V
jIL
W0
'J
VOOR DE JEUGD
W0
LEIDSCH DAGBLAD
No. 45.
V
De Schitterende Sterren
Vrijdag 19 November
Anno
Naar het Engelscb van F. BONE.
Vrjj bewerkt door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
9)
Hoofdstuk VIII.
De Rotsen bij Maneschijn.
Toen Alfred den volgenden morgen aan
het ontbijt kwam, zat zijn oog nog half
dicht en was zijn neus nog gezwollen.
Mevrouw Lovell had gehoord, dat de neef
jes gevochten hadden en toen zij de
reden van hun twist hoorde niet veel
gezegd Alfred wilde nu wel, dat hij zijn
handen maar thuis had gehouden en vroeg
zich af, wat Oom Dunstane tegen Tom,
dien hij leelijk toegetakeld had, gezegd
zou hebben.
Dien morgen, toen zy uit de kerk kwa
men, vroeg mevrouw Lovell haar neefje, of
hij 's middags kwam thee drinken Terwijl
Tom de uitnoodigmg gretig aannam, tag
Juanita een uitdrukking op zijn gezicht,
die zij er nog nooit op waargenomen had.
Dominee Dunstane had gezegd: ,,Het is
nooit goed kwaad te doen Juanita had
die woorden in zich opgenomen.
„Het is natuurlijk waar", dacht zij op
den terugweg. „Maar wat is goed en wat
is kwaad Dat is soms zoo vreesehjk
moeilijk. Als je maar altijd iemand had,
die het je zeggen kon
Een paar dagen later was het prachtig
herfstweer. De kinderen wilden niets liever
dan bij maanlicht op de rotsen picnicken
en mevrouw Lovell had er in toegestemd
op voorwaarde, dat Sara zou meegaan..
Nu had Sara daar wel ooren naar en
al wilde zij er niet voor uitkomen zij
verheugde zich ais een kind op het uit
gangetje. Tom, die ook van de partij zou
zijn, mopperde wel iets van „dat ze geen
kindermeisje meer noodig hadden", doch
Juanita eD Alfred waren in de wolken en
hielpen Sara de mand dragen, die zij met
allerlei lekkernijen tot den rand toe ge
vuld had.
„Nou Sara, is dit niet veel heerlijker
dan onze picnicken op de lagunen vroeg
Alfred, terwijl hij zijD arm door den hare
stak.
„Ja, veel heerlijker. Ik hoop veel liever
dan dat ik in een boot zit, al waren die
goodels ook nóg zoo mooi I 't Is jammer,
Tom, dat jij die niet gezien hebt."
„Dat hoef je niet telkens te zeggen",
zei Tom norsch. „Jullie eeuwig gesnoef op
Venetië hangt me de keel uit."
„O, maar er waren daar ook zuJke prach
tige sterren en van de lucht kun je je hier
gewooD geen voorstelling maken", zei
Sara weer.
Hoera!" riep Alfred uit, terwijl hij
met de mand zwaaide, die Sara haastig
greep, „eindelijk eens een woord van lof
ever Italië, Sara Kom Juanita, laten we
flink doorstappen. Ik begin al weer honger
te krijgen."
„Wanneer heb je geen honger?" vroeg
Sara, terwijl zij hijgend achter hem aan
kwam. „Ik geloof, dat jongens heelemaal
bol van binnen zijn."
Zij lachte goedig en verheugde zich
reeds op het uitpakken der mand.
Het was een zeldzaam mooie avond. De
sterren schitterden en de maan scheen
prachtig. Nadat zij den mwendigen mensch
versterkt hacfden, zong Juanita zacht voor
zich heen
Al voel ik mij verlaten,
Van wie mij lief zijn, ver
Omhoog wil ik steeds kijken,
Daai fonkelt heJ mijn ster.
Zij wenkt mij haar te volgen,
Te doen wat is mijn plicht.
Wie naar de sterren opkijkt,
Ziet in het donker licht.
Zij zong het lied in het ltaliaansch en
haar lieve stem klonk als die van een fee
in het maanlicht. Sara luisterde er met
genoegen naar In haar hart was reeds
lang een plekje voor het meisje, maar zij
liet dit niet altijd merken.
Juanita was nu opgestaan en liep in de
richting van den kasteelmuar. Sara hoorde
haar stem nog steeds en dacht aan geen
gevaar.
Juanita liep al verder en verder en was
eindelijk bij den muur gekomen. De om
geving zag er nu heelemaal niet avontuur
lijk uit, zij had meet van een betooveren-
den tuin, waarin feeën sliepen.
Plotseling bekroop Juanita de lust, zon
der de jongens op onderzoeking uit te
gaan.
„Dé jongens maken altijd zoo'n drukte 1"
dacht zij. „Ik zou wel eens willen weten,
of er werkelijk wat bijzonders is of dat
het alles maar onzin blijkt te zijn Ik kan
heel goed over de rotsblokken loopen en
de maan is vanavond bijzonder helder Ik
zal er dus maar eens in mijn ééntje op af
stappen. 't Zou leuk zijn, als ik den jon
gens vertellen kon, wat er eigenlijk is."
En de daad bii het woord voegende,
hield Juanita zich aan de struiken vast,
terwijl zij langs het min of meer gevaar
lijke zigzagpad liep. Zij gunde zich nauwe
lijks den tijd, want zij wilde weer terug
zijn, vóór Sara haar miste. Wat zagen de
rotsblokken er vreemd en grillig uit bij
maanlicht!
Stevig wilde zij haar voet neerzetten,
maar o, hoe glibberig was de grond I Het
scheelde niet veel, of zij gleed uit; geluk
kig kon zij /iih nog aan een bos zeewier
vastgrijpen. Nog een paar stappen en Jua
nita had den geheimen gang bereikt. Zij
vroeg zich af, of deze werkelijk naar het
Grijze Kasteel leidde Het allereerste eind
kende ze, maar verder had ze nog nooit
kunnen komen.
„Zou ik den weg weer terug kunnen vin
den dacht Juanita. „De rotsen lijken
allemaal zooveel op elkaar In de gang
was het erg donker. Langzaam eD met in
gehouden adern kwam zij vooruit. Op een
oogenblik kroop zij op handen en voeten.
Plotseling hoorde zij duidelijk twee per
sonen samen pralen. Zij richtte zich op. De
stemmen klonken heel dichtbij en luanita
kon duidelijk hooren, dat zij ltaliaansch
spraken. Het leek wel, of zij zich op e^ns
heel veel dingen herinnerde, die zij nu al
bijna Iwee jaar vergelen was. Zij kende die
stemmen, hoewel zij één er van niet dade
lijk thuis kon brengen en ze hoorde zich-
zeive fluistettó:
„Jacquesl ik weet zeker, dat hij
Jacques heet. Maar wie i9 hij?" Zij streek
met haar hand over het voorhoofd. ,,En ik
heette niet alleen Juanita, ik was Juanita
di di hoe was hef ook weer?"
„De Condicci's" zei nu op eens een stern
vlak bij haar, „zijn niet gauw tevreden.
Signor Ugo durft zich nog niet als graaf
laten uitroepen."
Een vrouwenstem gaf een onverstaanbaar
antwoord.
„Wat weet jij er van?" vroeg de man
nu. „Als jij je er niet mee bemoeid had,
zou alles heel anders geloopen zijn."
„De forluin was mij gunstig," zei da
vrouw weer. „Ieder moet maar voor zich
zelf zorgen."
„Trouwe bedienden hebben verplichtin
gen tegenover hun meesters," antwoordde
de man verontwaardigd.
„Je bent een dwaas," luidde het ant
woord. „Jij had een mooie som gelds kun
nen verdienen, zoodat je nu een herberg in
Napels had. Die hoop ik nu te krijgen, al3
ik den meest-biedende heb ingelicht."
„Jij zou je ziel verkoopen voor een hand
vol lires. Sabina."
„Best mogelijkI Het is nooit mijn plan
geweesl, Signor Ugo ongestoord zijn gang
te laten gaan en ik zou de kleine contes^a
niet in verkeerde handen hebben laten val
len. Ik wist, waar zij al dien tijd was en zij
is zoo gelukkig als een prinses. Ik had in
dertijd geld noodig en dat is nu weer het
geval. Als je mij vijftig goudstukken be
looft, zal ik zorgen, dat je het meisje krijgt.''
Een ijskoude rilling voer Juanila door ie
leden Het was haar duidelijk, dat er een
komplot gesmeed werd om haar weg te voe-i
ren.
„De Gravin Juanita de Condicci
ging de vrouw voort.
„Ja, ja," mompelde Juanita, „zoo heelto
ik: Juanita de Condicci. Als ik hel nu maar
onthouden kan, totdat ik thuis ben,als
ik ooit weer thuis kom."
Zij snikte het plotseling uit, doch beet
zich op de lippen om zich niet te verraden.
Aandachtig luisterde zij verder.
„Ik zal je vijftig goudslukken uittellen,
zoodra wij de signorina hebben," zei de
man nu. „Hier. neemt deze lantaarn."
De vrouw keerdp zich om. deed eenige
stappen en liep legen Juanita aan In net-
zelfde oogenblik hield zij haar lanlaarn vlak
vóór hel meisje in de hoogte. Juanita was
als verlamd van schrik en niet in staal zich
uit de voeten te maken. Sabina greep haar
bij een arm en riep den man.
„Het is de signorinal riep hij uit, terwijl
hij het meisje aanslaard, alsof zij een
geestverschijning was. „En dat wist jijI
Bij deze laatste woorden had hij zich lot
Sabina gewend.
„Ik wist hel niet; anders zou ik er wel
beter gebruik van gemaakt hebben," zei de
vrouw. „Sta stil kind, je kunt toch niet
wegloopen Hier, neem haar mee."
Juanita deed een wanhopige poging ora
te ontvluchten, maar werd stevig door dsn
man en de vrouw vastgehouden. De mouw
van haar jurk scheurde en het kleine ster-,
retje op haar arm werd duidelijk zichtbaar.
„Kijk." riep Sabina uit, terwijl zij uaar
het kenteeken wees „Dat is het duidelijke
bewijs, dat zij het is en geen ander."
„Kom maar mee. signorina," zei de man
nu „er zal u geen kwaad creschieden.
„Maar ik wil niet meegaanI" riep Juanita
111 111