VOOR DE JEUGD Zaterdag 26 juni i? T i*«7«iTi::iip;TT)n;:ii;i:?i>iii7«ii*«?ii; LEIDSCH DAGBLAD ui tiitttititiif*** AAI No. 24. Anno 1826 V Een nieuw Leven. Naar het Engelsch van C. J. BLAKE. Bewerkt door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. 2) Hoofdstuk III. Aankomst. Mooi weer, aangenaam gezelschap en allerlei onbekende dingen, wat was er meer noodig om de reis voor de jongelu; tot een waar genot te maken Zij hadden niet het verdriet, dat op de gezichten van zoovele hunner medereizigers te lezen stond, het verdriet over het achterlaten van de liefste betrekkingen, noch den angst over een onzekere toekomst, die soms him vader en moeder bezig hield. De jeugd had vriendschap gesloten met een grijzen, ouden heer, die reeds dikwijls een zee>reis gemaakt had en nu zijn avon turen vertelde. Vooral zijn eerste Teizen waren bij lange na niet zoo gemakkelijk geweest als het tegenwoordig ging. Voorts was er een reiziger, die weer naar do Kaap terugging, waar hij woonde. Hij beweerde, dat zijn grootste genot daarin bestond, in een gemakkelijken stoel te lig gen kijken naar andere menschen, die werkten. Hij scheen zijn geheele bestaan al rookende, etende en slapende door te brengen. Er waren ook jongens en meisjes van him eigen leeftijd, met wie Chris en Anton en Edith vriendschap gesloten hadden en het speet *him bijna, toen de reis op een einde liep. Het was een heerlijke morgen, waarop do Tafelberg en Kaapstad zich aan hun oog vertoonden. Purper en groen, zilver, blauw en oranje de prachtigste tinten kleur den het wonderschoone panorama, dat zich vóór hen uitstrekte. Ohris verloor heele- maal zijn voorstelling van Afrika, dat hij 2ich als één groot e zandvlakte gedacht had. Onder een helderblauwen hemel zagen de reizigers de witte huizen te midden der heerlijke natuur liggen Mijnheer Watts, de oude, bereisde heer, genoot van de verrukking zijner jeugdige vrienden. Het mooie gezicht was hem be kend en hij maakte hen op de verschillende schoonheden opmerkzaam. Natuurlijk is de Tafelberg zoo genoemd omdat hij zoo'n verbazend vlakken top heeft", zei hij, ,,maar misschien weten jul lie niet, dat de eigenaardige witte wolk, die er overheen hangt en zich dikwijls over den berg uitspreidt, het .tafellaken" wordt genoemd. „Zien jullie wel", ging hij voort, „dat sommige boomen glinsteren als metaal Dat zijn de beroemde zilverboomen van de Kaap. Ik heb er vroeger eens een paar bla den van geplukt en daar ik ze in mijn hut heb, zal ik ze je laten zien." Edith vooral vond de gladde, zilvergrijze bladeren prachtig. Zii was dan ook in de wolken, toen de vriendelijke oude heer haar een stuk karton gaf met de woovden „Hier zitten er eenige tusschen, die je houden moogt, Edith." Gedurende de reis hadden de jongens iikwijla in de geheimzinnige diepten geke ken, waar de stokers aan het werk waxen en waar 2ij dikwijls kolen hoorden schep pen. Zij en hun ouders hadden deze man nen tot hun niet geringe verbazing meer dan eens hooren zingen in hun donker hol. Nu konden zij echter uitrusten, want de boot lag stiL Mijnheer Watts was zoo vriendelijk de familie Wharton zijn diensten aan te bie den, hetgeen zij zeker dankbaar aangeno men zouden hebben, als er niet en dat geheel onverwacht andere hulp was ko men opdagen. Zij stonden nog rond te kijken naar de drukte om zich heen, toen een breed-ge- schouderd man door de menigte drong en Thomas Wharton van het hoofd tot de voe ten opnam. Dit onderzoek scheen hem te bevredigen, want hij stak zijn groote, ge bruinde hand uit en zei hartelijk: „Ik geloof, dat ik me niet vergis. Dit moet mijn broer Tom uit Engeland zijn." Het was dadelijk weer „Tom" en „Ted" als^ in de dagen van him gelukkige jeugd. Het was hier echter niet de geschikte plaats om aan him ontroering lucht te geven, doch beiden voelden meer dan zij ondex woorden brachten. Zij waren innig gelukkig elkander na twaalf jaar terug te zien. Daarna werden moeder Wharton en de jongens begroet, die hun oom zich nog heel klein herinnerde en eindelijk Edith, die hij nog nooit gezien had. Oom Eduard sloeg 'haar aandachtig gade. „Wat een teer pop petje! Een heel verschil met mijn Lily! Is ze goed gezond, Suze?" vroeg hij. Het bleek, dat Eduard Wharton, die be gin December voor zaken in Kaapstad moest zijn, besloten had de aankomst van den Zeevogel af te wachten en zijn broer en diens gezin op hun verdere reis te ver gezellen. Toen mijnheer Watts zag. dat zijn vrien den in zulk goed gezelschap waren, nam hij afscheid van hen en binnen enkele minuten reed de geheele familie in de elec- trische tram door de breede straten van Kaapstad. Oom Eduard had er voor gezorgd, dat de bagage gebracht werd naar het hotel waar hij verblijf hield. De familie kon dus op haar gemak de nieuwe indrukken in zich opnemen. „Het is alles veel mooier dan we ver wachtten." Dit was de gedachte, die uitge sproken of onuitgesproken, in allen opkwam. De straten waren breed, de winkels vroolijk en mooi geëtaleerd en de groote gebouwen indrukwekkend, terwijl de voetgangers, die in grooten getale op straat liepen, er vaak heel anders uitzagen dan hun landgenooten. Het krioelde er van kleurlingen, de vrou wen droegen schel-gekleurde kleeren en de mannen riepen luid of bliezen op eeD hoorn bij het rondventen van hun waar. Rijtuigen reden langzaam voorbij, doch de zooge naamde Kaap-karretjes, die door twee paar den getrokken werden, kwamen veel sneller vooruit. Hoewel het nog vroeg in den morgen was, was de hitte bijna ondragelijk en niettegen staande al het nieuwe een groote aantrek kingskracht had, was de familie toch blij, toen zij in hun hotel aankwam. Rust en eenige verjrissching knapte het gezelschap weer op. De jongens bestormden oom Eduard met een massa vragen. Natuur lijk werd er heel wat door de groote men schen besproken, waarbij allerlei namen genoemd werden, die de jeugd niet kende. Nu en dan spitsten Chris en Anton hun ooren, want oom Eduaifl sprak niet alleen over zijn vrouw, tante Alice, en hun doch tertje Lily, doch ook over hun zoon Dick, die twee jaar ouder was dan zijn zusje, dus ongeveer zeventien jaar moest zijn en zeker even groot en bruin als zijn vader. „Door je baard herkende ik je niet dade lijk, Ted," zei Thomas Wharton tegen zijn broer, „maar toen ik je stem hoorde, wist ik genoeg." „Dick is het levend evenbeeld van zijn vader, toen deze nog jong was," zei oom Eduard en de jongens wenschten niets vuriger dan dit „levend evenbeeld" te zien. HOOFDSTUK IV. Nieuwe Indrukken. Het verblijf in Kaapstad werd door de jongeren benut door het bezoeken van aller lei bezienswaardigheden, terwijl de ouderen zaken te verhandelen hadden, Toch vond oom Eduard nog de gelegenheid zijn neefjes en nichtje hier en daar te vergezellen. Chris stelde voor den Tafelberg te beklim men, doch hiervoor was oom niet te vinden. „Nee, nee jongens," zei hij, „jullie weet niet. wat je vraagt. Niet alleen is die tocht heel vermoeiend, maar ook gevaarlijk. De mist het tafellaken zooals mijnheer Watts jullie vertelde maakt de hellingen gevaarlijk voor vreemdelingen, 't Is meer dan eens gebeurd, dat reizigers daardoor in den afgrond zijn gestort. Signal Hill zullen we bij gelegenheid wel eens beklimmen, doch ik wilde nu je moeder en Edith eens door Kaapstad leiden." Zij bezochten verschillende bezienswaar digheden: de Gouvernementsgebouwen, de Openbare Leeszaal, het Museum en den prachtigen Plantentuin. Het kasteel, de ker ken en de pleinen, alles werd in oogen- schouw genomen. Er heerschte een gezel lige drukte op straat en de kinderen vonden, dat de inlanders er in hun kleurige kleedij al heel grappig uitzagen. „Wat voor taal spreken die menschen, oom?" vroeg Edith. „De meesten spreken een mengelmoes van Hollandsch, Portugeesch en Engelsch, alle3 door elkaar. Onze zwarte bedienden leeren ons echter spoedig begrijpen." Een anderen keer maakten zij een prach tigen rit om die stad en vergaten niet den Signal Hill te beklimmen, waar zij de zil verboomen van dichtbij konden bewon deren. Doch de tijd brak aan. dat oom Eduard al zijn wol verkocht had en met zijn in- koopen gereed was. Hij begon naar huis te verlangen en wilde met Kerstmis een echt familiefeest op Wharton Kop Farm vieren. „Wat is „Kop", oom?" vroeg Edith. „Kop" beteekent heuvel," antwoordde oom Eduard. „Kop" of „Kopje" is een heu veltje. Er is er een op onze farm en we hebben hem naar ons genoemd. Overmorgen gaan wij er heen, want morgen wil ik den jongens nog iets laten zien, dat hen beter op de hoogte zal brengen dan de langste gesprekken." Den volgenden morgen hoorden de jon gens in de vroegte reeds de vroolijke stem van hun oom aan hun slaapkamerdeur. •„Kom jongens, vandaag gaan wij er met

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1926 | | pagina 15