Haar verdiende Loon.
De Ontevreden Rivier.
geleken, maar nu was het net, alsof zij een
stemmetje hoorde, dat tegen haar zei:
^Als je Jaap mee laat doen, zal het
plantje in je hartje, het plantje der liefde,
rnooi bloeien." En natuurlijk wilde zij niets
liever dan dat het met Pinksteren heel
mooi was.
Plotseling was haar besluit genomen en
sloop Dolly op haar teenen uit bed naar de
deur, die Jaaps. kamer, en de hare verbond.
Jaap was nog wakker en niet weinig ver
baasd, toen hij die witte verschijning in het
schemerachtig vertrek gewaar werd.
„Jaapl" fluisterde Dolly.
„Ja, wat is er?" klonk het op gedempten
toon terug.
„Jaap, ik sta morgen heel vroeg op om
bloemen te plukken en daarvan een tuintje
te maken voor Tante Coba. Dat deden zij
in het dorp, waar Tante als kind woonde,
altijd. Maar hier gebeurt dat nooit.
Daarom zou ik het nu zoo graag voor
Tante'willen doen enne... en.\. doe je
mee V'
,,Nou hoor, wat graag! Dat is leuk en
ik vind het aardig, dat je het samen wjlt
doen", antwoordde Jaap.
Dolly voelde, dat ze een kleur kreeg.
Jaap moest eens weten, dat zij hem er
bijna buiten gehouden had! Even later
ging ze voort:
,,lk heb mijn wekkertje op zes uur ge
zet. Zal ik je dan roepen?"-
Afgesproken!"
iVlug klauterde Dolly nu weer in bed en
den volgenden morgen, precies zes uur,
trok zij Jaap aan zijn arm. Hé, wat sliep
die jongen vast! Zou ze hem maar laten
♦slapen 1 Nee, nee met Jaap moest zij
Tante's tuintje maken, wilde het werkelijk
goed zijn. Haastig nam zij een natte spons
en kneep die boven het gezicht van
Jaap uit.
,,Hei, zeg eens, wat is dat?" riep Jaap
verschrikt.
„Stil, toch Jaap! Tante's tuintje! Op
staan!" fluisterde Dolly nu.
Jaap was op dit oogenblik ook klaar
va kker.
Dolly ging weer naar haar eigen kamer
terug en het duurde niet lang, of de beide
kinderen waren aangekleed en slopen on
hoorbaar het huis uit.
Zij hadden niet ver te loopen, of zij kon
den al met plukken beginnenPinkster
bloemen, madeliefjes en dotterbloemen. Er
stonden er meer dan zij konden vasthou
den. Polly's jurk was haast vol, toen Jaap
nog een paar mooie stukken mos vond.
„Die steek ik in mijn broekzakken," zei
hij en hij stopte er zóóveel in, dat zij er
van uitpuilden. Maar dat kw^m er niet op
tan.
„Van dat mos maken we een tapijt op
't paadje vóór Tante Ooba's deur", zei
Jaap, „daar moet Tante dan overheen
loopen, als zij naar de kerk gaat."
Zoo vlug als hun vrachtje dit toeliet,
liepen de kinderen nu naar huis. Tante
sliep aam den achterkant, gelukkig maar,
want zij mocht er natuurlijk heelemaal
niets van merken; dan zou alle aardigheid
er af zijn.
Zij begonnen met een keurig mospaadje
te maken, vervolgens aan weerszijden
daarvan kleine mosperkjes, waarin de
gele dotterbloemen vroolijk lachten en de
madeliefjes op hum korte steeltjes hun
gouden hartjes lieten zien. Op de hoeken
prijkten bosjes Pinksterbloemen, 't Was
een toer die rechtop te laten staan, maar
dam werd er maar een hoog walletje van
mos omheen gemaakt, zoodat het net leek,
of ze in een vaasje stonden. Nee maar,
wat werd dat aardig I Dolly had wel kun
nen dansen van pleizier. 't Was ook zoo
mooi uitgevallen! Maar 't meest blij was
ze toch, dat ze 't niet alleen had gedaan,
dat ze Jaap gevraagd had, mee te doen.
Nu had hij ook plezier.
Dat was een vreugde, toen Tante Coba
Ibeneden kwamDrie stralende gezichten
keken naar dien bloemenschat en ik weet
heusch niet, wio cr het vToolijkst uitzag:
Tante, de kinderen of de bloemen.
„Dolly heeft het bedacht", zei Jaap.
Eingelijk vond Tante Coba het jammer,
op dat mooie mos te loopen, maar ze deed
het toch: dat hoorde nu éénmaal bij de
feestvreugde.
Dolly en Jaap hadden heerlijke Pinkster
dagen én toen Tante Coba 's avonds Dolly
goeden nacht kuste en ^iaa-r toedekte,
zei z.e:1
„Wat heeft het Pinksterplantje in jouw
hartje vandaag mooi gebloeid, lieve kind."
Dolly kreeg een kleur en Tante ging
voort
„Je hebt je jaloezie overwonnen en» dat
heeft mij het meeste plezier gedaan. Je
bent een lieve meid."
Dolly begreep wel niet goed, hoe Tante
wist, dat zij in gedachten eerst niet heel
vriendelijk tegen Jaap geweest was, maar
dat Tante het wist, bleek duidelijk. Nu
ook begreep Dolly, hoe het kwam, dat zij
dien heelen dag zoo'n prettig, blij gevoel
had gehad.
De Pinksterdagen waren nog prettiger
dan Dolly zich voorgesteld had en toen
Moeder haar na drie weken weer kwam
halen, was zij een blozend, gezond meisje
geworden. -
Vader en Moeder merkten wel, dat zi]
meer aan anderen dacht en haar best deed
zelf minder de eerste te willen zijn. Ook
dat had het Pink6terbezoek bij Tante
Coba uitgewerkt.
Het koren stond rijp op het veld en de
goudgele halmen glansden in h|f zonnelicht.
Koog in de lucht jubelde de leeuwerik, ter
wijl kleine schapenwolkjes op het fraaie
landschap neerkeken.
Daar kwazn de hamster uit zjjn woning
te voorschijn. Jullie weet zeker, dat dit
knaagdier groote verwoestingen op de ko
renvelden aanricht. Hij was juist bezig het
gouden koren in zijn voorraadkamers te ver
zamelen voor den winter. Nu en dan voelde
hij met zijn snijtanden of de korrels we!
zwaar genoeg waren; de lichte liet hij voor
den boer achter.
Juist sloop hij om een distel heen, toen
hij een muisje ontmoette. Het diertje schrikte
geweldig en wist niet, waarheen het zich
wenden moest. Eer het kon wegspringen had
de hamster het reeds lusschen de voorpoo-
teu en keek het grimmig aan.
„Zoo, kleine dieft" zei hij barsch, ..jij bent
het dus, die mij mijn koren ontsteelt? Hoe
durf je het wagen in mijn nabijheid te ko-
•ïnen? Weet je dan niet, dat ik je dooden
kan?"
„Ach, Jieve meneer!" bad het muisje in
doodsangst, „laat mij leven I Ik heb nog nooit
iets uit uw veld gestolen en was het ook
werkelijk niet van plan. Ik ging alleen maar
eens wat wandelen in den zonneschijn!Maar
als ik geweten had, dat gij hier woont, was
ik heusch niet zoo dichtbij gekomen!"
„Nu jok je, klein, dom dingP'riep de
hamster uit. ,,'t Helpt je echter niets, je
komt niet weer vrij. Maar ik wil je niet doo
den; je zult bij mij blijven en mijn vrouw
in het huishouden helpen. Dan zal je het mij
niet meer lastig maken!"
Hoe het muisje ook had en vleide, hoe
luid het ook om hulp riep, het hielp niets.
Do onverbiddelijke hamster nam het mee
naar zijn woning.
Ilaar kwam het onder het streuge toezicht
van mevrouw hamster, en deze was al net
zoo brommig als haar man; zij was geen
haar beter.
Er brak voor het arme muisje een leven
van zwaren arbeid aan. 't Moest helpen bij
het opstapelen van het koren in de voor
raadkamers en op de kleine liamstertjes pas
sen en liun op tijd te eten geven. Aan bc-
ris)->ingen ontbrak het niet en ons muisje
verlangde er£ naar haar vroegere vrijheid
terug.
Op een nacht, toen de hamsterlamilie in
een diepen slaap was, stond het muisje heel
stil op, om heimelijk weg te sluipen. In de
duisternis stootte het echter tegen de ham
ster aan. Deze sprong dadelijk op en gal het
arme ding een paar geduchte klappen met.
zijn grooten voorpoot, zoodat het muisje alle
lust jot vluchten verging.
Den volgenden dag, juist toen de hamster
zijn middagdutje deed, werd hij door dreu
nende voetstappen gewekt. Hij sprong op en
ijlde naar de huisdeur om_te zien. wat er
gebeurde Daar zag hij den boer, aan wien
de akker behoorde, met knechten en meiden
bezig. De scherpe sikkels ruischten in de
halmen en de aren vielen op den grond.
„Opgepast!" zei de hamster in zich zelf
cn keerde schielijk in zijn huis terug.
„Vrouw!" was het eerste wat hij zei, „zorg
dat de kinderen binnen blijven. Dc boer is
op het veld en het zou al heel slecht met ons
afloopen, als hij ons vond. Wij zullen ons
hier beneden rustig houden, totdat het ge
vaar voorbij is."
Toen wendde hij zich tot het muisje en
ging voort-,
„Jij gaat naar boven en verstopt je bij de
huisdeur. Als de boer nu onze woning nadert
en er gevaar dreigt, dat hij ons huis ontdekt,
dan moet je ons onmiddellijk komen waar
schuwen, zoodat wij den tijd hebben te
vluchten."
,,lk zal goed opletten," zei het muisje,
maar het dacht: „Nu ben je in mijn macht,
bruine brombeer I"
Do maaiers kwamen nader en het muisjs
'hoorde den boer zeggen:
„Ik wou, dat ik de hamsier vinden kon,
die zoo in mijn koren heeft huisgehouden!"
En al zoekend en op den grond turend,
ging de boer verder. Het muisje hoorde na
eenigen tijd doch in de verte hoe de
zeisen gewet werden. Het gevaar voor de
hamster was dus geweken.
„Nu is het tijd," dacht het muisje, „om
mij uit de voeten te maken."
Het sprong vlug in een greppel en liep wat
het loopen kon. Plotseling bleef het echter
stilstaan en overlegde bij zich zelf:
„Als ik den boer nu eens wees, waar hij
de hamsier vinden kan. Als hij den roover
vindt, heb ik mij gewrokenl Als ik maar
vast wist, dat de boer mij geen kwaad zou
doen. Maar kom, gekheid, hij zal mij immers
dankbaar zijnl Ik waag het erop en ga naar
hem toe."
Daar zag het muisje, dat de maaiers weer
naderden. Niet ver van de woning van de
hamster bleven zij stilstaan en gingen zij
zitten om hun avondboterham te nuttigen.
Langzaam ging het muisje naar den boer
en zei;
„Meneer boer, ik wii u zeggen, waar de
hamster woont die uw koren gestolen heeft."
Verwonderd keek de boer om zich heen.
Eerst wilde hij naar het brutale muisje slaan,
doch hij bedacht zich en zei:
„Goed. wijs mij den weg dan maar!"
Haastig trippelde het muisje vooruit. De
boer volgde met zijn hond. Zoo kwamen ze
bij de wening van de hamster.
..Dank je," zei de boer. „Kees. pak!"
Of de hond zijn baas .niet goed' begreep,
weet ik niet, maar dat is zeker, in een
oogenbjik had hij de verraderlijke muis ge
pakt en dood gebeten. Het muisje had nu
haar verdiende loon voor haar snood ver
raad.
Daarna riep de boer zijn knecht en in en
kele minuten was de geheele hamsterfami
lie gevangen en werden de korendieven on
schadelijk gemaakt.
Naar het Engelsch van E. THOMAS.
Vrij bewerkt door
.C. E. de Liile Hogerwaard.
Niet heel ver van de kust verwijderd,
ontsprong een kleine rivier. Haar water
■tfas zóó helder en schitterde zóó in den
zonneschijn, dat zij blijdschap en vrooijjk-
heid om zich heen verspreidde. Het gras,
de bloemen, ja, zelfs we bei, alles wat
langs haar oevers groeide, was fleuriger
dull ergens anders. Da vogels leschteu bun
dorst aan haar water en toonden bun dank
baarheid door het zingen van een mooi
lied. Ook de insecten ondergingen haar
invloed De krekels zongen vroolijk en aller
lei mooie vlinders vlogen langs baar oevers
en over haar heen. Zelfs de bjjen schenen
graag even in haar nabjjheid te willen
uitrusten en honing uit de bloemen te,
peuren.
Plotseling vloog er een raaf over het
riviertje.
„Je zult spoedig opdrogen, als je je
water zoo kwistig aan anderen mededeelt,"
kraste zij.
„Geen nood, dat zoo iets ooit zou kun
nen gebeuren," antwoordde het riviertje.
„Mij" bronnen liggen dieper dan jij denkt.
Maar ik^zal mijn tijd niet verspillen door
jou dar uit te leggen. Raven moeten altijd
wat. onaangenaams krassen."
Zoo ging de zomer voorbij.