VOOR DE JEUGD
V
\1
LEIDSCH DAGBLAD
7
No. 36.
Zaterdag 18 September
Anno 1926.
»lSSK2 I t at it 714|i« «lil* ilili •iSJJEai*
Hoe Jaap een Held werd.
•I#
111 ill
Kaai het Engelsch van C. BATTERSBY.
Vrij bewerkt door
Q, K de Lilie Hogerwaaxd.
Het was een mooie dag in den nazomer
en op de Hoeve, de groote boerderij van
boer Jansen, was bet zóó rustig, dat een
voorbijganger misschien gedacht zou heb-
bèn, dat daar behalve de varkens en de kui
kens geen leivend wezen te vinden was.
Twee jongens zaten echter in den grooten
hooiberg, waar zij altijd samenkwamen, als
zij iets gewichtigs te bespreken hadden.
Hun gezichten stonden heel ernstig.
„Er hapert iets aan", zei Jaap op beslis
ten toon. „Vader ziet er uit, alsof hij zorgen
heeft en Moeder heeft gehuild."
„Ja", antwoordde Wim, ,en heb je niet
gemerkt, dat geen enkele van de arbeiders
zelfs Joris niet vandaag is komen
werken?"
„Annie zal ons misschien kunnen zeggen,
wat er aan de hand is", ging Jaap voort.
„Zij zal er wel meer van afweten".
Terwijl hij dit zei, kwam er een meisje
naar hen toe geklauterd, dat zich weldra in
het heerlijk riekende hooi nestelde.
„O, jongens I" riep zij nog buiten adem
van het harde loopen uit. „Er is een staking
uitgebroken. Janna heeft "het mij verteld,
en zij is al naar huis gegaan."
De beide jongens keken elkaar verschrikt
aan. .Een staking en dat nu in den
drukken tijd!
Waarom was er een staking uitgebroken?
Nu had boer Jansen al was dit dan
ook zeer tegen zijn zin een paar luie
knechts, die hij reeds dikwijls gewaar
schuwd had, ontslagen. Eenige andere wa
ren daar zóó boos om geworden, dat zij
alle ondergeschikten overgehaald hadden,
geen voet meer op het erf te zetten en er
dus ook niet te werken.
„01" zei Jaap met een zucht. „Wie zal
er nu voor de paarden zorgen, als Joris er
niet is?"
„En wie zal de koeien melken?" voegde
Wim er aan toe.
„En wat moeten wij eten?" vroeg Annie.
„Janna heeft gezegd, dat er maatregelen
genomen worden om te verhinderen, dat de
bakker en de slager bij ons aankomen".
„We zullen alles zelf moeten doen," zei-
Wim. „Laten we naar Judith gaan en er
met haar over spreken."
Dat was een goed denkbeeld. Zij stonden
weldra op den beganen grond en liepen re
gelrecht naar het kleine huisje, hetwelk be
woond werd door hun oude verzorgster en
haar zoon Peter, die herder bij baas Jansen
was.
De kinderen troffen haar juist aan op
het oogenblik, dat zij op het punt was naar
de hoeve van hun vader te gaan.
„Ik ga onmiddellijk naar mijn arme
meesteres, lieve kinderen," zei ze. „Ze zal
de oude Judith noodig hebben, nu haar jonge
meiden weggebleven zijn. En Peter zal jul
lie ook niet in den steek laten. Houdt dus
goeden moed en wij zullen -er ons wel door
heen slaan."
„Maar is Peter dan niet bang?" vroeg
Jaap angstig. „De stakers zullen hem zeker
komen afranselen, als zij weten, dat hij hier
's nachts alleen is,"
„Ik zal in de Hoeve een bed voor hem
spreiden en wij zullen allemaal bij elkaar
blijven," antwoordde Judith opgewekt.
„We kunnen allemaal werken," zei Jaap
dapper. „Je weet toch wel, dat ik aardap
pels kan rooien, Judith, en Wim kan vóór
zijn pony zorgen."
„Er zaJ genoeg ander werk voor je te doen
zijn; de aardappels moeten maar wachten,"
zei de oude vrouw glimlachend, terwijl zij
de deur achter zich sloot en allen samen
naar de Hoeve gingen.
Vrouw Jansen, die een zwakke gezond
heid had, was heel ontdaan en zenuwachtig,
maar trachtte haar angst voor de kinderen
to verbergen. Haar man had niet vermoed,
dat het zoo'n vaart zou loopen met de sta
king, anders zou hij haar al veel eerder naar
haar zuster gestuurd hebben. Nu weigerde
zij echter haar man en de kinderen te ver
laten. Het eenige, wat hun te doen stond,
was dus om hulp te schrijven en te probee-
ren eenige knechten van buiten-af te krij
gen, die het werk wilden doen, totdat er be
tere tijden zouden aanbreken.
Maar hoe kon boer Jansen die briéven
naar de post krijgen? Het naaste dorp was
een uur gaans en er was niemand die de
brieven kon wegbrengen' hijzelf kon onder
de gegeven omstandigheden zijn vrouw en-
kinderen niet alleen op de boerderij laten
en Peter zou door de stakers stellig afgeran
seld worden, alè hij openlijk partij koos voor
ziin baas.
„Ik zal gaan, Vader," zei Jaap. „Ik ben
heelemaal niet bang, want ik ben met alle
knechten goeie vrienden en Bles zal mij
heel vlug naar het dorp brengen."
„Ik laat je met tegenzin gaan. mijn jon
gen, maar deze brieven moeten naar de
bus. Zij kunnen een jongen als jij bent
een kind nog geen kwaad doen, maar
toch.
Jaap pleitte nog wat en het einde der
zaak was. dat boer Jansen zijn toestemming
gaf. Zij gingen samen naar den stal en za
delden Bles. Daarna nam Jaap de brieven
en reed vroolijk weg. Hij voelde zich als een
soldaat, die berichten dwars door het vijan
delijk kamp moet brengen. Een gevoel van
trots vervulde hem. Alle verhalen over ge
vaarlijke zendingen, die hij gelezen had,
schoten hem te binnen en hij tastte onwille
keurig naar zijn brieven.
Zij waren niet meer in zijn zak! Hij
schrikte eerst hevig; maar op eens voelde
hij, dat er een gat in zijn zak was en de
brieven tussehen de voering en de stof ge
gleden waren. „Daar zijn ze veilig en goed
verstopt," dacht hij; „niemand zal ze daar
vinden."
In het begin van zijn tocht scheen er geen
gevaar te dreigen en Jaap was min of meer
teleurgesteld over het feit, dat het een heel
gewone rit was. Halverwege het dorp kwam
hij echter langs een moeras.
Aan weerskanten van den weg stonden
donkere pijnboomen en Jaap en Bles zet
ten er nu zooveel mogelijk vaart in, ten ein
de spoedig dit stuk achter zich te hebben.
Plotseling werd het paard schichtig en
begon het te steigeren. In het volgend
oogenblik sprongen twee mannen te voor
schijn en grepen Bles bij den teugel.
„Het is laf van Jansen, dat hij den jon
gen stuurt Als hij zelf gegaan was, zouden
wij hem zeker gehad hebben," mompelde
één der mannen en Jaap beefde over al
zijn ledematen bij de'gedachte, dat deze
mannen zijn vader kwaad zouden hebben
gedaan.
„Laat me alsjeblieft doorgaan," riep hij.
„Waarom houden jullie mijn paard tegen?"
„Niet zoo haastig, baasje. Geef ons eerst
je brieven en we zullen je laten gaan. Je
hoeft niet te ontkennen, dat je brieven naar
de post brengt, want wij weten wel beter.'
„Ik ontken niets," antwoordde Jaap on
verschrokken, „maar ik geef jullie ook
niets; jullie, zijn slechte mannen."
„Wij moeten hem nauwkeurig onderzoe
ken," zeiden de mannen tegen elkaar. Het
paard werd aan een boom vastgemaakt en
zij onderzochten Jaap. Doch al zochten zij
ook in zijn zakken, zijn pet en zijn schoe
nen, het mocht hun niet gelukken de brie
ven te vinden. De mannen begonnen onge
duldig te worden over het oponthoud. „Kom
er nu eindelijk maar mee voor den dag,"
zei één van hen op het laatst. „Je moet de
brieven toch afgeven. Weet je wel, baasje,
dat je leven van ons aJhangt, als wij dat
willen? Wees dus verstandig: geef ons de
brieven en houd ons niet langer op."
Jaaps heldere oogen flikkerden. Er stond
duidelijk moed in te lezen. De jongen voel
de zich op dit oogenblik een echte held. De
geloof niet, dat de mg tui en hun bedreiging
werkelijk zouden uitvoeren. Zij zeiden het
alleen maar om hem schrik aan te jagen.
Maar hoe kon Jaap, dat met zekerheid
weten?
„Je kunt met me doen, wat je wilt," -riep
hiruit, „maaT je zult er mij nooit toe dwin
gen, mijn opdracht op te geven."
Er klonk iets als een snik in zijn slem bij
de gedachte aan zijn moeder en één der
mannen scheen er door geroerd.
„We krijgen niets uit hem," fluisterde hij
tegen zijn metgezel. „En ik denk niet, dat hij
brieven bij zich heeft, want waar zou hij ze
verstopt hebben?"
„Dat weet ik niet," antwoordde, de an
der; „maar wij kunnen hem nu niet meer
laten ontsnappen; hij zou de politie waar
schuwen."
Terwijl de beide mannen samen stonden
te praten, had Jaap gebruik gemaakt van
een oogenblik, dat zij niet op hem letten.
Met een haastige beweging trok hij den
teugel van Bles uil hun hand en even later
galoppeerde hij langs het moeras, nog vóón.
dat de beide mannen eigenlijk goed begre
pen, wat er gebeurde.
O, hoe hard draafde Ble6l Het trouwe
dier scheen te voelen, dat het leven van
zijn jeugdigen meester er van afhing. De
mannen oordeelden het 't verstandigst zioh
zoo spoedig mogelijk uit de voeten te ma
ken, zoodat de politie hen niet op de door
Jaap aangeduide plaats vinden zou.
Intusschen draafde de jongen naar het
dorp, bracht zijn brieven veilig naar de
post, en keerde daarna huiswaarts. Hij waa
eohter moe en uitgeput van de doorgestane
angsten en het harde rijden, en daarom
dubbel dankbaar, toen een vriend van zijn!
vader meneer Parker hem met zijn
wagentje achterop reed.
„Hallo, Jaapl't riep meneer Parker.
„Wat heb ik tooh van een staking bij je
vader gehoord? Stap maar in mijn karre
tje, dan zullen wij Bles achteraan binden.
Ik moet toch jullie kant uit en je kimt mij
dus onderweg alles vertellen."
Be. jongen deed .wat hem gevraagd werd