VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
No. 35.
Zaterdag 11 September
Anno 192K*.
A-=A
AAA 4 6 ill
Bob's "Vergeetachtigheid.
Vogels uit Sneeuw- en
IJsstreken.
'•Li i
Naar het Engelsch van A. FENN,
Vrij bewerkt door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Bob was werkelijk een lieve jongen. Zijn
moeder zei het ten minste en die kon het
Inatuurlijk het beste weten. Zijn grootmoe
der meende zelfs, dat er op de heele wereld
geen liever jongen te vinden was dan haar
Bobby. Maar toch had hij een eigenschap
[waardoor hij telkens weer in moeilijkheden
kwam.
Hij en kleine Jantje waren een dagje op
visite bij Grootmoeder. Zij hadden gegeten
'en Bob herinnerde zich nu op eens, dat
'Grootmoeder de gewoonte had na den eten
een dutje in haar leunstoel te doen.
1 „Grootmoeder," zei hij daarom, „zullen
wij wat in den tuin gaan spelen, terwijl u
slaapt?"
1 De oude dame keek hem eens door haar
lorgnet aan. Zij wilde de kinderen liever niet
uit het oog verliezen, maar het.was zóó
warm en zij werd zóó slaperig, dat zij haar
dutje toch niet graag missen wilde. Boven-
'dien bedacht zij, dat Bob zoo'n lieve jongen
'was en zei:
.Jullie moet niet in den heelen tuin spe
len. Neem je prentenboek maar mee en ga
regelrecht naar de bank onder den dikken
boom. Zoodra het jullie daar verveelt, kom
je maar weer binnen. Denk er dus goed aan,
dat jullie niet in den tuin mpogt rondjoopen
als ik er niet ben. Begrepen?"
„Ja, Grootmoeder," zei Bob en tegen zijn
broertje: „Kom maar mee, Jantje."
Hij gaf Jantje nu het prentenboek om te
dragen, nam zelf het poesje op en zoo lie
pen zij over het breede tuinpad naar den
dikken boom. Daar zette hij zijn broertje op
de bank, ging zei, ook zitten en vertelde
Jantje wat bij elk plaatje, terwijl het poesje
zich op zijn schouder nestelde en nu en dan
naar vliegen hapte.
Eindelijk was het boek uit en deed Bob
het dicht.
„Waar is Poes?" riep Bob uit. Zij keken
on, zich heen, maar zagen het poesje ner
gens.
„O, waar is Poesje toch?" riep Jantje en
hij zag er uit, alsof hij op hét punt was in
tranen uit" te borsten.
„Laten we haar gaan zoeken," zei Bob,'
terwijl hij van de bank afsprong en zijn
broertje op den grond zette. Hij dacht heele-
maal niet meer °aan de woorden van zijn
grootmoeder en terwijl deze rustig haar
dutje deed en in de verste verte niet ver
moedde, dat zij kattekwaad uitvoerden,
zochten de beide kinderen den heelen tuin
af om het poesje te vinden, dat al dien tijd
rustig in den boom zat, waaronder de bank
stond.
Er was zóóveel in den tuin te zien, dat zij
zich geen oogenblik verveelden. Er waren
de bijenkorven, waar zij de bijen uit hun
kleine deurtje zagen vliegen totdat Jantje
opeens den bijenkorf aanraakte en zij hard
wegliepen, omdat twee of drie bijen boos
.werden en hen achtena vlogen.
Het was nog een geluk, dat geen van bei
den gestoken, werd. Maar zij hadden den
schrik toch beet en bleven vanaf dit oogen
blik van de bijenkorven weg Zij gingen de
schuur binnen, speelden met het tuinge
reedschap, liepen ten slotte naar den vijver
en keken in het water ofn te zien, of er ook
visschen waren.
Plotseling, terwijl Zij daar Zoo stonden,
dacht Bob aan hetgeen Grootmóeder gezegd
had.
„O!" riep hij verschrikt uit. „Grootmoe
der heeft ons gezegd, dat we niet mochten
rondloopen. Jantje, we ihoetea gauw naar
binnen."
„Nee, nee, nee!" riep de kleine jongen
uit, terwijl hij het handje" lotfnaakte, dat
Bob juist gegrepen had om hem mee te ne
men. -
„Kom, Jantje, we moeten naar huis!" zei
de oudste nog eens.
Maar Jantje scheen daar geen zin in te
hebben,;-hij vond het heerlijk bij den vijver.
Terwijl Bob probeerde hem mee te krijgen,
liep het kleine ventje hard achteruit en.
viel pardoes in het water! Bob gilde en
trachtte-hem nog te grijpen. Hij mocht daar
in echter riïef slagen, want het eenige wat
hij bemachtigen kon, was een punt van
Jantje's schortje, die hem echter weer ont
glipte In het volgend oogenblik sag hij zelfs
geen Jantje meer.
Mina, het dienstmèisjé van Grootmoeder,
was bezig in de. schuur hout te hakken, toen
zij plotseling gegil van den kent van .den
vijver hoofde. Zij wierp haar bijl op;den
grond en zag even later tot haar onuitspre-
kelijken schrik Bob tot zijn middel door
het water waden. Het leek wel of de jongen
er nog verder in wilde gaan.
Mina, die- groot en sterk was. liep den
vijver in en greep Bob. Maar Bob duwde
haar weg en stameldè iets, wat zij niet ver
stond. Een .tip van een rood' schortje, dat
zij op" korten afstand even zag. doch dat in
het volgend oogenblik weer verdween,
bracht haar op de hoogte van hetgeen er
gebeurd was en zij begréep, dat Bob's ge
brabbel „Jantje" beleékeftde.
In het volgend oogenblik hield Mina een
klein, hulpeloos figuurtje tegen zich aan
gedrukt en spoedde zij zich weer naar den
eever, terwijl zij Bób met zich meetrok. De
vijver was wel njet diep, maar toch diep
genoeg voor het kleine ventje om in te
verdrinken.. Met gesloten oogen en bewus
teloos lag hij in haar arm.
In den tuin kwamen zij Grootmoeder
tegen, die uit haar dutje opgeschrikt
angstig kwam aanloopen.
Zij: zei geen woord en beek zelfs niet
eens naar Bob, die zóó over zijn heele
lichaam rilde, dat hij nauwelijks op zijn
beenen kon staan. Even later waren Groot
moeder en' Mina met Jantje in de keuken
verdwenen en zat Bob op het stoepje er
voor zóó angstig en verschrikt in elkaar
gedoken, dat hij bijna niet eens sjist, dat
hij ijaar zat.
Hét duurde vreeselijk lang, vóór Mina
weer buiten kwam en Bèm mee naar de
keukenkachel nam, terwijl ze zei-
„Nu moéten we eens naar hem kijken en
zorgen, dat hij zich geen ziekte op den
hala haalt. Ik geloof bijna, dat hij er nog
erger aan tóe is dan zijn broertje."
Jantje lag nog bleek en uitgeput in
Grootmoeders armen en volgde de twee bij
de kachel mei de oogen Bob slaakte een
kreèt van vreugde. Jantje was niet ver
dronken! i
i „O, Grootmoeder," snikte hij het plotse
ling uit, terwijl Mina hem zijn natte kleeren
uittrok. „Ik was het heelemaal vergeten!"
Grootmoeder schudde ernstig het hoofd
„Ik denk. Bob, dat je dit niet gauw ver
geten zult," zei zij. „Ik heb duizend ang
sten uitgestaan, dat je broertje het er niet
levend zou afbrengen."
Meer werd er niet over over gesproken.
En Grootmoeder,had'gelijk; wat hij ook
vergeten mocht, stellig niet den dag, waar
op zijn lieve broertje bijna verdronken was.
--In de streken, waar wij wonen, komen
geen penguins voor, of het mocht zijn in
een dierentuin. Wil men de penguins echter
in de natuur aantreffen, dan zou men een
heel verre reis moeten maken, daar men
ze dicht bij de Pool aantreft.
Wie Shackleton's Zuidpool-film gezien
héieft, heeft ook kennis gemaakt met deze
aardige dieren, waarvan tot voor korten!tijd
nog niets bekend was. Wij danken het rla-n
ook aan de koene poolreizigers Shackleton
en Scott en aan hun trouwe reisgenoofen,
dat deze merkwaardige vogels, niet langer
onbekenden voor'ons zijn.
Die ontdekkingsreizigers deden speciale
reizen over uitgestrekte ijs- en sneeuwvel
den Om de broedplaatsen der penguins te
naderen en hen van dichtbij gade te slastq.
Diewakkere lieden wilden de wetenschap
verrijken met de kennis van deze vogels en
ons van hun leefwijze en gewoonten op d§
hoogte brengen.
Zij vertellen ons het volgende:
Penguins zijn vogels met heel korte vlem
gels. Zij hebben ook bijzonder korte pootan,
Dit is dan ook de reden, dat zij, zoodra
zij over het ijs loopen, recht overeind wag
gelen. Sóms ook strekken zij zich plat op
d6n gcon'd uit, waarbij zij om vooruit
te komen gelijktijdig hun stompjes poo
ten en vleugels bewegen. Deze manier van
zich voort te bewegen wordt voornamelijk
op besneeuwde hellingen toegepast, waar
langs deze vogels met de behendigheid
van, ervaren ski-loopers naar beneden
glijden.
Natuurlijk voelen de penguins zich gé-
heel thuis in het fwater, zwemmen en dui
ken zij als de besten en komen soms "uit
het water te voorschijn op de manier van
vliegende visschen.
Tijdens de broed-periode leven de pen-(
guins als de meeste vogels in onze streken.
Zij maken hun nesten op beschutte plaat
sen onder steenen of in spleten, maar da'
ligging ervan is zóó. dat zij gemakkelijk
ontdekt kunnen worden.
Jullie weet, dat vogeleieren in hef alge
meen door hitte worden uitgebroed Daar
bet nu zoo bitter koud is aan de Pool. zul
je je misschien verwonderd afvragen, hos
het in de. wereld mogelijk is, dat de pen
guins' met goed gevolg hun eieren kunnen
uitbroeden. De natuur zorgt echter als altijd
ook weer voor deze dieren en de kweslie
van het eieren-uitbroeden is voor hen
eigenlijk heel eenvoudig.
De wijfjes-penguin legt haar groot ei op
hef ijs der zee. En daar de omringende tem-