RWATTA5
DE WILDE HERTOGIN.
[De Spoorwegramp bij De Vink.
«MV5VREEP
No. 20452
LEIDSCH DAGBLAD, Maandag 15 November
Tweede Blad Anno 1926.
I VOORTZETTING VAN HET OPENBAAR
VERHOOR.
I fezet-
Beter dan Goed: DE BESTE
BINNENLAND.
FEUILLETON.
De verhooren door de commissie-Kraus
mzake de ontsporing op 9 Sept. bij De
■Vink rijn Zaterdagmorgen halftien voort-
Voorlezing wordt gedaan van een schrij-
I ven van den heer G. Ebeling te Amster-
I dam, die als passagier in den veronge-
I lukten trein meereed, die in zijn brief een
I relaas geeft van de bevrijding van een
I kind, dat bekneld geraakt was en die van
[oordeel is, dat het ballastbed van het spoor
[niet voldoende droeg.
Gehoord wordt nu de heer O. Schutte,
[ingenieur van den weg te Amsterdam, die
[eenige inlichtingen geeft van dezelfde
[etrekking als die van den heer Zijlstra, en
[verder mededeelt, dat in het district Rot
terdam waaronder de plek van het on-
I geluk ressorteert de afwatering meer
in het geheele ballastbed wordt gezocht,
[terwijl in zijn district de afwatering meer
tusschen de dwarsliggers wordt bevorderd.
Nog zegt hij, dat bij de Amsterdamsche
viaduct het grind in een jaar tijds tot op
de helft is ingeklonken.
De chef van den dienst van weg en wer
ken, ir. H. P. Maas Geesteranus, antwoordt
op een vraag van den voorzitter, waar het
grint voor deze spoorbanen vandaan ge
haald wordt, dat dit wordt gewonnen uit
de Maas bij Linne uit eigen grinderijen.
Aan grof grint geeft hij de voorkeur
[boven fijner, omdat het grove meer weer
stand biedt. Wanneer men op grof grint
laat staan, zakt het niet weg, terwijl fijn
l/rint, dat als 't ware vloeibaar is, dit wel
Voor het ballastbed wordt intusschen
Iter aanvulling van de ruimten, die het
[grove grint anders zou laten, tevens fijn
grint gebruikt.
De methode van ir. Van Eek om bij
rernieuwing eerst het oude ballastbed
Lchoon te maken is spr. geeft dit toe,
hoewel hij zijn 6anctie er aan gegeven
had minder safe gebleken dan de mo-
thode van ir. Schutte.
I Dat het rijden op de Oostelijke lijnen
rustiger is dan op de baan Amsterdam-
Rotterdam is misschien voor een deel
jukt, doch men moet in aanmerking ne
men dat men op laatstgenoemde lijn dezen
romer bezig is geweest „groote schoon
maak" te houden. En zooals het thuis'
gaat wanneer er schoonmaak is, dan wor
den er wel eens ongeriefelijkheden onder
vonden.
Zijn indruk is wel dat het onrustig rij
den op deze baan aanvangt bij 75 K.M.
[per uur. Daarom heeft spr. deze als
maximum-snelheid op die baan voorloopig
voorgeschreven.
Aan klachten woTdt uiteraard de noo-
dige aandacht besteed, doch er wordt dik
wijls te veel of overdreven geklaagd en dat
is gevaarlijk, want dat zo«* reiden tot on
verschilligheid bij de uitvoerders. Van-
Idaar ook de aanschrijving om spaarzaam
[net klachten te zijn. Intussc-hen is het
|:enschelijk, dat na het ongeluk meer
[dachten zijn losgekomen ook onge-
Ijronde.
I Getuige kan niet aannemen, dat het
grint van het Amsterdamsche viaduct 50
pCt is ingeklonken. De inklinking ge-
ichiedt niet zoozeer door den druk dan
wel door het schudden. Ware de indruk
van ir. Schutte juist, dan zouden de grint-
wagens uit het Zuiden naar Groningen en
Leeuwarden ook met halve hoeveelheden
daar arriveeren, zegt. spr.
Wat de vermoedelijke oorzaak aangaat,
gelooft getuige, dat de voorste as van de
locomotief het éérst zou zijn ontspoord,
dat daaTop de locomotief zich in den grond
heeft vastgewroet en dat daarna een der
volgende wagens bij het derailleeren de
moet in de rail heeft doen ontstaan.
Prof Meyers vraagt, hoe het dan te ver
klaren is, dat de beenen van het spoor
aan beide kanten van de locomotief zijn
bevonden, terwijl toah bij een normale
ontsporing een wiel aan de binnen- en een
aan de buitenzijde van het spoor komt te
•taan.
Ir. Maas Geesteranus: Een rail lag bo
ven op de locomotief en het is moeilijk te
zeSSeDt dat ze binnen of buiten de wielen
was gebleven, want de rail was totaal om
gekruld en de uitwijking op den grond kan
een gevolg van de ontsporing zijn ge
weest.
In het nu volgend dispuut tusschen prof.
Meyers en ir. Maas Geesteranus, verdie
pen beiden zich in een beschouwing van
ter tafel liggende teekeningen. Een be
paalde conclusie blijkt echter niet getrok
ken te kunnen worden.
Getuige Maas Geesteranus geeft mede in
antwoord op een vraag van prof. Meyers
toe, dat de ondervinding van het ongeval
heeft geleerd, dat men buitengewoon voor
zichtig moet zijn met de keuze van het
grind voor het ballastbed en dat op een
nieuw bed snelheidsbeperking wenschelijk
is. Hij acht het niet verstandig, dat de
geul waarin het grind wordt gedeponeerd
ter distributie op de baan, een eenigszins
langen tijd heeft opengelegen Voor korten
tijd levert dat openliggen geen bezwaar,
omdat het oude grind zóó vast ligt, dat
het slechts met de pikhouweel kan worden
losgemaakt.
Luit.-kolonel der genée b.d. P. A. M.
Hackstroh, die als particulier heeft nage
gaan, heeft een verschil van 4 c.M. in
hoogte van beide beenen van het spoor
geconstateerd. Een waterpas had hij ech
ter niet bij zich en hij heeft zijn waarne
ming met het oog gedaan, zich richtende
op den horizon. Hrj acht dit verschil niet
bepaald gevaarlijk, doch toch geenszins
wenschelijk.
Intusschen was het hem juister geble
ken, indien niet onmiddellijk na het ongeluk
allerlei werkzaamheden waren verricht tot
herstel, alvorens de deskundige commissie
haar conclusie zou kunnen hebben opge
bouwd.
De voorzitter is het met deze opmer
king niet eens. Ook hij is nog denzelfdeo
dag ter plaatse geweest en heeft zich
integendeel bewonderend uitgelaten over d o
bekwamen spoed waarmee gewerkt werd om
het verkeer te herstellen. Het gaat toch
tegenwoordig niet meer als vroeger, toen,
wanneer men iemand zag hangen, verbo
den was het touw I03 te snijden.
Getuige Hackstroh blijft bij zijn stand
punt. Verder leest hij zijn op schrift ge
stelde beschouwing van de oorzaken voor,
waarin hij o. m. betoogt, dat grind van
4 cM. ongeschikt is om ruimten van 2
cM. onder de dwarsliggers aan te vullen.
Ongelijke vulling van het ballastbed onder
de dwarliggers kan tengevolge hebben, dat
bij het rijden van een trein de dwarsliggers
zakken en zich dan later wel weer opheffen,
doch dan kan het grind gelegenheid hebben
gehad rich te verplaatsen.
Als factoren, die bij het ongeluk een
rol hebben kunnen spelen, noemt getuige
de onjuiste samenstelling van het grind,
het verschil in hoogteligging van de beide
beenen van het spoor en de groote snel
heid op het vernieuwde ballastbed.
In verband hiermee vraagt spr. waar
om juist op dit traject de snelheid van
ten hoogste 90 op ten hoogste 75 K.M. is
teruggebracht. Is deze baan dan toch
slechter dan de andere?
Nog merkt get. op, dat hij zich kan
voorstellen, dat juist bij een grootere snel
heid plaatselijke zwakheden gemakkelijker
worden overwonnen dan bij beperkte snel
heid, zooals ook een schaatienrijder meestal
zonder een ongeval over een zwakke plek
met groote snelheid heenglijdt, terwijl een
langzame rijder er door zakt.
Overigens is hem gebleken, dat aan de
snelheidsbeperking niet de hand is gehou
den, waardoor weer nieuwe aanschrijvin
gen noodig zrjn gebleken. Wanneer orders
worden gegeven, dan moet de hand eraan
worden gehouden, ook en vooral door het
dagelijks uitvoerende personeel. Doet het
personeel dat niet, dan deugt het niet voor
zijn taak.
Zijn indruk omtrent den ondergrond
dit in antwoord op een vraag van den
voorzitter is, dat deze geen roi heeft
gespeeld.
Prof. J. A. van der Kloes geeft zijn
indrukken weer omtrent de samenstelling
van het grind. Hij meent, dat dit grind
te grof en te ongelijk van samenstelling
is. Vermoedelijk rijn de mazen van de
horrer te Linne, waar het grind gewonnen
wordt, te groot.
De dwarsliggers moeten bij vernieuwing
var het ballastbed telkens behoorlijk wor
den onderstopt en de aanplemping mag niet
worden overgelaten aan de treinen, die er
toevallig overheen gaan.
Indien spr. moest zorgen, dat het spoor
behoorlijk kwam te liggen, dan zou hjj
niet meer dan één of twee dwarsliggers
tegelgk ondergraven en in elk geval de
eerste wear stoppen, alvorens aan de derde
word1* begonnen. In dit verband herinnert
spr. aan een oude wetenschap,' dat men
met een zwaard1 door voortdurend aanstoppen
van den ondergrond een zwaren zerk om
hoog kan werken.
De samenstelling van het grind zou spr.
fijnei willen zien.
Getuige Maas Geesteranus antwoordt op
de opmerkingen van den heer Hackstroh
nog, dat het verschil in hoogte van de
beenen van het spoor op de rechte baan,
zoolang het de 10 cM. niet overschrijdt,
geeu aanleiding voor ongerustheid behoeft
te geven, en dat, indien eenig verschil
wordt geconstateerd, niet onmiddellijk het
geheele spoor kan worden gelicht. Zooiets
gebeurt wanneer men aan spocrvernïeuwing
toe is.
Bij Krupp zijn stopmachines besteld, waar
mee proeven zullen worden genomen, eo
met die machines hoopt men het onder
stoppen nog beter tot z'n recht te doen
toekomen.
Omtrent grof en fijn grind loopen ds
meeningen der deskundigen uiteen. Getuige
weet, dat ploegbazen gaarne grof grind
bezigen om het onder de dwarsliggers te
.steppen, want zeggen zij dan liggen
ze zooveel va^er.
Wat het zwaard betreft, het onderstop
pen geschiedt met schoppen en dat berust
op hetzelfde beginsel als het zwaard.
Tenslotte geeft hij toe, dat de situatie
van het ballastbed niet geheel onschuldig
aan het ongeluk is geweest.
Overste Hackstroh licht nog toe, dat hij
uit het verschil in hoogte van do beenen
van het spoor slechts heeft geconcludeerd,
dat het wees op onsystematische hoogte
ligging, omdat het dan even goed kan zijn,
dat een stuk verder de andere rail weer
hooger ligt. Het is tegen dit mogelijk on
regelmatige, dat spr.'s bezwaar zich richt.
Een systematische lagere ligging over een
geheele lijn zou geen gevaar opleveren,
wanneer het verschil niet meer dan enkele
centimeters bedraagt.
De heer P. van Asten, uit Den Haag,
die als passagier in den derden wagon van
den verongelukten trein zat, heeft waar
genomen, dat men tot de enkeJs in het grind
zakte. Hij weet niet of dit eeo fout is en
begrijpt wel, dat onder de dwarsliggers
het grind vaster lag, maar vestigt er slechts
de aandacht op.
In de rails waren eenige bochtjes, het
geen ook andere reizigers hebben gecon
stateerd.
Er zijn op deze baan snelheidsproeven
genomen met electrische treinen van het
baanvak RotterdamHaag. Kan dit ook van
invloed zijn geweest?
Ir. v. d. Vegt: Die proeven zijn ander
hall jaar geleden gehouden, dus lang vóór
de vernieuwing van het ballastbed.
Hierna wordt gehoord mej. Zillesen, doch
ter van den griffier der Eerste Kamer, die
met haar moeder het ongeval meemaakte.
De voorzitter brengt haar zijn geluk-
wenschen, dat zij er zoo goed is afgekomen,
waarop mej. Zillesen laat volgen, dat haar
moeder nog niet geheel van de gevolgen is
bekomen en geeft een korte toelichting om
trent de indrukken, die zij bij het ongeval
opdeed. Reeds kort na het verlaten van het
station Den Haag ondervonden haar moe
der en zij schokken. Bij de ontsporing van
den trein kregen zij na een hevigen schok
het gevoel alsof zij zich in een montagne
russe bevonden.
Voorts deelde getuige nog mede. dat bij
de bevrijding van het beklemd geraakte
kind het grind met de hand kon worden
weggehaald, hetgeen h. i. wel op een losse
samenstelling wees.
De scheepmaker S. Richter Uitdenbo-
gaardt uit Maassluis geeft, hoewel hij geert
passagier was, eenige indrukken weer, die
hij uit de gepubliceerde foto's heeft opge
daan. Hij meent, dat het linkerwiel van de
lccomotief het eerst ontspoord is en tusschei.
de rails terechtgekomen, terwijl het rechter-
wiel wel op de rails doorreed.
De hoofdopzichter van den weg C. Hoots-
man. uit Nijmegen, geeft tegenover de pu
blicaties van prof. v. d Kloes zijn ervarin
gen met verschillende samenstellingen van
grind weer. Zijn ondervinding van meer
dan een kwarteeuw is, dat voor zware
spoorbanen grof grind de voorkeur verdient
boven fijnere soorten. Ook met het oog op
de afwatering is grof grind beter dan zand
of fijn grind. Dit is spr. vooral gebleken bij
spoorbanen die onder water hebben ge
slaan.
De ballast uit Linne is echter bij hel per
soneel minder welkom omdat zij zich min
der gemakkelijk laat verwerken dan de fij
nere. Het is natuurlijk noodig, dat de bal
last goed en stevig onder de dwarsliggers
wordt aangeplempt.
De oud-beambte der spoorwegen A.
Broekhuizen, heeft uit den mond van leden
van het personeel vernomen, dat het bal
lastbed niet was zooals het behoorde. Vroe
ger, in den tijd dat hij in functie was. werd
fijn grind gebruikt, dat bij hoogstens twee
dwarsliggers tegelijk werd ingebracht en
telkens zwaar aangestampt.
Wel waren de rails toen veel korter en
lichter, maar niettemin geschiedde de be
werking degelijker. Het lijkt wel of om fi-
nancieele redenen de zorg voor goede be
werking wordt verminderd. Ook de snel
heid, waarmee gereden wordt, is volgens
spr. te groot Vroeger was zij maximaal 6C
K.M.; hoogere snelheid verhoogt, volgens
spr., slechts de gevaren.
Ook is het geluiges indruk, dal het per
soneel hier geen betrouwbare adviezen
heeft gegeven, wellicht uit'vrees voor bena
deeling in hun functie.
Geluiges meening is. dat de veiligheid
wordt opgeofferd aan het verlangen om
winst te maken en hij hoopt, dat krachtig
zal worden ingegrepen ter voorkoming van
herhalingen.
Een andere belangstellende J. Willig Dzn.
uit Purmer, geeft mede als zijn indruk weer
dat aan de baan niet voldoende zorg wordt
besteed. Hij heeft geconstateerd, dat groote
mollen gelegenheid hebben gehad, de spoor
banen overdwars te ondergraven van de
eene naar de andere zijde. Dit wijst op on
voldoende schouwing.
De heer H. J. Smit, uit Voorscholen, heeft
eveneens opgemerkt, dat aan het leggen van
het ballastbed niet meer de zorg wordt be
steed, die er vroeger aan ten koste gelegd
werd.
Een passagier van den verongelukten
trein, de heer H. H. Tapke Lokenberg, uit
Haarlem, heeft bij de plaats, waar de rail
omhoog was gewerkt, een korte laschplaat
gevonden,' zooals hij overigens nergens op
de lijn heeft aangetroffen.
Die laschplaat scheen met drie bouten
te zijn vastgemaakt geweest; de vierde
scheen te hebben ontbroken. Deze korte
laschplaat is de oorzaak van de ontsporing.
Eenzelfde laschplaat is nog te Haarlem
op de baan onder de pomp langs het sta
tion te vinden.
Ir. v. d. Vegt acht het niet mogelijk, dat
een andere laschplaat dan de gebruikelijke
ter plaatse dienst heeft gedaan.
De heer Lokenberg; Toch moet dit het
geval zijn geweest.
Over de waarneming van den heer Lo
kenberg wordt verder een beschouwing ge
houden aan de hand van de teekeningen en
op verzoek van prof. Meyers wordt de ver
klaring aan de hand van het stenogram
langzaam herhaald.
Er blijkt uit, dat de wagon, waaronder de
korte laschplaat werd gevonden, de derde
van achteren was, vlak bij den vierden. De
laschplaat, hier bedoeld, was pl.m. 30 c.M.
en aan beide kanten gelijk. De bouten wa
ren afgerukt en lagen aan weerszijden van
het spoor. Getuige denkt, dat de vorige
trein een D-trein en daarvan wellicht
de laatste wagon, deze bijzondere lasch
plaat heeft losgeslagen, welke aldus voor
den verongelukten trein noodlottig is ge
worden.
Op verzoek van den voorzitter zal de
heer Lokenberg Maandagmiddag 2 uur te
rugkomen, teneinde dan samen met den
w.d. ploegbaas Lamme over deze laschplaat
mogelijk nog inlichtingen te verschaffen.
Als laatste getuige van den dag is gehoord
de machinist Bronk. die het niet uitgesloten
acht dat tengevolge van het voortdurend
rijden in eenzelfde richting het spoor eenigs
zins is opgekropen in de lengte. Dit is prac-
tisch mogelijk en gaat voort tot het ergens
stuit. bijv. bij een wissel. Hij acht het niet
onmogelijk, dat dit opkruipen, gevoegd bij
den niet zeer gunstigen toestand, waarin het
ballastbed verkeerde, tot de ontsporing heeft
geleid. Om dezelfde redenen opkruiping
van het spoor is bij Voorschoten voor
het ongeluk een spoor door afzaging verkort.
Het ballastbed lag geenszins rustig. Hier en
daar ging men op en neer.
Berghuis heeft z.i. wel zeer angstvallig
aan de voortreffelijkheid van zijn eigen
werk vastgehouden, terwijl in wezen dat
werk zoo voortreffelijk niet is.
De zitting is hierop verdaagd lot Maan
dagmiddag twee uur.
RECLAME.
Vraagt KWATTA-SPECULAAS
3109
HET NEDERL.-BELGISCH VERDRAG.
De minister dankt mr. Troelstra.
Naar ,,Het Volk" verneemt, heeft mr.
P. J. Troelstra van minister Van Karne-
beek het volgende telegram ontvangen
,,Mag ik u danken voor uw blijk van be
langstelling, dat mij getroffen heeft en
uitdrukking geeft aan gedachten, waarmee
ik volkomen instem 1"
Minister Vandervelde over het Kamervotum,
Bij zijn terugkeer uit Parijs heeft mi
nister Vandervelde een onderhoud gehad
met een verslaggever van de „Soir", over
de aanneming van het Ned.-Belgisch ver
drag door de Tweede Kamer.
De minister wenschte beide landen er
geluk mee en voegde er aan toe, dat hij
de gelegenheid niet wilde laten voorbij
gaan om te zeggen hoeveel bewondering
hij gevoelde voor minister van Kamebeek.
In geheel deze zaak, aldus minister Van
dervelde gaf hij zulk een bewijs van loyali
teit en flinkheid, dat men niet weet, welke
men het meest moet bewonderen.
Wat het belangrijkst is, vervolgde de
minister, is wel, dat de inhoud van het
verdrag zelve de gelegenheid biedt om
tusschen Nederland en België betrekkin
gen te scheppen van een echte, volmaakte
vriendschap. Zoo vereenigd zullen de beide
landen, daaraan twijfel ik niet, een vrucht
bare actie voor den vrede kunnen voeren.
BEZITTINGEN TE ROME EENER IN
NEDERLAND GEVESTIGDE ORGANISATIE
Door den heer Moltmaker zijn aan den
Minister van Buitenlandsche Zaken de vol
gende vragen gesteld
Is het den Minister bekend, dat in den
nacht van 31 October op 1 November door
gewapende fascisten het bijkantoor der
Internationale Transportarbeiders Federa
tie, gevestigd te Rome, in de Via Cres-
centio No. 85, geheel is "verwoest 1
Is het den Minister bekend, dat het ge
volg hiervan is, dat de bezittingen eener
im Holland gevestigde organisatie, waar
van het bureau alleen uit Hollanders be
staat, zijn vernietigd en het functionnee-
ren der te Rome gevestigde onderafdee-
ling niet wel mogelijk '8, wanneer geen
afdoende maatregelen ter bescherming
worden getroffen
Is de Minister bereid een ernstig onder-
Uit het Duitsch door ERNST KLEIN
Geautoriseerde vertaling
van L. DITHMARINE
(Nadruk verboden.)
43)
„Wij zullen zien, dat wij er geen penny
voor behoeven te betalen. Daarin zal hij zich
vergissen, hoewel hij een even vermetele
als roekelooze kerel moet zijnZult u
mij helpen, hem te pakken te krijgen?"
„Hoe kan ik dat?
„Dat kan ik u natuurlijk nu nog niet zeg-
Een, mevrouw .Dat zal allemaal afhangen
van de handelingen van de tegenpartij. We
nebben echter met tegenstanders te doen,
dle werkelijk eerste klas zijn. Bedenkt u
^ns, de man moet achter u gestaan hebben
u schoot. Hij schiet tegelijk met u.
jJaarop slaat hij den politie-agent neer, die
hord Harald overmeesteren wil. Daarop le-
W bij doodkalm alle kastep en laden,
neemt mede, wat hij noodig heeft en gaat
^slig zijn eigen gang. Het zal werkelijk een
genoegen voor mij zijn met dien nan
ennis te maken. Zakelijk heb ik een ?root
re*Wct voor hem."
"Denkt u dat hij te maken heeft met de
*2*. die ons gisteren achtervolgden?"
vr°eg Gloria.
••Neen, zeker niet. Deze man handelt voor
rekening.
,e kbben vier partijen in dit interes-
'e sPel: Las Valdas, de heer St, Aubain
en zijn garde. U mevrouw, en ik en die
kerel. En ik zeg u, het is de gevaarlijkste
van allemaal!
Bedenkt u verder wat ik reeds zeide
hij heeft het voor Lord Burnham zoo gewich
tige dokument in zijn bezit11"
„Dat moeten wij terugkrijgen dat vóór
alles, Sir Waller!"
Als een eed sprak zij dat uit. Zij dacht
ook aan de brieven van haar zuster I
Maar daarvoor bekommerde Sir Walter zich
niet.
„Dan moet u mij ook helpen, mevrouw 1"
Óp hetzelfde oogenblik meerde het schip
voor de douaneloods.
„Ik beloof het u, Sir Walterl" zeide
Gloria.
XXVI.
Het was het hoogtepunt van het seizoen.
Ostende was overvol en slechts door een toe
val vonden zij in het Grand Hotel nog twee
kleine kamers Sir Walter moest tevreden
zijn met de vijfde verdieping, Gloria vond
een onderdak in een kamertje, dat uitzag
op een binnenplaats op de derde etage. Toch
waren zij blij. geborgen te zijn. Zij hadden
reeds veel te veel tijd verloren met het zoe
ken naar een hotel. Het was kwart voor ne
gen, toen Gloria kon beginnen met haar
ffer uit te pakken en zich te verkleeden.
'ien minuten was zij klaar, maar moest
eens tien minuten wachten voor haar
begeleider verscheen.
Hij was in grof gala-rok, witte das, drie
melkwitte parels het eenigszins dunne,
zandgele haar glad geschenen Geen spoor
meer van morRijkheden tijdens de lucht
en zeereis Zij*, avondjas had hij op een
artistieke manier over zijn schouder gewor
pen, Zijn chapeau claaue toegeslagen onder
den arm, een ivorenstok in de hand. Zoo
vertoonde zich Sir Walter Ryce, een dandy
en tevens een beroemd detective.
Zij glimlachte, toen zij hem voor zich zag.
Ach, zij kon nu zoo gemakkelijk lachen.
Alle zorgen waren van haar afgevallen. Zij
voelde zich vrij, licht. Als een booze droom
was het alles verdwenen. Zij had een oude
Schotsche melodie geneuried terwijl zij zich
verkleedde.
Zij had zelfs moeten lachen toen zij ont
dekte wat Grace in haar koffer gepakt had.
Die lichtzinnige, frivole Grace die zelfs in
het uur van de bitterste ellende niets vergat
wat een mondaine vrouw noodig mocht heb
ben.
Een avondjapon vond de verbaasde Gloria
een droom van zilver en struisveeren
een hermelijnen mantel1 Alle pracht
stukken uit het heiligdom van haar zuster.
„Dwaze Grace," lachte zij, „moet ik dit
aandoen?"
Maar voor 's avonds was er niets anders
bij. Een beeldig wit tailor-mode voor 's och
tends.... En haar eigen eenvoudig home
spun. hetzelfde, waarin zij van Sainsbury
Gastle naar Burnham Tower gereden was.
„Dat kan ik toch niet.
MaarWaarom kon zij niet? Grace
had een goede ingeving gehad I Er was
toch ook wel reden feestelijk gekleed te zijn!
Toch loerde er nog een gevaar op haar.
De man, die geschoten had! Maar waarom
zou zij hem niet als vrou wtegemoet treden?
Ergens in haar ziel kwam een gedachte op...
je bent toch immers mooi! Waarom niet....?
Zij trok de avondjapon aan Het zat a11e3
goed, hoewel zij zwaarder was dan Grace.
Zij kon lachen
Overmoedig lachte zij haar spiegelbeeld
toe.
Sir Walter was zoo verbluft over haar
verschijning, dat letterlijk zijn adem ver
stokte en hij geheel vergat de verontschuldi
ging te stamelen, die hij over zijn laatkomen
verplicht was.
Onwillekeurig bloosde zij onder zijn blik
en sloeg de mantel dicht
„Ik zou mij moeten schamen," lachte zij,
„want ik ben van top tot teen met vreemde
veeren getooid."
Hij wilde iets antwoorden. Iets bijzonder
geestigs. Maar er viel hem niets in.
„Willen wij niet gaan?" zeide hij, klein,
zichzelf venvenschend.
De zaal van de Ambassadeur was reeds»
betrekkelijk vol. Zij vonden nog een verbor
gen plek in een hoek.
Toen Gloria zich neerzette en haar man
tel afdeed, keek iedereen naar haar. Zelfs
de salie d'ambassadeur had reeds in langen
tijd niet een zoo mooie vrouw gezien. In het
weeke, gedempte licht van de roodomkapte
lampen leek het wit van haar armen en
schouders een schoone belofte. Giorgione,
die de mooiste vrouw ter wereld geschilderd
heeft, zou niet in staat geweest zijn die le
vende pracht te overtreffen.
Met een melancholieke zucht greep Sir
Walter de spijskaart en verdiepte zich in een
eenigszins geforceerde discussie met den
maitre d'hotel over het menu. De dames in
de zaal begonnen allen met grooten ijver in
hun spiegels te kijken, hun haren te ver
schikken en de lippenstiften in gebruik te
nemen. Als door een ingeving deden zij
dat.
Gloria zag het. En glimlachte. Lippen
stift. poeder.
Ach die armen 1
Sir Walter stortte zich hals over kop in
een gesprek met haar. Hij vroeg of zij reeds
vroeger in Ostende geweest was? Ja? Of zij
j ook gespeeld had? Neen? Dat was verstan-
dig. En tot zijn spijt kon hij datzelfde van
zichzelf niet zeggen. Hier in Ostende had
hij eens.
De kreeft kwam. De grootste aandacht
werd daaraan gewijd.
Eindelijk herinnerde Sir Walter zich, dat
zij eigenlijk niet slechts voor hun plezier
daar waren. Voorzichtig begon hij in de
zaal om zich heen te kijken Hij zag slechts
goed gekleede menschen, die deden waar
voor zij gekoVnen waren zij amuseerden
zich. Nergens een gezicht dat hem verdacht
voorkwam. Overal slechts lachende men
schen
„Nu", plaagde zij. ,.de man. waarvoor u
bang bent, Sier Walter, schijnt zich nog
meer verlaat te hebben dan wij. Want ik
zie hier in de zaal niemand, die er voor
door zou kunnen g^an."
„Ik ook niet", bromde hij, „en dat lijkt
mij juist erg verdacht."
Hij veranderde van plaats en zette zich
zoo dat hij tegenover den spiegel zat. Zoo
kon hij. zonder dat het opviel, de heele
zaal overzien.
Enkele paren begonnen te dansen. De
zaal was nu tot op de laatste plaats bezet.
Het lawaai van een vroolijke menigte weer
klonk lachen, roepen het gerinkel van
borden Geluidloos snelden de kellners
heen en weer In plaats van de zangerige
violen van de Italianen bliezen en schalden
nu de waanzinnige instrurrtenten van een
negerband. Banjo's klapperden saxopho-
nen zuchtten. Tn hpt midden verdrongen de
dansende paren elkaar....
(Wordt vervolgd.)