen me
grootvader jong was, stond er een flinke
storm. En met den Noord-Westenwind
kwamen de golven aanrollen, de een al
hooger dan de ander.
De menschen, die hier op den uitkijk
stonden, zagen een schip, dal al dichter en
dichter bij kwam en eindelijk zat het vlak
op den wal. Wat er aan scheelde, of moge
lijk het roer stuk was, dat weet ik niet,
maar het volk scheen het schip geen baas
meer te zijn.
Toen het den grond raakte was er natuur
lijk geen houden meer aan. het moest kapot
slaan. Van achteren werd het door de gol
ven hoog opgelicht en dan met een smak op
het zand neergekletst
Niet lang zou het duren, of het moest ver
gaan. Nou je begrijpt, daar waren hier een
heeleboel mannen, knapne zeelui, die kon
den dat niet aanzien. Met een boot wilden ze
de arme menschen gaan helpen. Maar....
ze mochten niet".
„Mochten niet, oome Gijs?"
„Neen, de burgemeester wou het niet
hebben, er was pest aan boord. Hoe die dat
wist, kan ik je niet zeggen, want me vader
wist het ook niet, maar in elk geval niemand
mocht een hand uitsteken, om de arme zie
len te redden.
Wat wenkten en wuifden die. Er waren
ook vrouwen met kinderen aan boord en in
haar wanhoop, toen ze zagen, dat alles wer
keloos bleef, hieven ze haar kinderen om
hoog of ze zeggen wouen, red dan mijn kin
deren.
Het gehuil klonk soms door den storm
wind heen.
Niet lang duurde het. Het wrak sloeg uit
elkaar en niemand kwam er levend af.
Maar geen van hen, die het hadden moeten
aanzien, kon de gedachte aan die ongelukki-
gen van zich afzetten en ze waren huiverig
om voorbij de plek te komen, waar het ge
beurd was.
En nou nog, na zooveel jaren, kan je
's nachts het weeklagen hooren".
We waren getroffen door het verhaal, dat
Gijs in allen eenvoud gedaan had, aldoor op
een punt starend, alsof hij onze tegenwoor
digheid vergeten was en het worstelen der
schipbreukelingen voor zich zag.
„Zeg oom Gijs, heb jij dat zelf ook ge
hoord?"
„Zelf wel neen, ik zaJ wel oppassen om
daar 's nachts te komen Maar. waar is. wat
ik je verteld heb. En nou ga ik naar de werf
hoor! Gedag van me, thuis".
En voor de zooveelste maal waarschijnlijk
dien dag ging de oude zeerot zich laven aan
den aanblik van het water.
Nog eenige jaren heeft hij dit kunnen
doen. Toen wij hem voor het laatst zagen,
lag hij rustiger dan wij hem ooit gekend
hadden, in het donker gemaakte gele ka
mertje.
Oome Gijs was de eeuwige rust ingegaan.
-8-