Grauwtje's Wraak. Voor het eerst. „Hij merkt er niets van door het hoes ten," dacht zij. „Maar hij zal me hoorenl" Zij borsde nu zóó hard met haar vuist op het paneel, dat dit bewoog. Aan den anderen kant werd een stoel verschoven, anders klonk er geen geluid. „Ik geloof, dat dit paneel een geheime deur is," dacht Juanita weer. Natuurlijk hebben ze die altijd in oude, geheimzinnige kasteelen. Hoe dom, dal ik daar niet eerder aan gedacht heb!" Zij betastte het paneel met haar vingers en drukte er op verscheiden plaatsen tegen. Langzaam en zonder veel geluid te maken week het paneel achteruit. Het liet genoeg ruimte voo'r Juanita open om er een blik in een andere kamer door te werpen. Zij zag een ouderwetsche bibliotheek met hoeken langs alle wanden en een groole nieuwerwptsche schrijftafel in het midden. De paperassen waren naar één kant ge schoven om plaats te maken voor een groot blad. waarop een ontbijt stond. Daarvóór zat een oude man in gedachten verzonken te ontbijten. Juanita zag dit alles echter niet dadelijk, toen zg in de kamer keek. Wel zag zij een ouden man in een eigenaardig, bruin ge waad en met een langen, witten baard. Zij was er onmiddellgk van overtuigd, dat zij hem meer gezien had. Hg had heel vrien delijke, donkere oogen en keek op om te zien, waar het geluid vandaan kwam. In het volgend oogenblik was hij vlug ais een jongen opgesprongen, ter- wrjl Juanita haastig door de opening kroop, daarbij uitgleed en op den grond vieL Toen zg weer overeind kwam, stond de oude man over haar neen gebogen. Hg fluisterde allerlei lieve, Italiaansche woord jes en plotseling herinnerde Juanita zich alles: alle namen, die bg tiaar tehuis in Italië hoorden en bg de menschen, die zg nooit heelemaal vergeten bad „Padre, o Padre!" nep zij uit. „Padre Francesco I O, u bent de too venaar, dien ik hier stellig dacht te vindon? Hebt u iemand gestuurd om mij te halen en mij een vreeselgken angst aan te jagen?" „Dat heb ik nooit gedaan," antwoordde Padre Francesco, terwijl hg het meisje over het hoofd streek en nauwelgks wist, wat zeggen moest, daar zij beurtelings lachte en schreide. „Mgn kleine signorina, mijn klein gra vinnetje, mgn Juanita, ben je het werke- lgk? En wat ben je groot geworden. Je ziet er best uit. De menschen zgn heel goed voor je geweest." „Dat zgn ze en o, Padre, u laat me toch niet wegvoeren naar Italië? U laat mg toch niet weer in handen vallen van Oom Ugo en Sabina? Ja, het waa Oom Ugo; ik herinner het mg nu allemaal weer. Ik werd overreden en aan het hoofd gewond daarna kon ik mij na genoeg niets meer van vroeger herinneren. Maar vanaf het oogenblik, dat ik u hier zag zitten, werd alles zoo helder als glas voor mg. O, lieve Padre, ik ben zoo big, maar toch ook zoo bedroefd. Mevrouw Lovell is als een moeder voor mg geweest en van Alfred houd ik zóóveel, alsof hg een broertje van mg was. Maar waarom hebt u mg niet eerder gezocht?" „Ik heb onderzoek na ondexzcek inge steld, maar kreeg nooit eenige antwoord. Op zekeren dag ontdekte* Jacques, dat er een huis te huur was aan deze steile, woeste kust, waarvan ik de fossielen*) bestudeer voor het boek, dat ik wil uitgeven. Wg kwamen dus hierheen en wg vonden geen fossielen, maar al spoedig kwam Jacques mg vertellen, dat hij de signorina gezien had. Ik lachte er om en hechtte er evenveel geloof aan als aan een sprookje." „Maar het is een sprookje een sprookje, dat werkelijkheid geworden is en Jacques vond mg tusscnen de rotsen, een eindje in de geheime gang, waar hg met Sabina stond te praten. Hg is het, die mg hierheen heefc gebracht" Op dit oogenblik kwam Jacques binnen met een ontsteld gezicht dat echter on middellgk opklaarde, toen hij Juanita zag. We hebben haar eindelgk gevonden en Versteende dieren, planten, schelpen, enz. j Sabina ia gevlucht Zjj heeft stellig den trein naar Londen genomen en is nu op weg naar Italië. We hebben geen tgd te verliezen als wg Signor Ugo willen vóór zgn. We moeten nu tegen hem te velde trekken." „Geef me mgn jas, Jacques," zei do oude Padre, terwijl hg zich verheugd in de handen wreef. „We zullen ons van daag met iets anders bezighouden dan fos sielen met iets, waarin meer leven zit is het niet lieve kind?" Als eenig antwoord sloeg Juanita haar armen om den hals van den ouden man, zooals zg lang geleden gedaan had in het Kaeteel in Toscane, waar hg haar trouwe apcf lkameraad geweest was. „Padre," fluisterde zg, „ik heb het lied van de sten-en, dat a mg geleerd hobt niet vergeten. In moeilijke oogenblikken heb ik er aan gedacht" „God zegene je. lieve kind," antwoordde de ouae man, terwgl hg zijn magere hand op het hoofd van het meisje legde. (Wordt vervolgd). door WIES M. Ik ben eigenlgk volstrekt geen ondeu gende ezel, maar sinds ik bij Jan Volkers gekomen ben, brak er voor mg een slechte tgd aan. Werken moest ik er van 's morgens vroeg tot '8 avonds laat Nu weet ik wel, dat werken gezond is, heel gezond zelfs, maar als je zooals ik daar weinig eten en veel slaag bg krijgt kan het met de gezondheid toen niet goed staan. En dan die zware vrachten, wölke ik naar de markt moest brengen I Een olifant zou er onder bezwijken. Mijn baas laadde zooveel op mgn rug, dat ik soms een gevoel had, of ik doormidden zou breken. En als ik dan al heelemaal beladen was, sprong Jan er nog bg op en riep: „Vooruit! En geen kunsten onderweg!" Jawel, maak maar eens kunsten, als je bgna niet voort kunt van het zware gewicht dat op je rug drukt. Wat kunnen menschen toch vreeselgk dom zgn! Het was een gloeiendheete dag en ik moest als naar gewoonte weer zwaar beladen naar de markt gaan. Daarbij kwam nog, dat de lastige vliegen mg van alle kanten staken, zoodat het een heele toer was, mgn langen staart vlug genoeg te zwaaien om ze weg te jagen. Toch was ik dien dag opgewekter dan ik in langen tgd geweest was, ja, ik had zelfs een onbedaarlijken zin in een avontuur. Ik wilde een avontuur beleven, wat voor één kon me niet schelen, als het maar een avontuur was. Mgn lading bestond uit allerlei groen ten, tomaten, boter, Jan Volkers en ten slotte nog een mand met eieren. Deze laatste werd voorzichtig aangegeven, na dat Jan opgestapt was. In de ééne hand hield hg de mand met eieren, in de andere de teugels. Gedachtig aan het spreekwoord: haastige spoed is zelden goed; liep ik langzaam over den warmen, stoffigen weg. O, wat keek ik verlangend naar het gras, dat langs den kant groeide! Ik had er dolgraag wat van gegeten, maar zelfs zoo'n korte rust tijd als die, welke noodig is om wat gras te eten, werd mg niet gegund. Hij stond nu eenmaal niet op mgn werklijst Nadat ik geruimen tgd geloopen had en telkens door Jan Volkers tot spoed werd aangezet, maar toch niet harder liep om de eenvoudige reden, dat ik niet kon, kwamen we eindelgk bij de brug over het riviertje vlak bg den molen. Maar juist vóór die brug was aan den kant van den weg een vijvertje, waar paarden dikwgla stilhielden om er te drinken. Aan dien vgver had ik steeds gedacht, toer ik dien morgen over den stoffigen weg liep En stel je nu Jan's verbazing en kwaadheid voor, toen ik (fear regelrecht op afstapte I Hij riep natuurlijk dadelijk: „Ho! Ho!" en gooide mij allerlei liefelijke scheldwoor den naar de ooren; maar daar schoot hg niet? mee op. Ik was nu eenmaal vast besloten mijn eigen zin te volgen. Reeds voelde ik het heerlijke; frissche water aan mijn pooten, al hooger en booger kwa het. Eindelijk kwam het aan Jan's voeten zelfs tot boven zgn enkels. O, je Haflezei hem eens moeten hooren gillen en kermet Alsof dat water hem nu eenig kwaad z: doen! Menschen zijn soms bang, als hoegenaamd geen reden voor is. Zuil stump erds I Hg probeerde zgn beenen op te trekkA^ei* en op mrjn rug te leggen, maar de maa jag] met eieren belette hem dit. Ten einde raa n' liet hg de mand los, die nu met een hevi geplas in den vgver terecht kwam. L» eieren allemaal stuk! Bah! wat een viezKjS kje nel de di at zij: be' [ies ]bij tro n boel! 't Was geen water-ballet, maar ea water-omelet daar in den vijver. Jan trok zijn beenen nu wat hooger o en ik waadde al verder den vgver doo Jan's angstkreten waren niet van de luch To6d die piet hielpen, begon hg mij zó hard te slaan, dat ik het maar het bes vond zonder Jan verder te gaan. H eerder ik hem kwgt was hoe beter, hield daarom mgn kop omhoog, gooid mgn ach ter poot en in de hoogte en schudt Jan Volkers als een lastige vlieg af. H kwam midden in den vijver terecht! En als Jan nu maar verstandig wa dig. geweest, zou hg arpn opgestaan vgver was niet diep en naar den kan geloopen. Hg deed dit echter niet en riq g< maar steeds: dt „Help, help! Ik verdrink!" Ik had echt genoten van mijn bad, mnAci vond het nu toch maar beter weer ui rlc den vgver te komen. Nee maar, wat eje tooneel zag ik daar! Jan Volkers zat m:d t< den in den vgver, alleen zgn hoofd eo zij; de: schouders staken boven het water uit. On hem heen dreven kool, eierschalen en n veel meer dingen, welke niet in het wate thuis hooren. Intusschen waren er heel wat wensche om den vijver heen komen staan en toa de goedhartige molenaar Jan daar zoo zag riep hg één van zgn knechten toe, - m> een langen polsstok te komen en mrjn ba a uit het water te halen. Dit ging hee gemakkelijk: de druipende Jan pakte de] stok beet en was weldra weer op het droge Nee maar, wat zag hij er uit! Vóór hi zich echter voor iet3 anders den tgd gunde nam hg een stok en gaf mg een pak slaag dat mij nog heugt, doch.... dat ik maar ai te zeer verdiend heb. Dien dag verkocht Jan Volkeis mij. Mgn nieuwe baas en ik waren al heel gauw de beste vrienden, zoodat ik over den ruil zeer tevreden ben. is e bi zo me! en ui1 iu: in langzaam zoetjes kom bg Moes, Dan krijg jjj een koekje. Zie je wel? 't ligt voor je klaar; Kom. klein baasje, haal bet maar, rk. Leg het hier in 't hoekje. liet zijn speelgoed om zich heen Zit Broer wjjs te kijken. Is dat koekje heuscb voor mg? Dan ga ik er daad'lgk bg, Laat Tf eerst maar eens reiken. Langzaam gaat een bandj' omhoog Naar het lekk're koekje Maar heel dichtbg is het niet, Denkt ons ventje met verdriet Nee, heel ver is 't hoekje t Loophek lgkt een lange weg, Maar je moet probeeren, Kleine zoete dribbelaar, Kom en haal het koekje maar. Je moet eerst maar leeren. En kgk Broer gooit 't speelgoed we& En strekt beide handjes Heel voorzichtigjes 't is waar, Maar hg is ook pas een jaar, En pakt zoo de kantjes. Langzaam wagg'lend, langzaam aan, Dribbelt hg naar 't hoekje, En aan 't kraaien merk ik al, Dat ons baasje 't hebben zal, j ',t Lekk're, zoete koekje. T| TRUUS SALOMONS.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1926 | | pagina 18