VAN ALPHEN Het Ondergrondsche Syndicaat No. 20338. LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 3 Juli Derde Blad Anno 1926, D Buitenl. Weekoverzicnt. „Le Gaveau des Oubiiettes rouges" GEMBERKOEKJES VRUCHTENVLA'S BOTERSPRITS Mijn indrukken uit Amerika. FEUILLETON. Onzekerheid in Duitschland Hetzelfde in Frankrijki Engeland en Spanje. Toen het referendum over het voorstel om de vroegere bezittingen der voormalige vor sten eenvoudig te onteigenen zonder schade loosstelling verworpen werd, was de vanzelf naar voren komende vraag: wat nu? De regeering had haar compromis-ontwerp, door de regeeringspartijen met zooveel moeite reeds aanvaard. Hoe kon dit in den Rijksdag een meerderheid vinden en dan nog wel een 2/3 meerderheid, benoodigd, daar het 'ontwerp tevens een grondwetswijziging be- vat Gelijk reeds eerder opgemerkt, waren er voor de Duilsche regeering twee wegen. Sa mengaan met de Duitsch-nationalen of sa mengaan met de socialisten. Feitelijk was zij er dan nog niet, daar dan van een van heide genoemde partijen zich eenigen van stemming moeten onthouden. Eerst heeft de regeering het geprobeerd met de Duitsch- nationalen, maar daar viel heelemaal niels te bereiken, daar aan de meest exorbitante eischen werd vastgehouden. Toon werd het over de andere boeg gegooid en aanvanke lijk liet het zich goed aanzien. Den socia listen werden een paar concessies gedaan en men kreeg eenige hoop. Reeds werd er half en half victorie geroepen.... doch te vroeg. Want ten slotte besloot de soc.-dem. Pijksdagfractie met groote meerderheid tegen te stemmen, hoewel de Pruisische Landdag- fractie nog tot aannemen adviseerde. Daar mee was het lot van het regeeringsvoorstel beslist. Een 2/3 meerderheid was niet te ver- krijgen, waarschijnlijk zelfs geen gewone meerderheid. Onder Buitenland zal men heden de gevallen beslissing wel kunnen vinden. Er is dus weer niets, kan men zeg gen! En opnieuw is de vraag-, wat nu Drie wegen staan nu weer open,, zijn we geneigd le zeggen. De eerste is: aftreden van de regeering. Dat zou de verwarring een voudig ten top voeren. De tweede is: ont binding van den Rijksdag. Socialisten en communisten zouden dat gaarne zien, over tuigd van winst; rechts is er pal tegen, vreezende voor verlies en de regeeringspar tijen slaan weifelend. De derde is: over laten aan de diverse landsregeeringen, het geen echter uniformiteit ten eenenmale uit sluit en bovendien de moeilijkheden een voudig verplaatst. Toch is het niet onmo gelijk, dat in de gegeven omstandigheden de laatste uitweg wordt gekozen als leverende op dit oogenblik de minste overlast. Spoedig zal men echter wel meer weten. Van zekere zijde heeft men hoop gehad, dat van de zijde der vorsten een „koninklijk gebaar" zou worden gemaakt, 't Zou onge twijfeld een uilkomst zijn geweest en getui gend van Duitschen zin, maar dit gebaar is niet gekomen en zal wel niet komen ook. Aan een vorstelijk gebaar zou Frankrijk niet veel hebben, doch een groot gebaar zou daar wel wenschelijk zijn. De financieele moeilijkheden stapelen zich toch al weer op. De franc, dio zich aanvankelijk even her stelde na het optreden van het 10e kabinet Briand is al weer op weg naar de 6. Zal Caillaux de redding brengen? Na de regee- ringsverklaring in het parlement i3 twijfel daaraan gerechtvaardigd. Dezo verklaring toch,hoe vaag ook gehouden, daar Caillaux nog geen tijd had gevonden, om zijn plan nen uit te werken, doet niettemin weinig verwachten aan ingrijpende maatregelen, terwijl en daar blijven we bij toch alleen zulke maatregelen baat zullen kun nen brengen. In plaats "van belastingverhoo- ging wordt gepraat over belastingverlaging om liet gevluchte geld in het land terug te doen keeren Dat het nooit een verlaging van beleekenis kan zijn, ligt er duidelijk op, dusZeer flauw is de regeeringsverkla- ring ontvangen, speciaal links, waarmee de connecties at minder en minder worden en waar de ongerustheid steeds grooter wordt. Dal van diverse zijden bovendien het het accoord van Washington betreffende de fundeering der Fransche schuld aan Ame rika wordt aangevochten, terwijl Amerika dit accoord ratificeerde na overwinning van krachtig verzet, gebaseerd op de meening, dat Frankrijk al te loyaal was behandeld, dat doet Frankrijk ook geen goed. Reeds hebben Amerikaansche kringen het geluid doen hooren, dat over verdere concessies niet gepraat worden kan. Bovendien schijnt juist op dit oogenblik van Duilsche zijde een nieuwe actie te zijn ingezet, om de bezetting van Rijnland ver minderd te krijgen. Vermindering van die bezetting beteekent voor beide partijen ver lichting en van Duilsche zijde zou men niet ongeneigd zijn, Frankrijk op een of andere wijze te steunen in zijn valuta-moeilijk heden, dat schemert genoeg door, al wordt dit officieel ook ontkend van Fransche zijde, waar men natuurlijk wat verlegen is met het feit, dat de overwonnene den overwin naar in staat is te hólpen. En tot overmaat van ramp beginnen zich in Frankrijk de eerste symptomen te ver- toonen van arbeidsgeschillen als gevolg van de franc-daling en dus oploopende prijzen. Is het wonder, dat dictatuur-wenschen tot uiting komen: geroep om een sterken man. waar geen regeering den moed heeft, krachtdadig het mes te zetten in de wonden als gevolg van allerlei politieke overwe gingen? Frankrijk is er nog lang niet! Voor Engeland schijnt hetzelfde le gelden wat het mijnconflict betreft. Schijnt, zeggen we, want een kentering is niet geheel uit gesloten. Waarom verzette labour zich met zooveel kracht tegen het regeeringsvoorstel inzake de mogelijkheid van den acht-urigen .werkdag? Versta wel, mogelijkeid, want de regeering verplicht tot niets. De eenige re den kan o.i. slechts zijn dat ernstig gevreesd wordt, dat wanneer de mijnen geopend wor den onder voorwaaarden van den acht-uri gen werkdag maar met behoud van het oude loon, vele z.g. „uitgestotenen" zich zul len aanmelden en zoo de kracht van den bond der mijnwerkers in elkaar zal vallen. De leiders nemen intusschen het oude halsstarrige standpunt nog altijd in: geen worklijdtijdveijenging, geen loonsverlaging. Zij spelen hoog spel. Niet alleen voor zich zelf. ook voor het land, dat onnoemelijke schade lijdt! Wat er precies in Spanje te doen is? Er bestaat ernstig verzet tegen de dictatuur, maar hoe het verzet zich manifesteert, hoe Primo do Rivero zich handhaaft, 't is alles duister. Ook over de ontdekking van een aanslag op koning Alfons te Parijs verneemt men weinig bijzonderheden. Parijs, 16 Juni 1926. Don vreemdelingen is fiet nog weinig be kend, dit echt-Fransche cabaret,behalve bij de Engeischen en Amerikanen, die in heele autocars vol zich er heen laten" rijden, en zelfs speciale avonden voor lien alleen daar laten organiseeren, avonden met „ge sloten deuren" voor het overige publiek. Maar verder komen er zoo goed als geen vreemdelingen; het publiek beslaat bijna uitsluitend uit Fransdien, in hoofdzaak stu denten, die daar met of zonder vriendin netjes genoeglijk een avond komen door brengen. Het is waar, dat het nogal fn een uit hoekje ligt, dat cabaret, al ligt het betrek kelijk dicht bij den boulevard Si.-Michel, en midden in het Quartier latin, de studen tenwijk van Parijs. De hoofdingang be vindt zich op een korkpiemljel een ail er- liefst, heel pittoresk kerkpleintje, dat ergens in een gewirwar van oude, nauwe straatjes tusschen oude huizen afgesloten ligt. Het is het kerkpleintje van Samt-Julien-le-Pauvre, de alleroudste kerk van Parijs (11e eeuw). Een poortje geeft toegang tot dat pleintje. En dadelijk als u dat poortje dóór is, ziet u vóór zich dat oude, oude, stille, rustige kerkje, waarvan vooral 's avonds in de schemering, of in het maanlicht een zeld zame bekoring uitgaat. U loopt een paar passen het pleintje op, en dan, rechts van u, om een hoek het oude, lage huis, waar met roode, gothische lettors op geschilderd staat, dat d&ór de ingang van het „laveau des Oubliettes rouges" is. Ge kijkt nog even op zij, en bewondert terloops nog een oude trap, een oude deur, een oud huisalles zoo wèl pissend op dat oude kerkpleintje...v Maar dan zijt ge toch verlangend om verder kennis te maken met de „Caveau des Oubliettes" Daarvoor zijt ge trouwens gekomen I Die naam? Dat een „caveau" een kel der, een sousterrain is, dat weet iedereen, die ook maar een heel klein beetje Fransch kent. Maar „Oubiiettes" wat zijn dat?..* „Oubliëltes" dal waren een soort ondor- aardsche donkere kerkers, waarin vroeger, in de middeleeuwen, gevangenen geworpen werden, die veroordeeld waren tot levens lange gevangenis-straf, die op dezo wijze dan afgesneden werden van alle contact met de buitenwereld, en zoo de oneindige vergetelheid („oubli") werden ingezonden. Sommige van die oubiiettes waren diepe, diepe kuilen, van boven bedekt met een valluik en waarvan' de wanden rondom bezet waren met veie rechtopstaande vlijm scherpe zeisen. Daarin liet men die ge vangenen neertuimelen, van wie men zich zoo Vlug mogelijk wenschte te ontdoen, en die in een minimum van tijd, al vallend, door diè"scherpe zwsen aan stukken werden gesneden. VerdwenenI in de vergetelheid! Veel middeleeuwsche kasteelen hadden in hun kelders één of meer van zulke oubliiit- les, waarin vijanden en ongewenschte gas ten verdonkeremaand werden. Er zijn er niet veel meer van overgeble ven. Slechts hier en daar is nog een oud kasteel le vinden, waar men óubliëltcs aan treft. In Parijs stonden vroeger twee middel- eqpwsche kasleelen, die dienden als ver- sterkingspunten van de stad. Het Grand en het Petit Ch&telet. Het Grand OhAtelet werd later gebruikt als paleis van justitie, het Petit Gh&lelet als gevangenis. En in die ge vangenis waren van die bewuste oubiiettes. Beide kasteelen werden afgebroken, maar van hel Petit Ch&lelet zijn nog de ondeT- aardsche gangen over, èn de oubliötles. En En in die onderaardsche gangen is nu een cabaret opgericht! We gaan dus het oude deurtje binnen, dal uilnoodigend, al èAnstaafc. Even houden we ons terug, want we 'zien vóór ons onder zware steenen gewelven, een donkere, smalle trap, naar beneden toe, die echter bij een bocht onderaan verlicht wordt door een groote roode lantaren. We gaan op deirlantaren af, en bevinden ons dan op een soort platformpje, onder nieuwe gewelven, waar, in den ingang van oen open deur, die toegang geeft tot een laag kelder-vertrek, een jongeman in mid deleeuwsche kleederdracht, ons ontvangt, cn die verzoekt ons met beleefde woorden en gebaren om binnen te troden. De steenen vloer van den kelder ligt e?n beetje lager dan den drempel van de deur; we kortien dus met een ecnigszins krach- tigen slap op die vloer terecht. Op die vloer? neen! op een valluik! dat onder onzen slap onmiddellijk met geraa9 naar beneden klapt, en ons een gil doet slaken van schrik! wMr komen we te recht?! in -en oubliëtte 11maar dadelijk zijn we gerustgesteld, het luik kan slechts een paar decimeters naar beneden slaan, er onder zk een stevig metselwerk, dat het daar tegenhoudt en het heele valluik is slechts bedoeld als amusement meer voor de toeschouwers dan voor de binnentrodenden, dat is waar!maar tooh, ook die, ais ze zich van hun schrik hersteld hebben, lacfi'en zelf hartelijk mee, dat ze zich zóó door Ac suggestie li ten te pakken nemen I We zoeken een plaatsje op een der lage banken tegen de muren; een middeleeuwsch bediende komt ons vragen, wat we wen- schen le gebruiken, en houdt ons een kaart voor: wijn, limonade, kersen-op-brandewijn, likeurtjesEr zijn consumpties bij van 5 francs slechts en daar is uw entree bij inbegrepen!.... afgezet wordt je hier dus nog niet; de Engeischen en Amerikanen hebben nog niet de boel bedorven hier, zooals in de meeste andere cabarets van Parijs. Er wordt hier nog rekening gehou den met FrAnsche beurzen, die Fransche francs bevatten en geen dollars!. Een genoeglijk publiek, van bijna alle maal jonge menschen. die gezellig praten en lachen met elkaar. Aan het eind van het zaaltje is een open plekje, waar een groepje van drie of vier artiesten zit allemaal in middeleeuwsche kleederdracht. De jongeman, die ons ontving, gaat op den deurdrempel staan en kondigt aan: „Een onzer vrienden zal voor u zingen een Frausoh volksliedje uit de 12de eeuw: „La femme du roulier' Een groote kerel met een baard- staat op, een ander grijpt zijn gitaar, en met hun beiden vertolken ze een liedje uit „den goe den ouden tijd". Daarna een ander oud liedje: „Ma femme csl^ morle". Een man, die het uitjubelt, omdat zijn vrouw, die hem het leven zoo zuur maakte, eindelijk gestorven is. Ze gaf hem te weinig eten, zoo klaagt, hij in het refrein, on ze 6chonk hem altijd voor minstens de helft water in zijn wijn. Blij, dat hij nu van die lastpost bevrijd is, gaat hij den doodgraver bestellen en de geestelijke, voor haar be grafenis. Maar ziet, de man komt flui tend thuis, en bij de voordeur wordt hij ontvangen door zijn vrouw, die slecht* schijn-dood geweest was, en nu weer hee lemaal levend is geworden, die van de bu ren gehoord heeft, hoe blij hoar man was, toen hij meende dat zij dood was, en die nu een langen neus tegen hem trekt en op hair beurt het refrein zingt met een kleine variatie er in: „En voortaan zal je tóch weer te weinig te eten krijgen, en tóch weer zal ik je wijn voor minstens de helfi met waiter bijvullen!" Het is een heel bekend oud Fransch liedje en de heele zaal zingt enthousiast het refrein mee. Zijn er liefhebbers om het liedje te koopen 1 de man met de guitaar heeft een heel pak liedjes bij zich ze kosten maar één franc, met de muziefc er bij! Dan een vrouwelijke artieste in middel eeuwsche kleeding, niet jong meer, en eigenlijk is ze heel leelijk, cn haar stem is ook ndefc eens zoo mooi, maar wat een voordracht! een kleine Yvette Guilbert! En inderdaad ze ziugt ook verscheiden middeleeuwsche liedjes, die Yvette Guil bert eveneens op haar repertoire heeft en waarmee die ook in Holland zich beroemd heeft weten te maken. O.a. dat allerliefste liedje ,,Y avait trois petits enfants dat liedje van de drie kleine jongetjes, die door een boozen slager doodgemaakt wer den en in een kuip gestopt, en weer levend gemaakt werden door den heiligen St. Ni- colaas, die net langs kwamcn aan den slager om nachtverblijf en eten vroeg. Daarna treedt de jonge man op, die ons ontving, en zingt met een beschaafde mooie stenu alle oude liedjes, die het publiek maar van hem vraagt te beginnen bij „La Ohanson du Vin", het lied van „la jolie vigne", het door cm door Fransche wijn-liedje, dat Pisuisse indertijd in Ne derland heeft bekend gemaakt. En zoo gaat het daar. Tot, tegen een uur of elf, de jonge man zich bij do deur tegen den wand posteert, cn het publiek aankondigt, dat hij hun nu eens iets vertel len wil van de gewelven, waaronder zij zich bevinden, van hun geschiedenis in vroeger en later tijd, van de oubiiettes, die er zijn, de opgravingen die er gedaan zijn, en daarna, zoo belooft hij, zullen we cco rondgang gaan maken, want er is hier nog meer te zien dan deze zaal alleen. En hij vertelt van de beide Chatelets, van de gevangenis daaronder, van de mis dadigers, de straffen... hij vertelt ook, dat, in later tijd, de groote Dante, toen die in Parijs woonde en geen geld had om zijn kamer in de rue de Fouarre to betalen, een tijdje een onderdak gezocht heeft on der deze gewelven. Dat de opgravingen door de studenten gedaan zijn dat dit daarom hun cabaret, is, en blijven zal, het cabaret der „oscoliers", zooals de studen ten vroeger heetten, in de middeleeuwen... En dan wordt hem een lantaarn gereikt, en hij gaat voor, en alle gasten volgen hem Hij toont hun gangen en gewelven, en op gegraven geraamten cn doods-koppen, en een zaal vol archeologische bijzonderheden, die bij de opgravingen te voorschijn zijn gekomen, en de „oubiiettes", die zóó diep zijn, dat men den bodem er niet van zien kan... En onderdehand praat hij, legt hij uit... Jammer genoeg is niet alles te verstaan, wanneer je meer achteraan in de groep bent terecht gekomen. Maar toch met een groote voldoening ga je naar je plaats in het kelderzaaltje terug, bestelt nog een extra glaasje kersen, en koopt nog een extra liedje van den gitarist. En als je tegen 12 uur naar huis gaat nóóde, maar om je laatste metro niet te missendan besluit je, er hl je vrienden heen te sturen zóó interessant heb je het gevonden l M. DE ROVANNO. RECLAME. BAN KETBAKKERIJ THEESALON Allerhande 18 ets. per ons 75G3 Door Dr. NEIL VAN AKEN. XII. New-York, 1 Juni. Onder „down tawn" New-York verstaat men dat gedeelte der stad New-York, dat gelegen is tusschen do „battery", waar Pe ter Minnewit landde om het eiland Man hattan van de Indianen to koopen, het laagste puntje der stad, en het stadhuis of „City Hall", ongeveer een kilometer meer naar het Noorden. Tusschen deze twee pun, ten en tusschen de Noordrivier cn do Oost. rivier anderzijds, ligt het znkengedeelto der stad, met het financieele centrum der wereld, bekend als Wallstreet, met de scheepvaarthuizen, export- en importkan toren, assurantie-maatschappijen, enz. Dat kleine plekje is het coiumercieele cn finan cieele hart van het rijke Amerika. Tusschen negen en vijf uur van iederen werkdag vindt men hier een miltioen tobbende, zwoe gende, tierende, razende, plannende, loo- pende en zuchtende menschen, die geld ver liezen en geld verdienen, op verwachte en onverwachte, eerlijke en oneerlijke wijzen, die met millioenen dollars spelen als een Ain3terdam6che straatjongen met knikkers. Dat millioen oude en jonge munnen en vrouwen zit boven en onder elkaar in kan toorgebouwen, die hooger dan de kathe draal van Antwerpen de lucht insteken en duizenden onder hun dak herbergen: tien duizend in een gebouw, acht duizend ln een ander, enz. Wandelt men door „down town" New-York na zeven of acht uur des avonds, dan denkt men aan een diepen verlaten, onherbergzamer bergpas, met hier en daar een eenzamen nachtwaker ot een groepje oude, «verkreupelde kantoor* schoonmaaksters, die hun dagelijksche taak gaan vervullen cn alles weer in orde bren gen daar boven op de veertigste verdieping voor het werk van morgen. „New-York la Morte", zou men het, in navolging van Rodenbach's „Bruges la Morte" kunnen noemen. Stil als de dood zelve. Straks, als de zon weer het gordijn van den nacht openschuift, komt de horde van bakviadi- jes, van loopj'ongens, van kantoorbedien den, van typisten, van ambtenaren, van postboden, van bankiers, van zakenlui, uit de holte der aarde gekropen, of uit de bovengrondsche tramwagens gevallen, om het werk van een nieuwen dag te begin nen, om weer te zuchten en te schreeuwen en te tieren, alsof er geen andere dag op volgen zou. „New-York la Vivamte." Van waar én hóe komen toch die millioen menschen in een paar uurtjes tijd op dat kleine plekje, zonder 6toornis te maken, zonder elkaar over 't lijf te loopen, lachen de, fluitende, loopende, kuierende, totdat, als de klok op Trinity Ohurch, aan den voet van Wall Street, tien uur slaat, Broadway er niet drukker uitziet dan do Kalvcrstraat te Amsterdam of de Boom pjes te Rotterdam Geen enkele stad ter wereld heeft zelfs den schijn' van een verkeersprobloem ver geleken met New-York. Die massa van een millioen arriveert in minder dan twee uren tijde per tram, per spoor, per automobiel, per boot, ja, zelfs met de vliegmachine uit het. bovengedeelte van de stad, of ,,up town" N.-York, uit de provincie van West chester, uit de voorsteden van Long Eiland Staten Eiland uit Brooklyn, uit den Staat Door Mrs. C. N. WILLIAMSON. Nederlandsche verlating van Ada van Arkel. 40) Hot was begrijpelijk, dat hij eenigszins geschrokken was en misschien wat veront waardigd, maar een seconde had zulk een blik van woede en haat zijn oogen verduis terd, dat Carringlon vreesde, dat hij in 2ijn plotselinge razernij Bruce zou trachten te* dooden. Even vlug als zij was opgekomen, even vlug verdween de vreemde uitdruk king echter ook weer en Carrington was hall en half geneigd te denken, dat een spel van schaduw en liclit was geweest. Er heerschte een oogenblik eenige ver warring, kapitein Derby hield den hond vast en beknorde hem, Franklin veegde de bemorste vloeistof van zijn witte vest, en zijn overhemd, die rijkelijk bespal waren en de nachtportier (die binnen de deur stond om verdere orders af te wachten) snelde naar binnen om de el ukken glas op te ra pen. Terwijl hij bukte, met zijn rug naar Franklin toe, keek hij veelbeteekend naar Carrington en hield een klein driehoekig papiertje omhoog, dat zoo gekreukeld was of het in de palm van een hand verborgen was geweest. Carrington nam het aan en herkende onmiddellijk de hand van Sheila Douglas, die hij reeds meermalen had gezien sedert zij hem als secretaresse behulpzaam wa=. Hij begreep, dat zij den nachtportier gé- J vraagd had het briefje ongemerkt aan hem te geven, als hij niet alleen in de kamer was, en dat de man heel liandig van de rus teloosheid van Bruce gebruik had gemaakt om zoo laat nog aan te kloppen. Haastig, terwijl alle aandacht van Derby en Franklin nog geheel elders was, opende hij het papier en las met groote verbazing cn ontsteltenis de weinige woorden, die Shoila er op gekrabbeld had. Hoofdstuk XVf. Lady Maisdens dag. Het was een vreemde en vreetelijke dag voor lady Marsden geweest, een van de erg3te in haar leven, dat toch de laatste jaren lang niet altijd zonneschijn was ge weest. In de eerste plaats wat. de morgen begon nen met een ontzeltenden schok Zij had gehoopt, dat zij Carrington tot oeir huwe lijksaanzoek had kunnen brengen en dat zij alles zou hebben geregeld tusschen Viola en Franklin vóór de storm zou losbarsten, die at zoo lang gedreigd had. Al3 zij gedurfd had, zou zij ronduit met Carrington over haar financieele moeilijkheden hebben ge sproken, maar instinctmatig voelde zij, dat, als zij ook maar één toespeling zou maken op hulp van hem, zij die ongetwijfeld zou krijgen; maar tevens voor altijd de kans zou verspelen om ooit zijn vrouw te wor den. Hij was in een Keel andere wereld ais de hare grootgebracht, en de vrouw, die hij tot de zijne zou vragen, moest als Caesars vrouw zijn of althans zoo schijnen. Hoewel hij haar bewonderde en misschien wel door haar bekoord was (zij hoopte dit ten minste) was hij niet genoog verliefd Op haar 031 haar haar dwaasheden en bijna misdadige verkwisting te vergeven, die hij zeker zou ontdekken, zoodra zij hem om hulp in deze crisis vroeg. Haar eenige hoop was geweest, dat zij al met Carrington verloofd zou zijn vóór haar moeilijkheden tot dit uiterste kwamen. Wanneer zij haar schuldeischers kon mee deden, dat zij binnen kort de vrouw zou worden van den bekenden mitliormair van Middetsborough, zouden zij zeker, zells met genoegen, nog wat langar op hun geld wach ten. En als Carrington onaangename ont dekkingen deed vóór zijn huwelijk zou hij veel te eerlijk, veel te ouderwetsch zijn, volgens zijn opvattigen van moraal, om zijn woord le breken. Tot lady Marsdens bittere teleurstelling en droefheid had Carrington echter geen woord van liefde gesproken en hij luisterde of keek ook niet meer naar haar op de oude belangstellende manier, die baar hoop gegeven had. Zij schrecl die verandering hoofdzakelijk foe aan Sheila, die zij zelve een aartskoppelaarster beschouwde als een berekenende bedrieg ster, en niels zou haar meer pleizier heb ben gedaan, dan te hooren, dat de jonge stenografe gedood of voor haar leven mis vormd was geworden bij het auto-ongeluk. Nu het noodlot haar niet van haar vijandin ontlast had, had zij haar best gedaan het noodlot een handje le helpen' en was ver rukt. dat door haar toedoen Sheila Douglas haar betrekking in het Glentorly-Hotel had verloren. L Voor het oogenblik was het meisje er nog, een gehate nachtmerrie, en het was een vreeselijke vernedering voor lady Marsden geweest, dat zij en Viola door Sheila waren gewaarschuwd. Het was een waarschuwing, waarvoor zij dankbaar moest zijn, en toch kwam het lady Marsden voor of zij haar liever heele maal niet zou hebben gehad, dan door dit meisje. Het was een groote opluchting, dal de omstandigheden Viola er toe hadden ge dwongen eindelijk toe te geven, maar (och was lady Marsden er maar half mee inge nomen, dal Sheila Douglas het briefje van haar dochter aan Franklin zou overbrengen. 01 Sheila al dan niet gehandeld had in de zaak Derby zooals zij baar had beschuldigd was van geringe beleekenis voor lady Mars den; zij was in ieder geval op zijn hand en kon het briefje wel eens niet afgeven. Nu de zaken op het oogenblik zoo wan hopig stonden, had lady Marsden stilzwij gend Sbeila liet briefje laten aannemen, liever dan dal er nog langer oponthoud zou zijn, want zelfs als Carrington haar in den steek liet, zou alles toch nog terecht komen, als de andere millionnair maar eenmaal was ingepalmd. Zij had haar best gedaan voor hem bij Viola en zij verwachtte er haar belooning voor te krijgen. Toen cr geen verontrustend nieuws van Beneden kwam, nam lady Marsden het voor vanzelsprekend aan, dat Franklin hel briclje ontvangen had, en zijn belofte om haar le redden in lijd van nood, gehouden had. De beide dames ontbeten in baar kamer inplaats van naar beneden te gaan zooals gewoonlijk; maar toen er een uur in vrede verloopen was, was lady Marsden dank baar overtuigd, dat de kust schoon was en wilde zij, dat Viola naar Beneden zou gaan Qm met Franklin te praten. Maar Viola weigerde hardnekkig haar kamer fe verlaten. „Hij moet mijn Brief al lang gekregen hebben," zei ze, „Hij kan er or antwoor den. Hel is excuus genoeg, dat ik hoofdpijn heb. Ik heb gedaan, wat u me vroeg, ik heb in het offer toegestemd, en ik zal mijn •heele verdere leven diep ongelukkig zijn; maar ik weet, dal u dat niets kan schelen, moeder. Ik heb voor vanmorgen genoeg gedaan. Ik ben van plan te blijven, waar ik ben, en mijnheer Franklin te ontwijken." „Hij zal het heel vreemd vinden en hij heelt het recht om er boos om tezijn," zei lady Marsden. „Hij weet, dat ik niet van hem houd," antwoordde het meisje. „Goed, maar je hebt toch beloofd met hem te trouwen. Je hebt nu geen recht meer hem te vermijden." „O, moeder, ik moet nog één dag voor mezelf hebben," riep Viola met haar oogen vol tranen. „Ik heb hem mijn woord gege> ven, maar in de luim, waarin ik nu ben, geloof ik, dat ik hem in zijn gezicht zou slaan als hij probeerde me te kussen." Lady Musden schrok. Er was een blik in Viola's oogen, die haar zei, dat bet meisje niet in een stemming was om haar te dwingen. Zij durfde niet verder aanhou den, want Franklin was stellig geen gedul dig man, en als Viola zichzelve zou ver gelen en grof legen hem zijn, zou hij spijt krijgen van zijn koop. Het zou maar het beste zijn, dacht zij, naar beneden te gaan cn met hem te spreken, een aardige bood schap van Viola verzinnen met veront schuldigingen over hoofdpijn en legen ieder een, die zij ontmoette, over het engagement te praten als een uitgemaakte zaak. Zij ontmoette Franklin in de hallhij zag er bleek en bezorgd uit. maar bij Meurde zichtbaar op, toen hij hoorde, dal lady Viola definitie-: besloten had hem aan te nemen, (Wordt vervolgd), j

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1926 | | pagina 9