Twee Kleine Boschnimfjes. CORRESPONDENTIE. ons drieën op uit," riep hij. ..maar we moe ten onderweg zijn, vóór de zon te hoog komt." Het was reeds warm. maar toen de jon gens daarover klaagden, zei oom Eduard lachend dat zij maar eens njoesten wach ten tot Januari. Dan zou het nog veel erger zijn. Zij tramden tot een eind buiten de stad en. toon zij daarna wandelden, bewonderden zij de prachtige bloemen, die er in het wild groeiden. Het had in den laatsten tijd meer geregend dan gewoonlijk, zoodat alles welig groeide en volop in bloei stond. ,,Het is nog niets bij fine of vier weken geleden." zei oom Eduard, „toen was het hier één en al bloesem." Zij kwamen aan een plaats, waar de grond geleidelijk daalde en keken om zich heen Vóór hen stond een groot, wit voor werp dat de jongens voor een tent aan zagen en waar omheen meer dan een dozijn ossen stond of lag te rusten. Twee donker gekleurde mannen haalden water uit de buurt en een groote. forsche farmer leunde tegen een boomstam en genoot onder bet rooken van een pijpje van het vreedzame tooneeltje vóór zich. „Dit. zei oom Eduard. „is mijn vriend Gilham. Zijn fann ligt nog veel verder dan de mijne. Als hij naar Kaapstad gaat. doet hij dit in een ossenwagen en kampeert hij op eenigen afstand van de stad We zullen eens naar hem toe gaan. Hij zal ons stellig van allerlei vertellen." Oom Eduard's vriend scheen hun in het eerste Oogenblik een vreemde baas. Hij zag er vrij norsch uit. doch het bleek spoedig, dat er een warm hart klopte onder zijn barsch uiterlijk Nadat _hij een lang gesprek met oom. Eduard had. noodigde hij de ion- gens uit aan zijn maaltijd in den wagen deel te nemen. Zij aten gretig, niettegen staande de hitte Wie zou gedacht hebben, dat vleesch in blikjes en harde beschuiten, die ze van borden aten. welke zij zoo goed en zco kwaad als het ging op hun knieën iu evenwicht móesten houden, zoo lekker kon den smaken? Na den maaltijd zagen de jongens met belangstelling den zwarten koetsipr en den „voorlooper" zooals de man. die het voorste paar ossen leidde, genoemd werd inspannen dat wil zeggen, de dieren mei een jük aan den wagen bevestigen en aan stalten maken om hun reis te vervolgen. „Jongens." zei oom Eduard. „mijn vriend stelt voor een eind met hem mee te reizen en wel tot een station, vanwaar we per trein terug kunnen keeren. Jullie hebt zeker wel lust in zoo'n tochtje?" De jongens wilden niets liever dan dat en de grootewagen zonder veeren, die er uitzag als een tfent.' kraakte, terwijl de zeven koppels ossen er voor gespannen werden. De koetsier knalde met zijn reusachtige zweep en de voorlooper greep den teugel, dte bevestigd wds aan de horens van het voorste 9pan "Beiden hieven allerlei kreten aan en onder veel leven zette het logge voertuig zich in beweging. In den op zich zelf ruimen wagen waren alle goederen welke de eigenaar in Kaap stad gekocht had opgestapeld. Boven-in bood een soort hangmat een gemakkelijke slaapplaats, .zoodat de reiziger in zijn wagen kon overnachten, terwijl eenige geweren, een paar veldstoeltjes en wat potten en pannen aan den kant waren vastgemaakt. Wat de jongens bijzonder aardig vonden, was. dat elke os een r.aam had en daarnaar luisterde Zoodra er Gordon. Zwartkop of een andere naam geroepen werd. begon het' bewuste dier harder te loopen, ook als zijn baas hern liefkoozepd op de huid klopte. Eens geraakte één der groote wielen in een kuil het voornaamste gevaar, waar aan de reizigers blootgesteld waren Allen moesten nu uitstappen en er werd uit alte macHt aan den wagen en het wiel geduwd, de ossen werden aangespoord en eindelij!: mocht het den reizigers gelukken het.wirl uit den kuil te krijgen, zoodat zij hun tocht weer konden vonrlzellen. Aan het slation namen de jongens en oom Eduard afscheid van diens vriend. Een poosje later voerde do trein hen weer huis waarts en toen zij in Kaapstad aankwamen, waren zij moe van den dag. die achter hen lag en hun zooveel nieuws vertoond had. (Wordt vervolgd). Naar het Engelsch van A. IRWIN. .Vrij bewerkt door C. E. de Lille Hogerwaard. Het was midden in deu zomer en toen Dolly en Frieda wakker werden, scheen de zoa heerlijk in hun slaapkamer, liet zon netje vertelde de meisjes, dat het mooi t zomerweer was en zij stonden vlug op. En toch kwam liet niet door .de zon, dat de kindeïen zoo blo' en vol verwachting Waren en zoo'n haast hadden om naar buiten te gaan. Dat was om iets heel anders: er zou dien dag iets heerlijks ge beuren. „Oom Jan" zou komen Oom Jan, dien zjj nog nooit gezien hadden, maar die altijd zulke aardige brieven uit Indië geschreven en zulke heerlijke pakken met wondervollen inhoud op verjaardagen ge stuurd had. Nu kwam Oom Jan m eigen persoon uit Indië en de kinderen waren blij, dat het vacantie was en zij naar het bosch konden gaan om bloemen te plukken \oor de kamen van Oom Jan. Moeder had ge.ccgd. dat Oom Jan veel van bloemen hield, maar het allermeest van de bloemen, die in het wild groeiden in de omgeving van hun huis. dat eens het ouderlijk tehuis van Oom Jar. was geweest. Na het ontbijt gingen zy er dadelijk op uit. Vergeet niet, dat Oom Jan tegen twaalf uur komt, kinderen. Zorg dus uiterlijk half twaalf thuis te zijn." zei Moeder, terwijl zij' hen nawuifde. In het volgend oogenblik holden de meisjes het hek uit De tyd vloog om, terwijl de kinderen bezig waren mooie veldbloemen te plukken en dié in een bouquet te schikken. Plotseling sprong Frieda, de oudste, cp terwijl zij h*ar hoed, die in het gras gelegen had. njrnapte. „Kom Doliv, we moeten naar huis," zei z'rj. ,;Bet zal tijd zijn." Mei handen vol bloemen liepen de kin deren nu naar huis. Juist waren zij aan den rand van het hoeeli gekomen, toen zij plotseling een vriendelijke stem hoorden zeggen: „Och. ■blijf zoo alsjeblieft eens een paar minuten stilstaan heel stil." Op korten afstand vóór hen_ stond een heer, een vreemde heer, dien zij nog nooit gezien hadden. Hij had een schetsboek in de hand en teekende, terwijl de beide kin deren verbaasd 'bleven stilstaan, met koorts achtige haast, alsof hij bang was, dat het tooneeltie vóór -hem hem elk oogenblik entglippen kon. Na wat den kinderen een lange tijd scheen, keek hij van zjjn werk op en trad op hen toe. Nu moet ik nog welen, hoe de twee kleine boschnimfjes, wier portret ik ge- schelst heb. heeten," zei hy glimlachend. „Zoo'n ontmoeting overkomt mij niet eiken dag. Will én jullie mij eens vertellen, hoe 30 heel?" De kinderen waren "heelemaal niet vei le gei. en Frieda aei: „Dit is Dolly en ik heet Frieda.* En Dolly, die haar zusje zoo rustig hoorde antwoorden, kwam vlak bij den vreemden heer staan en vroeg op fluisterenden toen: „Hebt u ons uitgeteekend, meneer?" Mogen we 't eens zien?" „O, maar ik ben net begonnen jullie vluchtig te schetsen, doch je moogt het niet zien, vóór het heelemaal af is. Waar wonen jullie? Toch niet in het bosch als echte boschnimfen, is het wel? Maar in een huis." De kinderen lachten nu vToolijk. „We wonen op Zonneheuvel, en 0. Dolly we zullen nog te laat komen 1" riep Fritdn plotseling verschrikt uit. „Kom. we moeten hard Toopen, anders is Oom Jan er nog eerder dan wij en vindt hij geen bloemen op zijn kamer." En terwijl Frieda haar zusje bij de liand ram. gleed -er een glimlach over het ge laat van den vreemde. „Neem mjj mee," zei hij. „en ik zal alle schuld op my nemen als er ten minste eenige schuld is. Ik zal niet vergeten te zeggen, dat jullie het niet helpen kunt, dat je zoo laat bent. Maar je> moet myi eens wat meer van dien „Oom Jan" en de bloemen voor hem vertellen. Wie is Oom Jan?" Als bij tooverslag kwamen de tongetjes nu heelemaal los en de kindereQ babbelden onder het loopen vroólij'k over den oom, dien zij nog nooit gezien hadden, maar van wien Moeder zoo heel veel hield en zoo veel verteld had en die nu na ver scheidene jaren in Indië te zijn geweest eindelijk thuis kwam. 2y waren nog lang niet uitgepraat, Toen er plotseling een eind .aan hun vernaai kwam, want Moeder, die reed3 op de hopge stoep naar hen had staan uitkijken, rende hun tot groote verbazing der kinderen tegemoet, om in het volgend oogenblik den vreemden lieer te omarmen. „Mijn lief, klein zusje!" riep de laatste uit. „Je bent heelemaal niet9 veTanderd en ziet er zslfs geen dag ouder uit dan tien jaar geleden." .Tan. lieve jongen, hoe ben je gekomen? Thomas 'is naar het station gereden om je van den tre.in t-e halen. Ik wilde je het lic-fst in ons ouderlijke huis verwelkomen' en de kinderen maar hoe wist je, dat zij het waren?" „Ik wilde graag thuiskomen langs het oude. bekende boschpaadje en door de weide, net als vroeger. En ik kwam de kinderen geheel onverwachts tegen. Zij zagen er uit als een paar kleine bosch nimfen en ik bleef even staan om e?u schetsje van hen te maken. Al schetsende zag ik in haar oogen en hij trok Fïieda naar zichtoe dezelfde uitdruk king als in die van mijn kleine zusje. Ik aarzelde geen minuut langer, want de ge lijkenis was te (Tuidelijk!" Zoo was Oom Jan dus op een heel andere manier gekomen, dan de kinderen zich voorgesteld hadden, maar dat wisten zij wel: zij hadden nog nooit zoo'n anrdigen ccm gezien als „Oom Jan". En zij werden nog versterkt in dit ge voel, toen een paar weken later een groote teekening, waaronder Twee Kleine Eoschnimfjes stond, in Moeders kamer werd opgehangen als een verrassing voor haar verjaardag. Er is flink éh goed gewerkt en bijna geen klachten, dat hel te moeilijk was, alleen cm h>t woord „dagblad". De 4 gelukkigen' gefeliciteerd met hun prijs. Is het voor alle vier de eerste maal, dat zij pen prijs hebben geloot? Ik meen' van wel. Nu alle vier hebben het wel ver diend. want ze hebben al meermalen "goed werk ingeleverd en al moet men eens lang op een prijs wachten, daar kan i k toch niets aan doen: loten is eerlijk, maar ik ben altijd btij als het lot valt op iemand, die het echt goed verdient, en dat is nu het geval Er waren heel wat brieven hoor, dus heel wat na te kijken en te beantwoorden deze week: maar dat is niets erg; als ik er maar den tijd voor heb. vind ik het gezellig met jullie te praten en een apart woordje te antwoorden aan zoo velen. Johannes de Vos. je mag gerust meedoen, je behoort tot de kleineren tot elf jaar. De brieven moeten bezorgd worden aan het Bureau „Leidsch Dagblad", Noordeindsplein: ze moeten er Dinsdags zijn. maar niet te laat. als ze er 's morgens zijn. krijg ik ze in ieder geval, maar natuurlijk mag je den brief Zondags of Maandags ook al bezorgen. Mientje en Nettie van Riessen. nu ik zie wel, dat jullie heel wat dieren hebt. en een mooien tuin met bloemen en een broeikas Hebben jullie zelf ook een tuintje, waar je in werkt? Jan Wassenaar, tot elf jaar behoort men lot de kleineren. Aangezien ik niet precie- weet hoe oud je bent. moet je zelf nu maar uitmaken tot welke groep of je behoort. Wat woon je ver van school af. In Noórdwijker- hout is het *tooi. dat weet ik wel. Toen ik ru onlangs in Haarlem logeerde, ben ik nofi in Noordwijkprhout geweest op Huize Hoogt, weet je dat? Woón je daar dicht bij? Liesbeth en Jaap Bafrnauw. je leest dit dan later wel, als je weer thuis bent en als je grootmoeder je de kindercourant weer heeft gestuurd. Ik ga denkelijk 20 Juli naar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1926 | | pagina 16