VQOR DE JEUGD
V
'I
\1
l LEIDSCH DAGBLAD
No. 23.
Een nieuw Leven.
2aterdag 3 Juli
Anno 1926
II «l|ln «l|ln tljlt tl |ln tl| lml|lm> |li«ii|li{joXva 14
in ti«itt*itt«t»ttt iir
Naar het Engelseh van C. J. BLAKE.
Bewerkt door
C. E. DE LILLE HOGEBWAAKD,
8)
Hoofdstuk V.
Het einde der reis.
Thomas Wharton verkeerde niet altijd in
een even gelukkige gemoedstemming, sinds
hij in gezelschap van zijn broer was. Het
verschil dat er in beider levenslot was en
dat op een afstand nauwelijks gevoeld werd,
hinderde hem, nu ze bij elkaar waren.
„Door dien slechten oogst en onzen on-
gelukkigen boekhandel is er niet veel over
gebleven van het geld, dat wij vroeger had
den", zei Thomas Wharton somber tegen
zijn vrouw. „Soms, vooral als ik de kinderen
aanzie, maak ik mij heel bezorgd over de
toekomst."
„Kom Thomas", antwoordde zijn vrouw,
terwijl zij van haar naaiwerk opkeek, waar
mee zij thuis zoowel als elders al
tijd bezig was, „houd maar goeden moed.
Wie weet, of we hier niet gelukkiger zul
len zijn."
Hoewel Thomas Wharton dit natuurlijk
van harte hoopte, was hij er nog zoo zeker
niet van en 9prak hij er den volgenden dag
met zijn broer over. Ook deze trachtte hem
moed in te spreken en spiegelde hem een
mooie toekomst voor.
„Och, Ted, ik maak er mij zoo ongerust
over, antwoordde hij, „nu wij hier allemaal
zijn, vraag ik me af. of ik er wel verstan
dig aan gedaan heb, hierheen te komen. Ik
ben te oud om mij nog aan de nieuwe om
geving aan te passen. Alles is hier anders
dan bij ons. Zelfs je schapenfokkerij i3 an
ders dan die, waaraan ik gewend ben. En
hoe kan een man op mijn leeftijd er nog aan
denken, struisvogels te fokken, een diersoort
die mij geheel onbekend is? Ik ben te oud
en de jongens zijn nog te jong. Je zult wel
dra ondervinden, dat ik een blok aan je
been ben, Ted."
Bduard Wharton keek niet weinig ver
baasd over de sombere bui van zijn broer,
doch toen hij een blik van zijn schoonzuster
opving, las hij daarin, dat hij zijn woorden
niet te ernstig moest opvatten, zoodat hij
dadelijk wist wat te antwoorden.
„Kijk eens hier, Tom, hoe oud ben je?"
vroeg hij.
„Vijf-en-veertig", luidde het antwoord,
„en ik verzeker je, dat de beste tijd dan
voorbij is voor een man."
„Koml Kom!" zei Eduard lachend. „Er
woont een oude farmer op nog geen uur
afstands van Wharton Kop. die vijf-en-ze
ventig is en hij behoeft nog niet voor de jon
geren onder te doen, dat verzeker ik je.
Werkelijk, je hebt het bij het verkeerde
eind en je moet niet bij de pakken neer
gaan zitten. Je bent gezond en sterk en
hebt twee flinke jongens. Ik kan niet zeg
gen, dat ik met Anton altijd even goed op
schiet wij zijn zoo geheel verschillend
maar Chris is een jongen, die voor alles
te gebruiken is Merk je niet. hoe de jongens
juist in een nieuw land als dit, niets liever
willen dan vooruitkomen?"
„Jij hebt gemakkelijk praten", zei Tho
mas voor zich heen, „doch het is een feit,
dat ik een gebroken man ben met nagenoeg
geen geld."
„Je kunt geld krijgen. Ik heb je herhaal
delijk gezegd, dat ik je wil voorschieten,
zooveel je maar noodig hebt Het is met
jou als met onze ossenwagens. Er wordt
veel geroepen, geduwd en geschreeuwd,
maar door geduld te oefenen en vooral door
zelf de schouders er onder te zetten, kom
je uit den put en reis je voorspoedig ver
der."
„Heeft Thomas meer van zulke sombere
buien?" vroeg Eduard aan zijn schoonzus
ter, toen zijn broer even later de kamer
was uitgegaan.
Zij glimlachte weemoedig, terwijl zij anl-
wootdde: „Niet heel dikwijls, maar in de
laatste jaren is hij zoo geworden en het
kost mij vaak moeite hem wat op te beuren"
„Ja, 't is niet goed, dat hij aan zulke
buien toegeeft. In negen van de tien geval
len is er heelemaal geen reden voor derge
lijke sombere gevoelens. Ik heb een man
gekend, die zonder eenig kapitaal naar de
Kaap kwam en slechts beschikte over een
helder verstand en een paar vlijtige han
den. Binnen een paar jaar was hij er bo-
venop."
„Het spijt me, Eduard" .zei zijn schoon
zusier vriendelijk, „want je zult hem wel
heel ondankbaar vinden, maar geloof me:
het zal spoedig overgaan, waarschijnlijk
mei een enkelen dag. Ik weet dit bij onder
vinding."
Doch de wolk op Thomas Whartons voor
hoofd was nog niet opgetrokken, toen zij
Kaapstad verlieten en de eentonige, ver
moeiende spoorreis was ook niet geschikt
om hem op te wekken. Het was gloeiend
heet en buitengewoon stoffig, terwijl de
trein van het éêne station naaT het andere
scheen te kruipen.
Het gezelschap was dan ook heel moe,
toen het eindelijk het laatste station be
reikte.
„Dit is Leymoerslack en onze farm ligt
nu nog acht mijlen ver. Daar is Dick al
met den wagen om ons te halen."
De wagen van Wharton Kop was niet zoo
groot en zoo zwaar als die van ooms vriend
Gil ham en hij werd niet door ossen, maar
door paarden getrokken. Oom Eduard liet
zijn broer en zijn neefjes zijn mooi span be
wonderen. De jongens keken naar Dick,
verlangend als zij waren hem van dicht bij
te zien, terwijl hij op het perron met den
stationschef slond te praten.
Dick was een stevige jonge man. Op ze-
ventienjarigen leeftijd was hij al groofer
dan zijn vader. Hij scheen een vroolijke
baas te zijn en begroette zijn familie har
telijk. Vooral zijn tante en zijn nichtje was
hij behulpzaam- hij hielp de eerste allerlei
pakjes dragen en tilden de laatste uit den
trein, alsof zij een veertje was.
Het was aardig te zien. hoe blij Dick en
zijn vader waren .toen zij elkaar terugza
gen na hun korte scheiding.
„Dick is mijn rechterhand", zei oom
Eduard later tegen de anderen. „Ik kan
zonder zorgen een week of twee. drie van
huis gaan. want ik weet. dat alles in mijn
afwezigheid goed gaat. Wel heb ik Paul
Harvey, den Engelschman. die voor de vo
gels zorgt, den ouden Jacob en de andere
Kaffers, evenals den herder, maar Dick
heeft het oppertoezicht en zorgt, dat alles
geregeld gaat Dick buitenshuis ea taat»
Alice daarbinnen."
Als een Kaap-kolopist ever vogels spreek!
bedoelt hij daarmee struisvogels. De zorg
voor deze dieren nam een groot gedeelte
van Eduard Whartons gedachten in beslag
en hij deed zijn zoon ontelbare vragen over
alles, wat er in zijn afwezigheid was voor
gevallen.
Dick praatte druk met Chris, terwijl hij
de lange teugels vasthield, want al was de
weg slecht, hij kende hem zóó goed, dat hij
wel met gesloten oogen kon rijden.
Het was nu te donker om een voorstel
ling van het landschap te krijgen, dat zij
voorbij reden, maar het was in den wagen
voel prettiger dan in den stoffigen trein en
na zonsondergang was het bepaald koeler
geworden."
„Het zal gauw lekker frisch zijn," zei
Dick. „Moeder zegt altijd, dat de koele
nachten haar de groote hitte overdag doen
verdragen. Ik voor mij kan best tegen de
warmte." i
„Je ziet er uit, alsof je overal tegen kunt,5
zei oom Thomas benijdend.
Welk een heerlijk iets, zeventien jaar td
zijn, kerngezond en vertrouwen te hebben
in eigen kracht Thomas Wharton vergeleek
hem met Chris en volgens zijn meening viel
de vergelijking ten voordeele van Dick uit.
Het verbaasde hem dan ook, dat zijn broer
Dick en Chris behalve het verschil vaa
een paar jaar op één lijn stelde.
Anton zat zwijgend na te denken over
hun reis en zijn moeder en Edith waren te
moe om veel te zeggen. Zij waren blij, toen
zij op hun bestemming aankwamen en oom
Eduard, terwijl hij uit den wagen stapte, al
len een hartelijk welkom op Wharton Kop
Farm toeriep.
Hoofdstuk VI.
Kennism a king
Het heldere licht der groote lamp, dié in
den ruimen ingang der oude farm hing, be
straalde. de reizigers, toen de deur open ging.
Ik zeg „oud", want de farm was zeker hon
derd jaar geleden gebouwd, al was er in
dien tijd wel eens een kamer bijgekomen.
Verschillende farmers hadden er gewoond
en de één had de eikeS geplant, terwijl de
ander de gezellige warande gebouwd had.
Hoewel het huis groot was, had het toch
geen bepaalden stijl. Sommige kamers
waren bijzonder ruim, andere weer klein en
van een eigenaardige bouworde.
Dit alles bemerkten Edith en haar
broertjes pas later. In de eerste oogenblik-
ken zagen zij slechts het vroolijk licht en
tante Alice en haar dochtertje, die hen allen
hartelijk begroetten.
„Kom binnen, arme vermoeide roen-
schen, jullie zult flauw zijn van den hon
ger, denk ik. Thomas wel Thomas, ik zou
je nooit herkend hebbenl Suze, lieve
mensch, neem dezen gemakkelijken stoel
en ga eerst eens zitten. Dit moet Chris zijn
en dit Anton en dit lieve meisje help
haar eens met haar hoed en mantel. Lily
is Edith; zij valt bijna om van den
slaap."
Dick lachte. „.Kom moeder," zei hij, „Iaat
nu een ander eens praten. We hebben hon
ger als wolven en als u nu eens gauw voor
wat eten zorgen wilt, zal Lily het gezel.
I schap wel vijf minuten bezighouden."