A
Van een Hondje, dat niet
welkom was.
Van alles wat.
Cen Slimme Hond.
Dwergen.
CORRESPONDENTIE.
zich in hun warmte te koesteren één
oogenblik slechts, niet laDger. Hu, hu,
loeit de storm; klets, klets, klettert do
regen.
,,Ik mag Diet slapen, want ik moet wa
ken; ik slaap niet, maar ik droom. Droo-
men mag ik, als ik maar niet inslaap
ik 2ie een gToot schip, wat een mooi
Schip!"
Klaas is ingeslapen, doch dit duurt niet
lang. Drie harde slagen der hangklok wek
ken hem weer. Nu moet de wacht worden
afgelost, doch de aflossing is niet aan-,
wezig.
Er wacht Klaas weer nieuw werkde olio
ïnoet bijgevuld worden en al weer zijn de
ruiten beslagen, want binnen is het heel
warm en buiten erg koud.
Later gaat Klaas naar beneden en kijkt
haar zijn Grootvader. Deze slaapt nog al
tijd en zijn gezicht is wasbleek. Hij kan
fcijn kleinzoon niet helpen.
Nu gaat Klaas naar de keuken en drinkt
•een kop sterke koffie. Dat doet Peter im-
ïners ook altijd om wakker te blijven I
In het donker gaat hij de wenteltrap
weer op. Boven de lampen is het één stra
lend licht. Ja, vannacht zijn zij van hem
Alleen 1 O, wat is het licht echel en hoe
ver over de zee werpt het zijn schijnsel
(Alle schepen daar buiten kunnen, niette
genstaande nacht en duisternis, de heldere
Verlichting zien.-
Zoo kruipen de overige uren van den
fiacht voorbij, tot eindelijk de morgen aan
breekt. Dan gaat de storm liggen en de
regen houdt plotseling op. De morgen
schemering baant zich door de ruiten een
wieg haar de huiskamer. Daar wordt de
oude Niels wakker en roept Klaas.
Wat de nieuwe dag nog meer bracht,
kon Xlaa9 zich later niet goed meer her-
inneren. Hij was -ook zoo vreeselijk moe.
Hij had een gevoel, alsof hij al maar door
'kon slapen en zij lieten hem rustig liggen,
want Peter was er weer en ook nog een
ander, die Grootvader hielp. Zijn lampen
had hij '3 morgens zelf nog gedoofd,
■xooals een wachter dat doet doch daar-
:»a w»9 hij zóó moe en slaperig geweest, dat
Ihij eerst tegen den avond wakker werd,
'$oen het eigenlijk al weer bedtijd was.
Den volgenden morgen, den tweeden
lidus na dien ontzettenden stormnacht, toen
'de lucht weer heelemaal helder was, stond
(er plotseling een vreemde man in de ope-
;nmg der deur. Dat dachten zij ten minste
jin het eerste oogenblik, toen zij den stoe-
ireai zeeman zagen. Ai heel spoedig be
merkten zij echter, dat het geen vreemde
'was, doch de stuurman van den „Zee
vogel",- de vader van Klaas.
Nu zit hij aan Eet bed van zijn vader,
piet zijn zoon op zijn knie. „Dat was een
voooze nacht", zegt hij, „en ons schip was
uit den koers geraakt. Ja waarlijk, als wij
;'die lichten in den vuurtoren niet gezien
[hadden, waren wij en menig ander
schip, dat de rivier wilde opvaren yer-
Moren geweest."
Daar richt Grootvader zich zoo goed
ifhogelijk op en zegt met krachtige stem:
„De lampen heeft je zoon aangestoken
'én den ganschen nacht verzorgd."
De stuurman strijkt met zijn breede
'Eand Klaas over het blonde haar.
„Heb jij dat gedaan? Dan ben je een
lëcht zeemanskind zonder je licht had
!mijn stuurmanskunst ook niet gebaat!"
Hij drukt den jongen stevig tegen zich
i'aan en kust hein. En door de vensters
(kijkt de heldere zonneschijn naar binnen.
„Hier is het hondje!" zei Oom Tom, ter.
Wijl hij iets van onder zijn jas te voorschijn
haalde en het mij voorhiel!
Maar ik hield in dien tijd nog niet van
hondjes en had nu éénmaal mijn zinnen
<j>p een poesje gezet. Daarom hield ik mijn
'handen op mijn rug en keek slechts naar
<!en njeuw-aangekomene in plaats van hem
iu ontvangst te nemen.
I ..Kijk toch eens, wat een lief hondje,"
I ging Oom Tom voor. „Hij heeft niet één
wit haartje. Ik zou hem Zwart noemen, als
ik jou was. Het zal niet lang duren, of hij
is groot genoeg om met je mee te gaan, ah
je alleen uitgaat en hij zal alles wat je ver-
I iiest terug kunnen vinden, want hij is heel
slim."
En toen Oom zag, dat ik bij deze laatste
woorden een vuurroode kleur kreeg ik
voelde inijn wangen gloeien voegde hij
er nog aan toe- ,,.Te zult natuurlijk lang
zamerhand een heel net meisje worden,
zoodat Zwart niet veel meer op te sporen
heeft, Nel En wat je wandelingen met hem
betreft, je moeder zal zich niet ongerust
over je behoeven te maken, als Zwart met je
meegaat."
Ik stamelde een bedankje en aaide het
jonge, zwarte hondje, maar terwijl ik dit
deed, nam ik mij toch voor, dat ik nooit,
nooit en nooit zóóveel van hem houden
zou als van een poesje. Vóór er echter een
jaar verloopen was, zou ik Zwart niet heb
ben willen ruilen voor alle poesjes op de
heele wereld.
Daar ik lang een eenig kind geweest was,
was ik altijd bij Moeder en als Moeder
eens iets deed, waarbij ze mij niet gebrui
ken kon, liep ik het bosch in en ging daar
lezen of spelen.
Vader wa3 dokter en zóóveel uit, dat hij
nauwelijks wist, hoe ik mijn tijd door
bracht, maar toen ik eens op een warmen
dag in het bosch in slaan was gevallen en
niet thuis kwam, vóór ze mij overal gezocht
hadden, zei Oom Tom, dat bij mij een
kameraad zou bezorgen, die op mij passen
zou, zoodat Moeder zich niet meer ongerust
behoefte te maken.
Zwart kwam dus en eigenzinnig meisje
als ik nu eenmaal was nam ik mij voor,
niet van hem te houden.
„Nel, waar is Nelke?" zei een fijn stem
metje juist op het oogenblik, dat Zwart zich
bij een vergeefsche poging om zijn eigen
staart te grijpen van de tafel in de eet
kamer liet rollen.
Deze woorden verjoegen als bij toover-
slag alle wolken op mijn gezicht. Zooals ik
reeds vertelde, was ik jarenlang eenig kind
geweest, maar op zekeren dag had ik een
klein broertje gekregen, dat nu ruim twee
jaar was en van wien ik dolveel hield. Met
Zwart in de armen ging ik naar hem toe.
Hij stond in de gang en was op het punt
met het kindermeisje uit te gaan.
„Mij Woefie oail" riep hij uit, terwijl hij
Dorothea, mijn pop, op den grond liet val
len en zich in het minst niet'scheen te be
kommeren, hoe het met haar gezicht, haar
armen en haar beenen afliep. „Mij Woefie
zoenie geefl"
Ik moet bekennen, dat ik op dat oogen
blik wel een beetje jaloersch was, want ik
2ag, dat Wimmie. zoo heette mijn kleine
broertje, verscheiden kü9jes op den kop
van Zwart drukte. Ik raapte mijn veronacht
zaamde pop op, liep naar boven om mijn
hoed te halen en was vast besloten, dezen
keer alleen uit te gaan.
Ik vond dat Dorothea, nog wel mijn liefste
pop, al heel onaardig behandeld was en
deed daarom mijn best, bijzonder lief voor
haar te zijn. Ik trok haar dan ook haar
mooiste jurk aan en keek in het voorbijgaan
even in Moeders kamer om haar goeden
dag te zeggen en te zien of Moeder mij
zooals zij dikwijls deed iets leenen wilde,
waarmee ik Dorothea mooi kon maken.
Maar Moeder was er niet en ik keek dus
zelf maar eens rond. Op een tafeltje zag
ik een klein leeren étui staan. Wat een
beelderig ding zat daar in! Het scheen in
alle kleuren van den regenboog te schit
teren. Zonder er lang over na te denken,
of ik goed of verkeerd deed, spelde ik de
broche op Dorthea's jurk.
„Moeder zal het wel goedvinden. Doro
thea," zei ik, „want zij leent ons dikwijls
wat, is het niet? Nu gaan wij met ons
tweetjes er samen op uit en vergeten het
vervelende hondje."
Er zou nog heelemaal niets gebeurd zijn,
ais ik niet naar mijn kamer teruggegaan was
om een boek te halen. Daarna ging ik niet
naar 't bosch, maar naar mijn geliefd lees-
hoekje. Het was er zóó rustig, dat je er wel
een week had bunnen zitten lezen, zonder
dat iemand ie stoorde, behalve de voaeU
en visschen. Mijn zetel was een holle
boomstam vlak bij de rivier.
Ik denk, dat ik dien dag wat moe was, nl
misschien kwam hef van de warmte, wan!
al lezende viel ik in slaap. Plotseling werd
ik verschrikt wakker. Mijn boek en mijn pop
waren beide spoorloos verdwenen! Natuur
lijk was mijn eerste gedachte, dat ze binnen
in den hollen boom wSren gevallen.
Ik bukte mij en stak mijn hand 200 diep
mogelijk in de opening, om nahr de ver
miste voorwerpen té voelen. Het boek vond
I ik, maar de pop kon ik nergens ontdekken.
O, wat schreide ik 'n heete tranen over
het verlies van mijn lieveling! Toen ik
echter plotseling aaV de broche dacht, ver
anderde mijn gesnik in gegil.
„Lieve help, wat scheelt er aan?" vroeg
Oom Tom op eens. „Heb je je ergens pijn
gedaan? Kom eens uit dien boom en ver
tel me, wat er aan hapert. Zachtjes, Zwart,
zachtjes! Nel heeft geen behoefte meer
aan water ze verdrinkt bijna in haai
eigen tranen."
Ik moest wel lachen, of ik wilde ol
niet, toen ik het hondje zag, dat druipnat
was en zich uitschudde van zijn eerste bad
in de rivier en ik was blij, dat,ik naast
Oom kon gaan zitten en iemand had. aan
wien ik alles van het boek en de broche
vertellen kon.
Oom riep den tuinman, die met een ladder
kwam en het eenige, wat zij ontdekten.
Was, dat één gaat in den boom veel dieper
was dan het andere. Waarschijnlijk wa3
mijn póp daar in gevallen.
„Het eenige is. den boom om te" hakken,"
zei de tuinman/Maar daar de boom niet van
ons was, doch van een onvriendelijken,
gierigen mijnheer die ons zeker niet zou
toestaan ook maar naar zijn terrein te k ij-
k e n, als wij niet het recht hadden er door
te loopen, zou Moeder haar beelderige dia
manten broche wel voorgoed kwijt zijn.- En
zij had de broche nog wel van Oom Tom ge.
kregen. Daar zou wat op zitten voor mijl
Er verliep een jaar. Wij waren juist op
het punt ons buitenhuis te veriaten, daar
Vader een betrekking aan een Ziekenhuis
in een grootë "stad gekregen had. De ver
huiswagens stonden vóór de deur, één er
van was half vol, de andere echter nog hee
lemaal leeg. terwijl de deuren van beids
wagens wijd open stonden. Moeder vroeg
mjj, of ik nog eens met haar wilde rond.
wandelen om afscheid te nemen van alle
geliefde plekjes. Zwart kwam ook. Ais altijd
amuseerde hij zich door naar de steenen te
duiken, die ik voor hem in de rivier gooide.
Plotseling slaakte Moeder een kreet van
verrassing. In plaats van met een steen,
kwam Zwart naar ons toe met de vérfltri9te
pop in zijn bek. En op de juk van Doro
thea zat de diamanten broche!
.Het was slechts op' korten afstand Van
den hollen boom, waar ik Dorothea verlóren
had en wij hoorden later van den'tuinman,
dat het gat in den hollen boom even onder
den waterspiegel in de rivier uitkwam. De
arme Dorothea was dus al lager en lagér ge
vallen, tot zij blijkbaar was blijven liggen
tusschen de steenen en de modder, waar
Zwart haar gevonden had. Wij vervolgden
onze wandeling niet, doch gingen onmiddel
lijk naar huis om het Vader te vertellen.
Toen wij thuiskwamen, vonden wij daar
alles in rep en roer. Het kindermeisje was
in tranen. Vader zag bleek en was heel boos
en iedereen was' ontdaan. Wimmie, ons al
ler lieveling, was wegl
Dit was natuurlijk veel erger dan het ver
lies van een dozijn diamanten broches.
Maar juist omdat Zwart mij in één geval ge
holpen had, wendde ik mij tot hem.
„Zwart, zoek Wimmiel Zoekl" riep ik,,
terwij] ik een zakdoekje opraapte dat van'
mijn kleine broertje was en op den grond
lag. Ik liet hem er aan ruiken.
Het kindermeisje vertelde ons dat zij
Wimmie even alleen in den tuin 'gelaten
had terwijl zij haastig naar huis was terug-
geloopen om iets te halen. Toen zij daarna
weer in den tuin kwam, was hij verdwenen!
„Hoe lang geleden is dat?" vroeg Vader.
Onreveer tien minuten mijnheer."
„Lang genoeg voor hem om naar de ri
vier ie loopen. Zwart, Zwart) Waar zit
de hond toch?"
Zwart zocht echter reeds. Hij was in den
half vollen verhuiswagen gesprongen en Zat
daar te janken.
Vader en ik zingen nu ook in den wagen.
Achter-in' stond een ladg kastje. ZWart 2at
er vóór/ nog steeds jankende', terwijl-hij ons I
betec-kenisvol aankeek.
,,0 Vader, maak het kastje, eens opeöl"
riep ik nu. .Gauw dan toch, Vader!"
In het volgend opgenblik sprong Wimmie
er lachend uit.-
„Gelukkig, dat jullie kwamen; het werd
zoo vreeselijk warm!" zei hij. „Jullie kón
den me niet gauw vinden, hé?"
„Ik verzeker u", zei de oude verhuizer
nu, dat die hond nog maar juist op tijd was.
Een minuut of vijf geleden kag ik het, kastje
een klein eindje open staan en deed ik het
dicht. Als de jongeheer er langer in geble-
v»n was, zou hij misschien gestikt zijn".
Verwondert het jullie nu nog, dat wij al
lemaal dolveel van Zwart houden?
Kunstjes met luciferi.
Neem een lucifer, waar dé kop af is, tus
schen de vingers van de rechter- en de
linkerhand en breek hem zóó door, dat -de
houtvezels aan elkaar verbonden blijven.
Je hebt hem dus eigenlijk geknakt. Leg
hem nu zóó op tafel en hij blijft liggen*
zonder zich te bewegen.
Laat vervolgens op de breuk een druppél
Water vallen en er komt beweging in: de
beide helften zullen den stand ab in
nemen.
r
Leg zoo'n geknakten lucifer op den ha)3
van een bier- of wijnflesch met een geld
stukje er op. Nu is één druppel water vol
doende om beweging te brengen in de bee
nen van den hoek, die de beide helften van
den lucifer vormen, en het geldstukjr glijdt
dpor den hals in de flesch.
Je kunt ook een ster leggen van Viér
zulke lucifers.
I,eg ze nu wat dichter bij elkaar én laat
één druppel water in het midden vallen,
dan zul je eens zien, wat een aardige figuur
er ontstaat, als de lucifers in beweging
komen. En dat alles dooT één druppel water!
Nog iets anders.
Wfï je een kleinen ruiter zien? Hang dan
zoo'n geknakten lucifer over den rug van
een fnes, dat je in de rechterband houdt.
'Zorg veider, dat de beide einden van den
lucifer de tafel raken en het ruitertje rijdt
,'dóor den polsslag der hand heen en weer
fop het mes.
Probeer het maar eens. Het zijn eenvou
dige, .doch aardige kunststukjes.
„Toen ik eens," zoo verhaalt een jager,
l„op een bitter ko.uden winterdag met mijn
honden thuis kwam, liepen zij dadelijk naar
'de kachel en maakten zich ieder'voor zich-
'zelf van een goed plaatsje meester. Een der
;honden kon echter geen plaats verovereft
;en rhoest op een afstand genieten van de
koesterende warmte.
Wat deed nu de slimme hond? Hij liep
maar de deur en begon woedend te blaffen.
IDadèlijk stonden de andere honden op,
isloegen aan en liepen eveneens naar de
jdeur. Daar had de slimmerd het blijkbaar
Jjuist op aangelegdl Hij liet de anderen
■blaffen en maakte zich intusScben van het
beste plaatsje bij de kachel meester."
*t Is tijd om te gaan slapen.
De poppen gaan naar bed,
Kom kinders, zegt Marielio
'k Heb alles klaar ge2et.
't Is nu geen tijd van spelen,
Klaas Vaak reist door het land
Hij strooit bij alle kleuters
In d'oogjes heel fijn zand.
Nee Bep, klein bij-de-handje,
- Niet aangekleed meer uitl
■Zegt- Poppenmoeder Rietje,
- Dat mag niet, kleine guit.
- Ja, Moeder, gaat ook slapen;
Zeg eens, wist je dat wel?
- Nacht Beppie en nacht Dini,
Slaap .lekker, hoort Nacht Nell
- Moes wil ook d'oogjes dicht doen
Vpordat Klaas Vaak hier korpt,
—'Wantvindt hij haar nog wakker,
Geloof maar, dat hij bromt.
- We doen; wie.'t eerst zal slapen,
Is dat geen aardig spel?
- .Wie zou het winnen .denk je: 1
Moes, Dini, Bep of Nel?.
Dwergen vormen geen afzonderlijk soort
van meirsehengeslacht, geen zoogenaama
ras. Zij zijn afwijkingen of spelingen der
natuur en komen niet alleen onder de
menschen, maar ook onder de dieren voor.
Dwergen zijp meüschen, welke 'bijzonder
klein Zijn, doch zij behoeven volstrekt niet
gebrekkig te zijn. Met de dieren en plan
ten is het evenzöo gesteld. Er zijn b.v.
paarden in de Schotsche hooglanden, die
bijzonder klein zijn, terwijl er zeer lage
gewassen zijn, die op gebergten voorko
men. Van deze laatste worden in den tuin
bouw onder de dwergen gerangschikt die
fcoomen, waarvan de stamanen niet in de
hoogte schieten, maar die zich even boven
den wortel in takken verdeelen, doch zeer
goede vruchten kunnen dragen. In het al
gemeen leveren eenige deelen van den
aardbodem mensohen, dieren en planten
op, die, hoewel niet tot de eigenlijke
dVergsoorten behoorende, zich toch door
hun kleine gestalte en omvang van anderen
onderscheiden, zooals b.v. de bewoners
van Groenland, Lapland enz. De koude
luchtstreken schijnen een der hoofdoorza
ken van zulke ingekrompen gestalten te
zijn. Zoo viel mij. o.a. bij het beklimmen
van den Broeken op, dat de dennen, hoe
hooger wij kwamen, steeds kleiner werden
en eindelijk heelemaal verdwenen waren.
De natuur behandelt de dwergen onder
de menschen lang niet altijd stiefmoeder
lijk en er worden onder hen dikwijls per
sonen aangetroffen, wier vernuft bijzonder
arterk ontwikkeld is. Aan de noordsche
hoven ontbrak het nog in de eerste helft
der 18e eeuw nimmer aan kamerdwergen,
die dikwijls tevens de rol van hofnar <er-
vulden.
Behalve <}eze wezenlijk levende dwergen
bestaan er denkbeeldige in de oude fabel
leer, waar zij pygmeën genoemd werden
en stof tot vele verdichte beschrijvingen
van hun lotgevallen en daden geleverd
hebben. Reeds Homerus maakte ze tot het
voorwerp zijner zangen, eD latere Grieksche
en Romeinsche schrijvers gaven de zon
derlingste beschrijving van een volksstam
uit dwergen samengesteld, wier woon
plaatsen uit eierschalen bestonden, ter
wijl volgens dezelfde fabelachtige verha
len een leger dier pygmeën den ingeslapen
Hercules aanviel, en daartoe maatregelen
namen, alsof zij een stad belegeren moes
ten, Maar de sterke Hercules ontwaakte,
glimlachte over die kleine mannetjes, wik
kelde hen in zijn leeuwenhuid en droeg ze
aldus wer.
In den geest dezer verdichting zijn in
de achttiende eeuw de reizen van Gul li*,
ver door den vernuftigen Engel sober
schrijver Swift vervaardigd, waarin de
hoofdpersoon de grappigste tafereelen
ophangt van zijn ontmoetingen en aanra
kingen met een dwergachtig volkje, aan
hetwelk hij den naam van "Lilliputters gaf
Sinds dien tijd wordt deze naam gebruikf
voor alles, wat bijzonder klein is.
Heeft iedereen gezien wat onder de raad
sels staat? De volgende week ben ik weel.
thuis, dan hebben jullie weey den tijd tot
Dinsdagsmiddags vóór 4 uur.
Wie raadsels heelt, mag ze mij sluren,
ik kan 2e nu gebruiken.
De vacantie is nu gedaan, de volgende
week beginnen de scholen weer, iedefeen is
dus terug van logeerpartijen en uitstapjes.
Ik hoop dat iedereen wee rmet genoegen
aan het werk zal gaan, en ik denk wel dat
velen, die in lang niet schreven, nu weef
terug zullen komen en mij eens ver tellen
wat zij alzoo deden in de vacantie.
Greta en Catrien Smit dank voor dé
mooie ansicht uit Arnhem. Waren jullie
daar gelogeerd?
Jo de Jongh aardig dat je mij eene ansicht
stuurde van uit Rotterdam. Ik hoor zeker
later wel eens van je wat je al zoo deed in
de vacantie.
Riekje Pennenberg ik vond erg gezellig
toeh er weer eens een brief kwam van uit
het ziekenhuis, dan hoor ik weer eens of er,
nog kindertjes zijn waarvan ik de namen'
ken. Wat heb je een mooi plaatje op je
brief Voor mij geplakt. Ik ga de volgende
week weer naar Den Haag terug waar ild
woon, na 6 weken hier in Zeeland te zijn-
geweest. Henk en Geertje zijn nog veel té
klein om de raadsels op te lossen en brie-»
ven te schrijven. Heb jij eene groote zuster
die een kindje heeft, dus ben jij al tante, dat
is deftig hoor.
Jan Wassenaar je moeder had groot ge-*"
lijk, je mocht best in de vacantie overslaan
met de raadsels en dan daarna weer met
moed aan den gang als al het werk en het
leeren ook weer geregeld gaat.
Suzanne de Graaf woon je heelemaal bui
ten, je brief komt altijd met het postmerk^
Leiderdorp. Hebben jullie een grooten tuin"
met veel vruchtboom en? Als wat mag je
meedoen met de feesten op 31 Augustus?
Bertha Mulder in de vacantie miste ik
jullie wel, maar ach zie je, toen miste ik et
zóó velen, wat ik heel goed kan begrijpen.