RWATTA5 DE WILDE HERTOGIN. [De Spoorwegramp bij De Vink. «MV5VREEP No. 20452 LEIDSCH DAGBLAD, Maandag 15 November Tweede Blad Anno 1926. I VOORTZETTING VAN HET OPENBAAR VERHOOR. I fezet- Beter dan Goed: DE BESTE BINNENLAND. FEUILLETON. De verhooren door de commissie-Kraus mzake de ontsporing op 9 Sept. bij De ■Vink rijn Zaterdagmorgen halftien voort- Voorlezing wordt gedaan van een schrij- I ven van den heer G. Ebeling te Amster- I dam, die als passagier in den veronge- I lukten trein meereed, die in zijn brief een I relaas geeft van de bevrijding van een I kind, dat bekneld geraakt was en die van [oordeel is, dat het ballastbed van het spoor [niet voldoende droeg. Gehoord wordt nu de heer O. Schutte, [ingenieur van den weg te Amsterdam, die [eenige inlichtingen geeft van dezelfde [etrekking als die van den heer Zijlstra, en [verder mededeelt, dat in het district Rot terdam waaronder de plek van het on- I geluk ressorteert de afwatering meer in het geheele ballastbed wordt gezocht, [terwijl in zijn district de afwatering meer tusschen de dwarsliggers wordt bevorderd. Nog zegt hij, dat bij de Amsterdamsche viaduct het grind in een jaar tijds tot op de helft is ingeklonken. De chef van den dienst van weg en wer ken, ir. H. P. Maas Geesteranus, antwoordt op een vraag van den voorzitter, waar het grint voor deze spoorbanen vandaan ge haald wordt, dat dit wordt gewonnen uit de Maas bij Linne uit eigen grinderijen. Aan grof grint geeft hij de voorkeur [boven fijner, omdat het grove meer weer stand biedt. Wanneer men op grof grint laat staan, zakt het niet weg, terwijl fijn l/rint, dat als 't ware vloeibaar is, dit wel Voor het ballastbed wordt intusschen Iter aanvulling van de ruimten, die het [grove grint anders zou laten, tevens fijn grint gebruikt. De methode van ir. Van Eek om bij rernieuwing eerst het oude ballastbed Lchoon te maken is spr. geeft dit toe, hoewel hij zijn 6anctie er aan gegeven had minder safe gebleken dan de mo- thode van ir. Schutte. I Dat het rijden op de Oostelijke lijnen rustiger is dan op de baan Amsterdam- Rotterdam is misschien voor een deel jukt, doch men moet in aanmerking ne men dat men op laatstgenoemde lijn dezen romer bezig is geweest „groote schoon maak" te houden. En zooals het thuis' gaat wanneer er schoonmaak is, dan wor den er wel eens ongeriefelijkheden onder vonden. Zijn indruk is wel dat het onrustig rij den op deze baan aanvangt bij 75 K.M. [per uur. Daarom heeft spr. deze als maximum-snelheid op die baan voorloopig voorgeschreven. Aan klachten woTdt uiteraard de noo- dige aandacht besteed, doch er wordt dik wijls te veel of overdreven geklaagd en dat is gevaarlijk, want dat zo«* reiden tot on verschilligheid bij de uitvoerders. Van- Idaar ook de aanschrijving om spaarzaam [net klachten te zijn. Intussc-hen is het |:enschelijk, dat na het ongeluk meer [dachten zijn losgekomen ook onge- Ijronde. I Getuige kan niet aannemen, dat het grint van het Amsterdamsche viaduct 50 pCt is ingeklonken. De inklinking ge- ichiedt niet zoozeer door den druk dan wel door het schudden. Ware de indruk van ir. Schutte juist, dan zouden de grint- wagens uit het Zuiden naar Groningen en Leeuwarden ook met halve hoeveelheden daar arriveeren, zegt. spr. Wat de vermoedelijke oorzaak aangaat, gelooft getuige, dat de voorste as van de locomotief het éérst zou zijn ontspoord, dat daaTop de locomotief zich in den grond heeft vastgewroet en dat daarna een der volgende wagens bij het derailleeren de moet in de rail heeft doen ontstaan. Prof Meyers vraagt, hoe het dan te ver klaren is, dat de beenen van het spoor aan beide kanten van de locomotief zijn bevonden, terwijl toah bij een normale ontsporing een wiel aan de binnen- en een aan de buitenzijde van het spoor komt te •taan. Ir. Maas Geesteranus: Een rail lag bo ven op de locomotief en het is moeilijk te zeSSeDt dat ze binnen of buiten de wielen was gebleven, want de rail was totaal om gekruld en de uitwijking op den grond kan een gevolg van de ontsporing zijn ge weest. In het nu volgend dispuut tusschen prof. Meyers en ir. Maas Geesteranus, verdie pen beiden zich in een beschouwing van ter tafel liggende teekeningen. Een be paalde conclusie blijkt echter niet getrok ken te kunnen worden. Getuige Maas Geesteranus geeft mede in antwoord op een vraag van prof. Meyers toe, dat de ondervinding van het ongeval heeft geleerd, dat men buitengewoon voor zichtig moet zijn met de keuze van het grind voor het ballastbed en dat op een nieuw bed snelheidsbeperking wenschelijk is. Hij acht het niet verstandig, dat de geul waarin het grind wordt gedeponeerd ter distributie op de baan, een eenigszins langen tijd heeft opengelegen Voor korten tijd levert dat openliggen geen bezwaar, omdat het oude grind zóó vast ligt, dat het slechts met de pikhouweel kan worden losgemaakt. Luit.-kolonel der genée b.d. P. A. M. Hackstroh, die als particulier heeft nage gaan, heeft een verschil van 4 c.M. in hoogte van beide beenen van het spoor geconstateerd. Een waterpas had hij ech ter niet bij zich en hij heeft zijn waarne ming met het oog gedaan, zich richtende op den horizon. Hrj acht dit verschil niet bepaald gevaarlijk, doch toch geenszins wenschelijk. Intusschen was het hem juister geble ken, indien niet onmiddellijk na het ongeluk allerlei werkzaamheden waren verricht tot herstel, alvorens de deskundige commissie haar conclusie zou kunnen hebben opge bouwd. De voorzitter is het met deze opmer king niet eens. Ook hij is nog denzelfdeo dag ter plaatse geweest en heeft zich integendeel bewonderend uitgelaten over d o bekwamen spoed waarmee gewerkt werd om het verkeer te herstellen. Het gaat toch tegenwoordig niet meer als vroeger, toen, wanneer men iemand zag hangen, verbo den was het touw I03 te snijden. Getuige Hackstroh blijft bij zijn stand punt. Verder leest hij zijn op schrift ge stelde beschouwing van de oorzaken voor, waarin hij o. m. betoogt, dat grind van 4 cM. ongeschikt is om ruimten van 2 cM. onder de dwarsliggers aan te vullen. Ongelijke vulling van het ballastbed onder de dwarliggers kan tengevolge hebben, dat bij het rijden van een trein de dwarsliggers zakken en zich dan later wel weer opheffen, doch dan kan het grind gelegenheid hebben gehad rich te verplaatsen. Als factoren, die bij het ongeluk een rol hebben kunnen spelen, noemt getuige de onjuiste samenstelling van het grind, het verschil in hoogteligging van de beide beenen van het spoor en de groote snel heid op het vernieuwde ballastbed. In verband hiermee vraagt spr. waar om juist op dit traject de snelheid van ten hoogste 90 op ten hoogste 75 K.M. is teruggebracht. Is deze baan dan toch slechter dan de andere? Nog merkt get. op, dat hij zich kan voorstellen, dat juist bij een grootere snel heid plaatselijke zwakheden gemakkelijker worden overwonnen dan bij beperkte snel heid, zooals ook een schaatienrijder meestal zonder een ongeval over een zwakke plek met groote snelheid heenglijdt, terwijl een langzame rijder er door zakt. Overigens is hem gebleken, dat aan de snelheidsbeperking niet de hand is gehou den, waardoor weer nieuwe aanschrijvin gen noodig zrjn gebleken. Wanneer orders worden gegeven, dan moet de hand eraan worden gehouden, ook en vooral door het dagelijks uitvoerende personeel. Doet het personeel dat niet, dan deugt het niet voor zijn taak. Zijn indruk omtrent den ondergrond dit in antwoord op een vraag van den voorzitter is, dat deze geen roi heeft gespeeld. Prof. J. A. van der Kloes geeft zijn indrukken weer omtrent de samenstelling van het grind. Hij meent, dat dit grind te grof en te ongelijk van samenstelling is. Vermoedelijk rijn de mazen van de horrer te Linne, waar het grind gewonnen wordt, te groot. De dwarsliggers moeten bij vernieuwing var het ballastbed telkens behoorlijk wor den onderstopt en de aanplemping mag niet worden overgelaten aan de treinen, die er toevallig overheen gaan. Indien spr. moest zorgen, dat het spoor behoorlijk kwam te liggen, dan zou hjj niet meer dan één of twee dwarsliggers tegelgk ondergraven en in elk geval de eerste wear stoppen, alvorens aan de derde word1* begonnen. In dit verband herinnert spr. aan een oude wetenschap,' dat men met een zwaard1 door voortdurend aanstoppen van den ondergrond een zwaren zerk om hoog kan werken. De samenstelling van het grind zou spr. fijnei willen zien. Getuige Maas Geesteranus antwoordt op de opmerkingen van den heer Hackstroh nog, dat het verschil in hoogte van de beenen van het spoor op de rechte baan, zoolang het de 10 cM. niet overschrijdt, geeu aanleiding voor ongerustheid behoeft te geven, en dat, indien eenig verschil wordt geconstateerd, niet onmiddellijk het geheele spoor kan worden gelicht. Zooiets gebeurt wanneer men aan spocrvernïeuwing toe is. Bij Krupp zijn stopmachines besteld, waar mee proeven zullen worden genomen, eo met die machines hoopt men het onder stoppen nog beter tot z'n recht te doen toekomen. Omtrent grof en fijn grind loopen ds meeningen der deskundigen uiteen. Getuige weet, dat ploegbazen gaarne grof grind bezigen om het onder de dwarsliggers te .steppen, want zeggen zij dan liggen ze zooveel va^er. Wat het zwaard betreft, het onderstop pen geschiedt met schoppen en dat berust op hetzelfde beginsel als het zwaard. Tenslotte geeft hij toe, dat de situatie van het ballastbed niet geheel onschuldig aan het ongeluk is geweest. Overste Hackstroh licht nog toe, dat hij uit het verschil in hoogte van do beenen van het spoor slechts heeft geconcludeerd, dat het wees op onsystematische hoogte ligging, omdat het dan even goed kan zijn, dat een stuk verder de andere rail weer hooger ligt. Het is tegen dit mogelijk on regelmatige, dat spr.'s bezwaar zich richt. Een systematische lagere ligging over een geheele lijn zou geen gevaar opleveren, wanneer het verschil niet meer dan enkele centimeters bedraagt. De heer P. van Asten, uit Den Haag, die als passagier in den derden wagon van den verongelukten trein zat, heeft waar genomen, dat men tot de enkeJs in het grind zakte. Hij weet niet of dit eeo fout is en begrijpt wel, dat onder de dwarsliggers het grind vaster lag, maar vestigt er slechts de aandacht op. In de rails waren eenige bochtjes, het geen ook andere reizigers hebben gecon stateerd. Er zijn op deze baan snelheidsproeven genomen met electrische treinen van het baanvak RotterdamHaag. Kan dit ook van invloed zijn geweest? Ir. v. d. Vegt: Die proeven zijn ander hall jaar geleden gehouden, dus lang vóór de vernieuwing van het ballastbed. Hierna wordt gehoord mej. Zillesen, doch ter van den griffier der Eerste Kamer, die met haar moeder het ongeval meemaakte. De voorzitter brengt haar zijn geluk- wenschen, dat zij er zoo goed is afgekomen, waarop mej. Zillesen laat volgen, dat haar moeder nog niet geheel van de gevolgen is bekomen en geeft een korte toelichting om trent de indrukken, die zij bij het ongeval opdeed. Reeds kort na het verlaten van het station Den Haag ondervonden haar moe der en zij schokken. Bij de ontsporing van den trein kregen zij na een hevigen schok het gevoel alsof zij zich in een montagne russe bevonden. Voorts deelde getuige nog mede. dat bij de bevrijding van het beklemd geraakte kind het grind met de hand kon worden weggehaald, hetgeen h. i. wel op een losse samenstelling wees. De scheepmaker S. Richter Uitdenbo- gaardt uit Maassluis geeft, hoewel hij geert passagier was, eenige indrukken weer, die hij uit de gepubliceerde foto's heeft opge daan. Hij meent, dat het linkerwiel van de lccomotief het eerst ontspoord is en tusschei. de rails terechtgekomen, terwijl het rechter- wiel wel op de rails doorreed. De hoofdopzichter van den weg C. Hoots- man. uit Nijmegen, geeft tegenover de pu blicaties van prof. v. d Kloes zijn ervarin gen met verschillende samenstellingen van grind weer. Zijn ondervinding van meer dan een kwarteeuw is, dat voor zware spoorbanen grof grind de voorkeur verdient boven fijnere soorten. Ook met het oog op de afwatering is grof grind beter dan zand of fijn grind. Dit is spr. vooral gebleken bij spoorbanen die onder water hebben ge slaan. De ballast uit Linne is echter bij hel per soneel minder welkom omdat zij zich min der gemakkelijk laat verwerken dan de fij nere. Het is natuurlijk noodig, dat de bal last goed en stevig onder de dwarsliggers wordt aangeplempt. De oud-beambte der spoorwegen A. Broekhuizen, heeft uit den mond van leden van het personeel vernomen, dat het bal lastbed niet was zooals het behoorde. Vroe ger, in den tijd dat hij in functie was. werd fijn grind gebruikt, dat bij hoogstens twee dwarsliggers tegelijk werd ingebracht en telkens zwaar aangestampt. Wel waren de rails toen veel korter en lichter, maar niettemin geschiedde de be werking degelijker. Het lijkt wel of om fi- nancieele redenen de zorg voor goede be werking wordt verminderd. Ook de snel heid, waarmee gereden wordt, is volgens spr. te groot Vroeger was zij maximaal 6C K.M.; hoogere snelheid verhoogt, volgens spr., slechts de gevaren. Ook is het geluiges indruk, dal het per soneel hier geen betrouwbare adviezen heeft gegeven, wellicht uit'vrees voor bena deeling in hun functie. Geluiges meening is. dat de veiligheid wordt opgeofferd aan het verlangen om winst te maken en hij hoopt, dat krachtig zal worden ingegrepen ter voorkoming van herhalingen. Een andere belangstellende J. Willig Dzn. uit Purmer, geeft mede als zijn indruk weer dat aan de baan niet voldoende zorg wordt besteed. Hij heeft geconstateerd, dat groote mollen gelegenheid hebben gehad, de spoor banen overdwars te ondergraven van de eene naar de andere zijde. Dit wijst op on voldoende schouwing. De heer H. J. Smit, uit Voorscholen, heeft eveneens opgemerkt, dat aan het leggen van het ballastbed niet meer de zorg wordt be steed, die er vroeger aan ten koste gelegd werd. Een passagier van den verongelukten trein, de heer H. H. Tapke Lokenberg, uit Haarlem, heeft bij de plaats, waar de rail omhoog was gewerkt, een korte laschplaat gevonden,' zooals hij overigens nergens op de lijn heeft aangetroffen. Die laschplaat scheen met drie bouten te zijn vastgemaakt geweest; de vierde scheen te hebben ontbroken. Deze korte laschplaat is de oorzaak van de ontsporing. Eenzelfde laschplaat is nog te Haarlem op de baan onder de pomp langs het sta tion te vinden. Ir. v. d. Vegt acht het niet mogelijk, dat een andere laschplaat dan de gebruikelijke ter plaatse dienst heeft gedaan. De heer Lokenberg; Toch moet dit het geval zijn geweest. Over de waarneming van den heer Lo kenberg wordt verder een beschouwing ge houden aan de hand van de teekeningen en op verzoek van prof. Meyers wordt de ver klaring aan de hand van het stenogram langzaam herhaald. Er blijkt uit, dat de wagon, waaronder de korte laschplaat werd gevonden, de derde van achteren was, vlak bij den vierden. De laschplaat, hier bedoeld, was pl.m. 30 c.M. en aan beide kanten gelijk. De bouten wa ren afgerukt en lagen aan weerszijden van het spoor. Getuige denkt, dat de vorige trein een D-trein en daarvan wellicht de laatste wagon, deze bijzondere lasch plaat heeft losgeslagen, welke aldus voor den verongelukten trein noodlottig is ge worden. Op verzoek van den voorzitter zal de heer Lokenberg Maandagmiddag 2 uur te rugkomen, teneinde dan samen met den w.d. ploegbaas Lamme over deze laschplaat mogelijk nog inlichtingen te verschaffen. Als laatste getuige van den dag is gehoord de machinist Bronk. die het niet uitgesloten acht dat tengevolge van het voortdurend rijden in eenzelfde richting het spoor eenigs zins is opgekropen in de lengte. Dit is prac- tisch mogelijk en gaat voort tot het ergens stuit. bijv. bij een wissel. Hij acht het niet onmogelijk, dat dit opkruipen, gevoegd bij den niet zeer gunstigen toestand, waarin het ballastbed verkeerde, tot de ontsporing heeft geleid. Om dezelfde redenen opkruiping van het spoor is bij Voorschoten voor het ongeluk een spoor door afzaging verkort. Het ballastbed lag geenszins rustig. Hier en daar ging men op en neer. Berghuis heeft z.i. wel zeer angstvallig aan de voortreffelijkheid van zijn eigen werk vastgehouden, terwijl in wezen dat werk zoo voortreffelijk niet is. De zitting is hierop verdaagd lot Maan dagmiddag twee uur. RECLAME. Vraagt KWATTA-SPECULAAS 3109 HET NEDERL.-BELGISCH VERDRAG. De minister dankt mr. Troelstra. Naar ,,Het Volk" verneemt, heeft mr. P. J. Troelstra van minister Van Karne- beek het volgende telegram ontvangen ,,Mag ik u danken voor uw blijk van be langstelling, dat mij getroffen heeft en uitdrukking geeft aan gedachten, waarmee ik volkomen instem 1" Minister Vandervelde over het Kamervotum, Bij zijn terugkeer uit Parijs heeft mi nister Vandervelde een onderhoud gehad met een verslaggever van de „Soir", over de aanneming van het Ned.-Belgisch ver drag door de Tweede Kamer. De minister wenschte beide landen er geluk mee en voegde er aan toe, dat hij de gelegenheid niet wilde laten voorbij gaan om te zeggen hoeveel bewondering hij gevoelde voor minister van Kamebeek. In geheel deze zaak, aldus minister Van dervelde gaf hij zulk een bewijs van loyali teit en flinkheid, dat men niet weet, welke men het meest moet bewonderen. Wat het belangrijkst is, vervolgde de minister, is wel, dat de inhoud van het verdrag zelve de gelegenheid biedt om tusschen Nederland en België betrekkin gen te scheppen van een echte, volmaakte vriendschap. Zoo vereenigd zullen de beide landen, daaraan twijfel ik niet, een vrucht bare actie voor den vrede kunnen voeren. BEZITTINGEN TE ROME EENER IN NEDERLAND GEVESTIGDE ORGANISATIE Door den heer Moltmaker zijn aan den Minister van Buitenlandsche Zaken de vol gende vragen gesteld Is het den Minister bekend, dat in den nacht van 31 October op 1 November door gewapende fascisten het bijkantoor der Internationale Transportarbeiders Federa tie, gevestigd te Rome, in de Via Cres- centio No. 85, geheel is "verwoest 1 Is het den Minister bekend, dat het ge volg hiervan is, dat de bezittingen eener im Holland gevestigde organisatie, waar van het bureau alleen uit Hollanders be staat, zijn vernietigd en het functionnee- ren der te Rome gevestigde onderafdee- ling niet wel mogelijk '8, wanneer geen afdoende maatregelen ter bescherming worden getroffen Is de Minister bereid een ernstig onder- Uit het Duitsch door ERNST KLEIN Geautoriseerde vertaling van L. DITHMARINE (Nadruk verboden.) 43) „Wij zullen zien, dat wij er geen penny voor behoeven te betalen. Daarin zal hij zich vergissen, hoewel hij een even vermetele als roekelooze kerel moet zijnZult u mij helpen, hem te pakken te krijgen?" „Hoe kan ik dat? „Dat kan ik u natuurlijk nu nog niet zeg- Een, mevrouw .Dat zal allemaal afhangen van de handelingen van de tegenpartij. We nebben echter met tegenstanders te doen, dle werkelijk eerste klas zijn. Bedenkt u ^ns, de man moet achter u gestaan hebben u schoot. Hij schiet tegelijk met u. jJaarop slaat hij den politie-agent neer, die hord Harald overmeesteren wil. Daarop le- W bij doodkalm alle kastep en laden, neemt mede, wat hij noodig heeft en gaat ^slig zijn eigen gang. Het zal werkelijk een genoegen voor mij zijn met dien nan ennis te maken. Zakelijk heb ik een ?root re*Wct voor hem." "Denkt u dat hij te maken heeft met de *2*. die ons gisteren achtervolgden?" vr°eg Gloria. ••Neen, zeker niet. Deze man handelt voor rekening. ,e kbben vier partijen in dit interes- 'e sPel: Las Valdas, de heer St, Aubain en zijn garde. U mevrouw, en ik en die kerel. En ik zeg u, het is de gevaarlijkste van allemaal! Bedenkt u verder wat ik reeds zeide hij heeft het voor Lord Burnham zoo gewich tige dokument in zijn bezit11" „Dat moeten wij terugkrijgen dat vóór alles, Sir Waller!" Als een eed sprak zij dat uit. Zij dacht ook aan de brieven van haar zuster I Maar daarvoor bekommerde Sir Walter zich niet. „Dan moet u mij ook helpen, mevrouw 1" Óp hetzelfde oogenblik meerde het schip voor de douaneloods. „Ik beloof het u, Sir Walterl" zeide Gloria. XXVI. Het was het hoogtepunt van het seizoen. Ostende was overvol en slechts door een toe val vonden zij in het Grand Hotel nog twee kleine kamers Sir Walter moest tevreden zijn met de vijfde verdieping, Gloria vond een onderdak in een kamertje, dat uitzag op een binnenplaats op de derde etage. Toch waren zij blij. geborgen te zijn. Zij hadden reeds veel te veel tijd verloren met het zoe ken naar een hotel. Het was kwart voor ne gen, toen Gloria kon beginnen met haar ffer uit te pakken en zich te verkleeden. 'ien minuten was zij klaar, maar moest eens tien minuten wachten voor haar begeleider verscheen. Hij was in grof gala-rok, witte das, drie melkwitte parels het eenigszins dunne, zandgele haar glad geschenen Geen spoor meer van morRijkheden tijdens de lucht en zeereis Zij*, avondjas had hij op een artistieke manier over zijn schouder gewor pen, Zijn chapeau claaue toegeslagen onder den arm, een ivorenstok in de hand. Zoo vertoonde zich Sir Walter Ryce, een dandy en tevens een beroemd detective. Zij glimlachte, toen zij hem voor zich zag. Ach, zij kon nu zoo gemakkelijk lachen. Alle zorgen waren van haar afgevallen. Zij voelde zich vrij, licht. Als een booze droom was het alles verdwenen. Zij had een oude Schotsche melodie geneuried terwijl zij zich verkleedde. Zij had zelfs moeten lachen toen zij ont dekte wat Grace in haar koffer gepakt had. Die lichtzinnige, frivole Grace die zelfs in het uur van de bitterste ellende niets vergat wat een mondaine vrouw noodig mocht heb ben. Een avondjapon vond de verbaasde Gloria een droom van zilver en struisveeren een hermelijnen mantel1 Alle pracht stukken uit het heiligdom van haar zuster. „Dwaze Grace," lachte zij, „moet ik dit aandoen?" Maar voor 's avonds was er niets anders bij. Een beeldig wit tailor-mode voor 's och tends.... En haar eigen eenvoudig home spun. hetzelfde, waarin zij van Sainsbury Gastle naar Burnham Tower gereden was. „Dat kan ik toch niet. MaarWaarom kon zij niet? Grace had een goede ingeving gehad I Er was toch ook wel reden feestelijk gekleed te zijn! Toch loerde er nog een gevaar op haar. De man, die geschoten had! Maar waarom zou zij hem niet als vrou wtegemoet treden? Ergens in haar ziel kwam een gedachte op... je bent toch immers mooi! Waarom niet....? Zij trok de avondjapon aan Het zat a11e3 goed, hoewel zij zwaarder was dan Grace. Zij kon lachen Overmoedig lachte zij haar spiegelbeeld toe. Sir Walter was zoo verbluft over haar verschijning, dat letterlijk zijn adem ver stokte en hij geheel vergat de verontschuldi ging te stamelen, die hij over zijn laatkomen verplicht was. Onwillekeurig bloosde zij onder zijn blik en sloeg de mantel dicht „Ik zou mij moeten schamen," lachte zij, „want ik ben van top tot teen met vreemde veeren getooid." Hij wilde iets antwoorden. Iets bijzonder geestigs. Maar er viel hem niets in. „Willen wij niet gaan?" zeide hij, klein, zichzelf venvenschend. De zaal van de Ambassadeur was reeds» betrekkelijk vol. Zij vonden nog een verbor gen plek in een hoek. Toen Gloria zich neerzette en haar man tel afdeed, keek iedereen naar haar. Zelfs de salie d'ambassadeur had reeds in langen tijd niet een zoo mooie vrouw gezien. In het weeke, gedempte licht van de roodomkapte lampen leek het wit van haar armen en schouders een schoone belofte. Giorgione, die de mooiste vrouw ter wereld geschilderd heeft, zou niet in staat geweest zijn die le vende pracht te overtreffen. Met een melancholieke zucht greep Sir Walter de spijskaart en verdiepte zich in een eenigszins geforceerde discussie met den maitre d'hotel over het menu. De dames in de zaal begonnen allen met grooten ijver in hun spiegels te kijken, hun haren te ver schikken en de lippenstiften in gebruik te nemen. Als door een ingeving deden zij dat. Gloria zag het. En glimlachte. Lippen stift. poeder. Ach die armen 1 Sir Walter stortte zich hals over kop in een gesprek met haar. Hij vroeg of zij reeds vroeger in Ostende geweest was? Ja? Of zij j ook gespeeld had? Neen? Dat was verstan- dig. En tot zijn spijt kon hij datzelfde van zichzelf niet zeggen. Hier in Ostende had hij eens. De kreeft kwam. De grootste aandacht werd daaraan gewijd. Eindelijk herinnerde Sir Walter zich, dat zij eigenlijk niet slechts voor hun plezier daar waren. Voorzichtig begon hij in de zaal om zich heen te kijken Hij zag slechts goed gekleede menschen, die deden waar voor zij gekoVnen waren zij amuseerden zich. Nergens een gezicht dat hem verdacht voorkwam. Overal slechts lachende men schen „Nu", plaagde zij. ,.de man. waarvoor u bang bent, Sier Walter, schijnt zich nog meer verlaat te hebben dan wij. Want ik zie hier in de zaal niemand, die er voor door zou kunnen g^an." „Ik ook niet", bromde hij, „en dat lijkt mij juist erg verdacht." Hij veranderde van plaats en zette zich zoo dat hij tegenover den spiegel zat. Zoo kon hij. zonder dat het opviel, de heele zaal overzien. Enkele paren begonnen te dansen. De zaal was nu tot op de laatste plaats bezet. Het lawaai van een vroolijke menigte weer klonk lachen, roepen het gerinkel van borden Geluidloos snelden de kellners heen en weer In plaats van de zangerige violen van de Italianen bliezen en schalden nu de waanzinnige instrurrtenten van een negerband. Banjo's klapperden saxopho- nen zuchtten. Tn hpt midden verdrongen de dansende paren elkaar.... (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1926 | | pagina 5