Moortje. het boottochtje niet missen. Hij begreep wel, dat Tom niet alleen gegaan zou zijn en op hen gewacht had. Hij ondernam dus den terugtocht en liet zich naar heneden zakken, scheurde daarbij zijn jas aan den anderen kant en haastte zich. voor zou ver de rotsen dit toelieten, naar de plaats, waar de boot lag. Hij verlangde er naar Juanita alles, wat hij gezien en gehoord had, te vertellen, maar Tom zou er bij zijn en al9 die het hoorde, zou het Oom Dunstane ter oore kunnen komen. Misschien zouden zij de politie waarschuwen en zou de muur be waakt worden. Alle aargdigheid zou er voor hen dan natuurlijk af zijn. „Nee. nee, ik moet hel ontdekken en al leen Juanita mag mij daarbij helpen." be sloot Alfred. ..Misschien leeren de kinderen er later van in de geschiedenis-les op school, 't Zou best kunnen, dat er een oor log of^zoo iets door voorkomen wordt.' Intusschen was Alfred de plaats gena derd, waar Tom met het bootje lag. Juanita was er ook al. „Hallo 1 Hallo!" riepen twee ongedul dige stemmen hem reeds toe. „Waar heb je toch gezeten en waarover loop je zoo te peinzen?" „En je hadt heelemaal vergeten Sara te vragen, of zij voor de boterhammen wilde zorgen Ze was boos, toen ik er haar om vroeg, want zij was druk bezig in de keu ken. Ik heb ze dus zelf maar gemaakt, maar ik heb niets andeTs dan boterhammen met kaas," zei Juanita. „Dan zal er wel veel boter op zijn," riep Alfred terug, terwijl hij het zigzag pad af holde „Meisjes mogen voor het huishou den zorgen; ik vergat het heelemaal." „Als je hoofd los zat. zou je dat nog ver geten." zei Juanita lachend. De drie kinderen stapten nu in de boot, waarbij Alfred gelegenheid had Juanita in het oor te fluisteren- „Ik ben naar het Grijze Kasteel geweest en heb ze gezien, 'k Heb je een massa te vertellen, als we thuis zijn." Juanita knikte slechts en scheen niet zóó opgewonden te zijn, als Alfred wel ver wacht had .Zij was ook zoo vTeeselijk bang, dat zij zich nog meer herinneren zou. (Wordt vervolgd). Eén mijner vrienden, de eigenaar van Heidebosch. heeft niet minder dan vijf honden: Bello, de waakhond, een brom mende bull-dog en de oudste van het heele troepje. Plüto, die op de kippen past en de drie dashonden, Fidel. Hector en Moortje, die dien naam gekregen had. omdat hij zoo zwart als een Moor was. Daar Moortje heel leelijk was. keek niemand eigenlijk naar hem om en hoewel hij de verstandigste van alle vijf was. vonden die dwaze menschen hem slechts goed genoeg om met Frans, het zoontje van den eigenaar, te spelen en zich door den jongen te laten plagen Zoo zat het arme, miskende Moortje op zekeren dag weer treurig in zijn schuil hoekje en dacht met hangende ooren over zijn treurig lot na. Hij kon *t toch niet hel pen. dat hij zoo leelijk was! Altijd werd hij achteraf gezet: dat had hij pas nog weer ondervonden, toen zijn baas te paard zijn landerijen had bezocht en zijn vier andere honden hem daarbij vergezelden Zijn meester had wol met vriendelijke stem geroepen: „Kom Moortje, ga mee!" Maar toen hij op eenigen afstand de stoet gevolgd was. zag het arme dier heel goed, hoe Hector en Fidel hem telkens woedende blikken toewierpen, omdat hij 'zoo brutaal was. de wandeling mee te maken. Hector en Fidel hadden bij zoo'n wandeltocht al tijd de grootste pret en plaagden Moortje om het hardst, maar bij de vossenjacht was Moortje altijd de eerste en daar hij een zeer scherpen reuk had en klein van gestalte en daardoor zeer bruikbaar was, werd hij dan dikwijls door zijn baas geprezen en ge streeld. De twee andere dashonden waren daai om jaloersch op Moortje en namen elke ge legenheid te baat om het arme dier te pla gen. Zoo maakten zij ook nu van het oogenblik gebruik, dat hun baas stilhield om met een boor te praten, om op Moortjo af te vliegen. Moor was juist bezig een molshoop te doorsnuffelen en had zijn kop diep in de losse aarde gedrukt. Dat was een mooie gelegenheid om het arme dier aan te vallen. Moortje stikte bijna onder de losse aarde, en huilde en jankte erbarmelijk toen zijn vijanden hem beten. De heer van Heidebosch riep, maar de beide deugnieten begrepen, dat hij ni$t van zijn paard zou komen om hen te straffen. Daarom gingen zij voort met hun zwarten makker te bij ten en te kwellen, en lieten daarbij een woldend geblaf hooren, zoodat hun meester eindelijk het geduld verloor en met de rij zweep woedend op hen insloeg. Moortje, die nog altijd met zijn kop in de losse aarde zat. had niets van de nadering van zijn baas gemerkt, en terwijl de andere twee maakten dat zij wegkwamen, ving het arme dier alle slagen op. Hector en Fidel wandelden voort alsof zij van den prins geen kwaad wisten, maar het arme Moortje sloop treurig naar huis terug en kroop weg in zijn schuil hoekje. „Waarom word ik toch altijd geslagen?" dacht hij. „Ik deed toch geen kwaad en houd zooveel van den baas!" Moortje had het zoo goed kunnen hebben op de wereld, als de twee andere honden er maar niet geweest waren 1 Zijn baas was zoo goed voor hem. al kwam hij niet altijd tusschenbeide, als Moortje door zijn kwelgeesten geplaagd werd; ook waren er nog wel anderen, die veel van Moortje hielden, zooals Frits, de achttienjarige neef van den baas. en de tuinman en de jager, die Moortje altijd mee nam op de jacht, waarbij het kleine dier zich boven alle andere honden onderscheidde en een geduchte vijand was van alle dassen en vossen. Op de jachtl Bij het denken daaraan werd Moortje steeds treuriger. Vroeger ging hij zoo dikwijls mee op de jacht, maar in den laatsten tijd gebeurde dat bijna nooit meer. Men zei. dat de oogst mislukt was en dat zijn baas veel zorgen had en daarom geen lust had op de jacht te gaan Zijn arme baas! Moortje had zich aangewend altijd op de uitdrukking van het gezicht der menschen te letten, als zij spraken en daardoor was hij meer te weten gekomen dan één der andere honden. Daar kwam Frans, zijn kleine plaag geest. met zijn geit thuis De jongen trok Moortje aan zijn halsband uit den hoek. „Dood liggen!" beval Frans Moor lag on beweeglijk. zooals hem dat geleerd was, maar hij deed het niet mooi genoeg naar den zin van den jongen en deze gaf hem een schop. Die onrechtvaardige behande ling maakte Moortje boos en hij liet de tanden zien. Nu werd Frans bang. hij be gon te schreeuwen en toen zijn vader thuis kwam, ging hij dadelijk naar hem toe en zei: „Moortje heeft mij willen bijten. Vader, omdat ik zei. dat hij moest dood liggenI" „Wat is dat?"*zei de baas. „Moortje kom eens hier?" Moortje kroop met hangenden staart naar zijn meesier. „Dood liggen P beval deze en Moortje deed hel dadelijk. „Brave hond!" zei de baas, en hij streelde het dier over zijn glimmend-zwarte huid. Daar begreep Moor niets van; hij had t">ch net zoo gedaan als straks, toen Frans het hem beval, en die had hem geschopt. Wat waren de menschen toch verschillend 1 Hector en Fidel zagen juist, dal Moorfje door den baas gestreeld en geprezen werd. Dat konden zij niet velen, en nauwelijks was de baas dan ook in huis verdwenen, of zij snelde onder woedend geblaf op het arme Moortje toe en beten hem, waar zij hem maar te pakken konden krijgen. Op het ru moer kwamen Pluto en Bello aanzetten en het werd een algemeen gevecht. „Help. helpl de honden bijlen elkaar dood!" riep Frans, en op zijn geschreeuw schoot neef Frits toe en deelde met zjjn zweep eenige goed gemikte slagen onder den vechtenden troep uit. De honden stoven uit een. Het arme Moortje had echter een .ee- lijken beet in één der achterpooten gekre gen, en sloop zachl jankend naar zijn schuilhoekje. Frits ging naast zijn lieveling zitten en waschle de wond met koud water uit, waarvoor Moortje hem dankbaar de handen likte. Fidel, die in den grond goed hartig was, kwam ook naar Moortje toe, en Likte hem medelijdend, waarvoor Moortje zeer gevoelig was. Hector was hardvochti ger; hij keek niet eens naar het gewonde dier om. maar was naar de keuken gegaan om te zien, of hij niet een lekker hapje kon krijgen Moortje was gelukkig gauw beter en heel spoedig daarna kon hij weer eens mee op de jacht gaan. Dat was een vreugdedag voor Moortje maar ook voor Hector en Fidel De zoogenaamde jachtwagen, een licht, met twee ponies bespannen rijtuigje, kwam vóór. De honden werdeD er in gezet om ze bij de hand te hebben als men ze noodig had en ook om te verhinderen, dat zij op hun eigen gelegenheid gingen jagen. Frits en de landheer stonden naast den wagen met het geweer op den schouder, en de tuinman zat er reeds in en hield de teu gels in de hand. Frits zette eerst Hector in het rijtuig en daarop Fidel. De beide hon den vlogen elkaar woedend aan; zij wilden ieder alleen meegaan, en toen nu Moortje ook nog in het rijtuig kwam. ontstond er weer een algemeen gevecht, waarbij Moortje die den jachtlust reeds in zich voelde ont branden. dapper van zich afbeet. Toen de heeren in het rijtuig zaten, nam de baas Fidel bij zich; Frits hield Hector vast en de tuinman nam de zorg van Moortje op zich. Nu ging het in gestrekten draf voor waarts; Frans en zijn moeder volgden in het tweede rijtuig en Pluto draafde de rij tuigen na. Eindelijk kwam men aan een heuvel, waarin zich verscheiden holen bevonden. De drie honden sprongen uit het rijtuig, Moortje verdween in één der holen. Hortor in een ander hol en Fidel in een derde. Pluto stond vlak naast den baas. die plat op den grond was gaan liggen om in één der holen te kijken. Eindelijk hoorde men van uit de diepte een dof geblaf, en Moortje kwam met hangenden staart uit het hol te voorschijn een zeker teeken, dat zich daar geen vos bevond 1 Het geblaf duurde echter voort. „Waarom blaft die domme hond toen zoo?" riep de landheer uit. „Dat is zeker Fidel, die is blijven stekeu, doordat hij zoo dik is!" zei Frits lachend „Zoek Moortje, zoek!" riep de baas en het verstandige dier verdween onmiddellijk in een ander hol Spoedig daarop verschenen alle dne de honden weer. Fidel en Hector luid blaffend, maar Moortje stil en druip staartend: hem beviel de jacht niet. als ei niets gevangen werd. „Weer niets!" zei de landeigenaar ver drietig Zij gingen verder-, er werden nog meer holen doorzocht, maar niets werd ge vonden. Het heele gezelschap verzamelde zich nu aan den zoom van het bosch om wat uit te rusten en iets te gebruiken De honden la gen rustig bij elkaar. Plotseling sprong Moortje op en begon woedend te blaffen en te graven Hij bedroog zich niet - dal was het huilen en blaffen van Hector Fidel en Pluto sprongen ook op en begonnen uit alle macht mee te helpen. Moortje snuffeldp zóó lang rond. tot hij het gat gevonden had, waarin Hector verdwenen was en verdween insgelijks De heer van Heidebosch en Frits gingen nu plat op den grond liggen terwijl de tuinman met den meegenomen schop b<- gon te graven op de plek waar de tvride andere honden nog steeds de aarde weg- krabden Nu kon men duidelijk het vrooliik blaffen van Moortje hooren. tegelijk niet het zachte janken van Hector, terwijl zich daartusschen een blazend geluid liet hoo ren. als van een groote kat dat was de vos Moortje had Hector in groot gevaar aan getroffen. Hij was nl. door zijn dikte blijven steken, zoodat hij vóór- noch achteruit kon, en toen was de vos hem aangevallen en binnen weinige oogenblikken bloedde Hec tor uit den kop en den neus Moortje haastte zich om den moeden. steeds zwakker wor denden Hector uit te graven, wat hem ein delijk mocht gelukken. Hector kroop met moeite naar buiten, waar hij bloedend en uitgeput neerviel. Moortje viel nu met woede den vos aan ®n bracht hem zulk een geduchten heet toe, dal hij zich terugtrok en juist op de plaats terecht kwam. waar de schop van den tuin man in het hol was doorgedrongen. Onze roode vriend sprong door de opening naar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1926 | | pagina 18