AMSTEL-BIER BERL1JNSCKE BRIEVEN. INDISCHE KRONIEK. Gehr. LAFE3SR VERANTWOORDELIJKHEIDSGEVOEL. Toch heeft de Fransehe regeering een mooi succes le hoeken gehad. De overwin ningen in Marokko hebben ditmaal tot liet doel geleid: Abdel Krim heeft zich over gegeven, zich stellend onder de hoede der Fransehe edelmoedigheid. Sinds de dagen van Abdel Kader heeft Frankrijk ia Afrika niet zoo'n gevaarlijk vijand tegenover zich gehad. Dat deze zich nu heeft onderwor pen, spreekt voor zichzelf. Tot het laatste toe schijnt Abdel Krim zijn hoop te hebben gebouwd op een uiteengaan van Spanjaar den en Fransehen, doch deze hoop was sjdel. De Spanjaarden kon de Riff-leider aan, legen de combinatie met de Franschcn kon hij het niet houden. Hij heeft zich moe ten buigen. Zoo nu in Marokko een verstandige poli tiek van gematigdheid wordl gevoerd, schijnt de mogelijkheid van een langdurige rust-periode niet uitgesloten. Op den langen duur zal echter ongetwijfeld de zucht naar volledige vrijheid wel herleven en wanneer dan een nieuwe leider zich opwerpt. Die zucht naar vrijheid leeft onder alle onderworpen volkeren, meer of minder levendig. Deze overwinning van het Wes ten wil men liever van het blanke ras, ook goed zal niet nalaten invloed te hebben, maar gedood wordt die zucht niet. Dat blijkt ook uit de eclalanle overv/inning, door Zagloel pasja in Egypte bij de jongste verkiezingen daar te lande behaald, waar mee AJbion geducht zit. Zagloel aan het be wind beteekent een voortdurende dreiging voor de Engelsche macht in het land der vroegere pharao's, doch een omverwerpen van de geschonken vrijheid met mate is niet een mindere dreigingI Het bezoek van Monsieur Poiret De onsterfelijke mode „Duitsche nouveautés" De „Pen-Club" De strijd om het opera-Gebouw. Berlijn, einde Mei. Er moet kond gedaan worden van het grootste succes, dat de Locarno-politick van Dnitsch-Fransche toenadering gchajd heeft. Van een resultaat waarvan niemand de wereldhistorische be teekenis zal ont kennen. Namelijk: de heer Poiret was in Berlijn 1 Hoogstdczelve in eigen persoon. Hij verscheen, zooals dat een vorst be taamt., met een zeer groot gevolg: omgeven door een ganschen zwerm uitgezocht aar dige, eierlijk-gebouwdc, gracieusc Parij sehe mannequins. Men zal zich de opwinding der Berlijncrs kunnen voorstellen. Het gaf een groot ge drang naar het sierlijke kleine theater der „Koroödic", dat Max Reiuhardt zich een jaar gejeden op den Kurfürstendamm liet "bouwen, en dat met zijn intirce éléganoc en zijn in de rondte gebouwde krans van gezellige loges in twee verdiepingen aan gewezen is voor de kijk*voorstelling van een mode-toovenaar. Alles, wat in Berlijn de kunst verstaat geld uit te geven en dat is een grooter aantal dan diegene, die het geld ook werkelijk bezitten kwam hier bijeen. Ademlooze spanning. Toen verscheen de heer Poiret. Men heeft hem sinds vijftien jaar niet in Ber lijn gezien en niemand kan loochenen, dat •1e koning aller kleermakers, de kleerma ker-dichter en kleermaker-schilder, sinds dien belangrijk dikker is geworden. Maar de sterker-bevleesehde figuur heeft nog hetzelfde gezicht als vroeger, de masker achtige, starre trekken van oen knappen «en gewielrsten «akenman, die zich niet Jicht in de kaart laat kijken, met de gebla seerde, stekende kleine oogen, waaromheen nu intussehen de wreede tijd de vleesoh- rimpels van een beginnenden ouderdom heeft aangebracht. Wanneer Poiret komt, weet men, dat hij een verrassing mee brengt. Men vraagt zich slechts af, welken bluff' 'hij nu zal brengen. Nu, hij durfde het bestaan, den Berlijnschen dames iets voor te zetten en aan te prijken, wat zich overigens niemand zoo gemakkelijk zou heb 6en veroorloofd... langere kleeren! Klee- jen, waarbij niet, alleen de knie, welke zich in de Berljjnschc straten bereids bijna ge ëmancipeerd heeft, maar ook nog het zich wat lager bevindende, onloochenbaar zeer behoorlijke vrouwelijke beengedeelte, dat I over de gehcele linie zijn vrijheid heeft bevochten, bedekt wordt. Het was natuur lijk een algcraecnc verrassing, men was verbluft. Opgewonden, met fonkelende oogen, nam het aanwezige damespubliek en de voltallig verschenen Berlijnsdhe „haute couture" kennis van de ongehoor de nieuwigheid. Staan wij aan den vooravond van een re_ volutie 1 Ik geloof het niet. De Berlijnsche vrouwen en meisjes zullen zich het effect, dat het korte kleed aan haar ij delheid, baar ©oquettcrie, haar triomphen schenkt, niet zoo gemakkelijk laten ontnemen. Zij weten ook, dat het niet zoo eenvoudig is, deze geheiligde» zede ten val te brengen. Dab zelfs de Griekselie dictator generaal Pnngalos zijn "poging, de korte kleeren in 'Athene's straten door bedreiging niet stren ge >.t"affcn te doen verdwijnen, jammerlijk mislukt zag. En zoo beschouwden zij hef Jan gere-rokken-ont werp van monsieur Poi- ict als een listig grapje van dezen vernuf- tïgen geest, wat het. waarschijnlijk ook ge- w •■'st is, als een klein voorspel voor de eigenlijke sensaties der grootschc avond toiletten, welke zouden" volgen. En deze kwamen iü het tweede gedeelte van Poiret's mode-tentoonstelling en be haalden, na de gemengde waardeering van heb eerste deel, een ongehoord succes. Ecd ruischende overvloed van zijden stoffen, van metaal-achtigen f^oed en van paillet ten betooverde en verrukte aller oogen. Men zwelgde in kTeuren, in oorspronke lijke en zonderlinge garnituren, in phari- tastische samenstellingen. Ook hier liet de Parijsehe heksenmeester een nieuw motief zijn opwachting maken. Hij snijdt zijn kleeren niet meer zoo, dat "de vrouwelijke .vormen kuischelijk vervagen, of wel geneu RECLAME. 5979 traliseerd worden, maar op een wijze, d«.t zij al haar teerheid en pikanterie kunnen laten gelden. Deze verandering zullen de Berlijnsche vrouwen zioh veel eerder laten welgevallen. Tenminste diegene onder hen, die zich zulks verooriooven kunnen, aan wie het lot het voor deze nieuwe mode geecbikte materiaal op den levensweg heeft meegegeven. In elk geval werd den Rerlijners weer eens duidelijkdat de weelde der mode on sterfelijk is en blijkbaar niets heeft uit te staan met de economisch-financieele ver houdingen van land en volk. Precies de zelfde vreugde in en behoefte aan verre gaande verkwisting, welk© wij in het Duit- 8che inflatie-tijdperk hebben leeren kennen schijnt bij de tegenwoordige Fransehe in flatie tot uitdrukking te komen. Hier zijn blijkbaar onuitroeibare, eeuwige levens- eigenschappen in het spel, welk© zich on gestoord handhaven, ondanks nog zoo drei gende crises voor den gekist an daard en de wisselkoersen. En in deze verschijnselen leeren de volken elkander op de vlugste en beste wijze begrijpen. Overigens heeft men er in Berlijn eigen lijk nooit aan gedacht-, do Fransehe heer- schappij in do aangelegenheden der mode en goeden smaak in twijfel te trekken. 11c moet hier aan een klein voorval denken, dot mij Steeds zal bijblijven. Tijdens den oorlog wilde de Berlijnsche mode-indut Ine zicli onafhankelijk maken van het Parijsehe model en een ..Ihiitsch© mode uit den grond stampen. Hierbij trad in een verga dering de leider van een groote zaak als spreker op en riep met een stem, wekce van nationale geestdrift sidderde: ;,™ij willen ons van deze tynannie der Parijscnc mode, waaronder wij al te lang gezucht hebben, eindelijk bevrijden. 'Bat wij noo- dig bobben, dames en heeren, zijn... lJuib- sohe nouveauté's." Daar sloeg hij ongetwij feld den spijker op den kop. Duilsche nouveauté'9". Terwijl dus de redenaar Duitsohc modellen cuselite bedien de hij zich uit gewoonte van het Fransehe woord .nouveauté". En bewees daarmede maar al !c duidelijk, dat op het gebied van het teeder en do solmonheid-verhoogend om hullen onzer levensgezellinnen het Fran sehe element nu eenmaal niet ontbeerd h-n woiden. Wij Duitsehers hebben echter des te min der aanleiding, ons over de inrichting van het maatschappelijk stelsel in Europa te ci- geren, nu de Fransclien, of len ininsle hun leidende geesten tegenwoordig beweren, dat ook zij hunnerzijds, het niet zoiulen kunnen stellen zonder het contact met het BuitaJha geestesleven. Deze vrijmoedige en van waar achtige internationale gezindheid getuigen degedachten weiden zo0 juist in prachtige ongedwongenheid tot uitdrukking .gebracht: door de Fransehe gasten, die voor een in ternationale auteurs-vergadering naar lier- lijn gekomen waren. Het was een feest van de .Pen-Club", dat is de Duilsche afdee- ling van de organisatie van letterkundigen, welke op internationalen grondslag m Lon den weid opgericht en daar naar de l^r- eehende wijze van afkorten „P.E.N. ot kortweg ..Pen" gedoopt werd, een samen voeging van de beginletters van „toets. Essayists and Novellists". De Engelsche moeder van het idéé. Miss Dawron-Scott, was zelf naar Berlijn gekomen, alsmede een "root aantal buitenlandschc gedelegeerden, waaronder uit Holland Jan Fabricius en Jo van AmmersKühler. Uit Parijs was .er Jules Remains, dc dichter, die zich ook in Duilschland een steeds groeiende lezersge- ;neente heeft verworven, en in het Berlijn sche „Rathaus" wahij het, die bij de ont vangst van het congres door het Berlijnsche stadsbestuur de begroetingsrede van den eersten burgemeester Böss beantwoordde, „liet komt er vandaag op aan", riep Ro- rnains, „aan de eenheid van geest te denken welke alle goede Europeanen vervult. Wij willen bet elkander zweren», dat intelleclu- eele raenechen nooit weer aan een legerfronl tegenover elkaar zullen staan. De kreet. Leve Berlijn 1 is ons liever als die, welke men vroeger in geheel andere beleekenis hooide: Naar Berlijn!" Nog op een ander punt echter, geheel af gezien van de mode, zou Berlijn van Parijs kunnen leeren: wat de liefde en eerbied betreft, waarmede de Franschen de gedenk- teekenen der cultuur in hun hoofdstad onder houden. Berlijn is aan zulke sporen van ver vlogen lijden, waar het niet alleen een groote. aan levendige energie rijke, maar ook waarlijk schoone stad is geweest, volstrekt niet rijk. Des te onverklaarbaarder is het, dat juist de lichamen, die geroepen moeten zijn, deze overblijfselen te beschermen, hun plicht op laakbare wijze ontkennen en ver zuimen. Slechts 'n kleine groep van kenners en kunstvrienden vinden zij bij zulke ge legenheden tegenover zich, maar deze zijn meestal machteloos. Juist nu, in deze weken, strijdt weer het geheele kunstlievende Ber lijn tegen de gezamenlijke autoriteiten om het behoud van eeii der schoonste gebou wen van de stad uit den ouden tijd: het operagebouw Unter den Linden, onder Fre- dcrik de Groote, onmiddellijk na het aan vaarden van zijn regeering in 17-11 gebouwd en dat door de geheele wereld als een der schoonste bouwwerken uit die periode ge prezen wordt. Nu komt plotseling het be stuur van het opera-gebouw en beweert, dat er achter het tooneel niet genoeg ruimte is om te kunnen voldoen aan de moderne eischen, welke de decoraties en de compar- 8erie stellen, leder verstandig mensch denkt nu, dat men daaruit de gevolgtrekking moet maken, dat juist in dit operagebouw slechts die opvoeringen plaats vinden, waarbij men zich, wat de weelderige inrichting betreft, beperkingen kan opleggen. Dat zou juist gemakkelijk door te voeren zijn, waar de Slaat iryner9 in den „Tiergartcn" een tweede operagebouw beeft van veel groote ren omvang en vóór alles een zeer belang rijke uitbreiding van het fooneel bezit in het voormalige „Kroll'sche Theater", dat juist in hel afgeloopen jaar ten koste van som men ge Ids groote verbouwingen en uitbrei dingen heeft ondergaan. Maar neen de toonaangevende herren hebben zich in het hoofd gezet, juist het historische gebouw Unter den Linden te gaan verbouwen en er meer ruimte aan te geven. Zij zijn van plan, voor de kleinigheid van 4 millioen goudmark aan de achterzijde belangrijke uitbreiding to geven, welke bijbouw het geheele aspect van het beroemde stuk oude architectuur volkomen zou doen tenietgaan, die boven dien de aangrenzende Operaplalz, een van dc mooiste pleinen, niet alleen van Berlijn, maar van heel Duitschland, tenminste in zijn oorspronkelijken aanleg, in zijn effect absoluut zou ruïneeren en die tenslotte nog de voornaamste kerk van de Berlijnsche Katholieken, de Hcdwigskirche, evenzeer een herinneringswerk aan den tijd van Frederik den Groote in een hoek zou drukken cn - voor drievierde ded vrijwel onzichtbaar zou maken I Iedereen en alles spuwt vuur en vlam te gen dit plan. De pers protesteert. De Kunst academie verzet zich in kernachtige be woordingen. De Duitsche Architect'enbond veroordeelt het ontwerp van 't begin tot 't einde. !t Geeft alles niets: de regeering laat rustig de verbouwing beginnen, alsof hier over de volmaakste harmonie bestond. Waar zij nu eenmaal de macht en den invloed heeft, begint de Pruisische ..Bauverwaltung" met de opzettelijke vernieling van een der schoonste gedeelten uit 't Berlijnsche stads beeld. En tenzii er een wonder gebeurt zal zij haar wil doorzeilen. Men kan gerust zeg gen, dat zulks in Parij9 niet mogelijk zou zijn. En zoo moet men uit eerbied voor onze nationale kunstwerken als goed Duilscher wenschen. dat ook de Duitsche rogcerings- colleges zich in deze aangelegenheden met die ijverzuchtige zorgzaamheid en oplettend heid wapenen, waarmede men bijna overal in hol buitenland het nationale kunstbezit' onderhoudt en verzorgt. Dr. MAX OSBORN. Variété cp de stoep. Van goochelaars, slangenbezweerders en toovenaars, De man met den doedelzak. Het Mensche- lijk pakket. De manga-Lick. Het wonder. Hce de Ko ning vap Spanje een rijksdaalder kwijt raakt. Doch met de kooplieden in porcelein, kant, bont en Oosters:he kunst zijn wij nog niet aan liet eind der vreemde bezoekers, die onze Indische erven en tuinen plegen binnen te slenteren.. Mijn vriendelijke leze ressen en lezers, die gezien hebben, dat men in Indië ongeveer alles aan de deur kan krijgen, van op uw sloep geroosterd geilc- vleesch lot damesjurken toe, zullen nu wel licht niet meer al te verrast zijn over de mededeel in g, dat wij in de Oost zelfs onze variété-voorstellingen aan huis bezorgd krijgen. Als wij op een Zondagmorgen in onze voorgalerij, waarvan de neergelaten krees of te wel zonne-schulsels den laaiendcn zonnebrand en 'l schaterende licht buiten sluiten, in onze lange stoelen bij boek of tijdschrift en koelen dronk van ons heer lijke dolce far nienle genieten, dan klinken opeens daarbuiten de melancholieke tonen van een soort doedelzak, waarop zachtjes altijd weer dezelfde eentonige melodie wordt geblazen. Op het hooren van deze muziek staken de kinderen hun spel en steken met glinsterende oogen dc hoofden buiten. Ook voor ons zijn lectuur en andere bezigheden afgeloopen, de krees wordt om hoog getrokken en daar zwenkt reeds een zonderlinge stoet ons erf op. Daar zijn de fakirs en de goochelaars! Voorop loopt een lange ascetische gestalte met een tulband en een woesten. niet al le zindelijken baard, gekleed in een lange witte toga. Daarachter de doedelzakspeler, die wel een copie van den aanvoerder lijkt, vervolgens een derde gebaarde en nog woester persoonlijkheid, die eenige manden torst en een zwaren zak. Een of meer kleine knapen vergezellen hen. De aanvoerder heeft in mij den heer des huizer gezien en richt na een plechtagen groot derhalve tot mij het woord in een soort van koeterwaalsch, waarin Maleiseh en een paar woorden Engelseh geradbraakt worden. De man vraagt tien gulden voor dc voorstelling en dank zij de schitterende kin- deroogen bezwijk ik, nadat hij tot drie rijks daalders is afgedaald. Maar voordat hij be gint, schiet mij iets te binnen. Is de trick van den manga-boom in den prijs begrepen, vriend, vraag ik. Neen, groote heer, is het antwoord. Welke fakir, die zich zelf respec teert, zou voor drie luttele rijksdaalders den manga-trick vertoonen aan. ongeloovige christenhonden. Neen, de manga-trick kost vijf gulden meer. Wij denken aan al die ja ren, dat we niet meer in Scala zijn geweest, mijn vrouw tast grootmoedig in haar beurs en draagt nog een rijksdaalder bij en ik zoek ook nog eens in" mijn zakken. Vooruit, de vijf rijksdaalders zijn er en nu begin, fakir, toovenaar, slangerbezweerder, dui velskind. Met een breeden grijns kijkt hij naar het stapeltje zilver, dat voorloopig nog op onze theetafel ligt, dan verstrakt zijn tronie, hij geeft eenige korte bevelen, de helpers ontpakken de manden, de twee kleine knapen spreiden een kleed en de doe delzakspeler komt in actie. Met vlugge pas sen, aldoor de eentonige melodie aan zijn instrument ontlokkend, draait hij om een mand, waarover los een rieten deksel ligt. Sneller en sneller komen de tonen en op eens wordt het deksel opgetild. De afschu welijke kop van een cobra wordt zichtbaar, dan nog een. Het deksel glijdt op den grond en twee monsterachtige slangen rijzen zacht wiegend uit de mand omhoog. De doedel zakspeler slaat nu onbeweeglijk, als uit brons gegoten. De reptielen lij ven kronkelen uit de mand, de koppen nu omlaag, onweer staanbaar aangetrokken door de muziek, die hen fascineert. Dan kronkelen zij tegen den man omhoog, slingeren hun monsterachtige glimmende bochten om zijn beenen, stren gelen zich om zijn armen en zijn nek. Ilun gespleten tongen trillen uit hun vurige, af grijselijke bekken. En de doedelzakspeler speelt, onbeweeglijk, als uit brons gegoten. De melodie wordt zachter, minder snel. De gedrochtelijke lijven ontspannen zich, de koppen zakken. Handig ontdoet de muzi kant zich met zijn vrije hand van de mon sterachtige omstrengeling en rolt zijn ver vaarlijke serpentines netjes weer in hun mand. Het deksel gaat er op en wordt met een touw bevestigd. De bezwering is afge loopen. Maar nu komt de tweede acte, de gooche larij. Toovenarij vinden de kinderen het en wij, de volwassenen, misschien ook. Daar worden bekers, die wij tevoren mochten be tasten, met een handgebaar Van drie tot één gesmolten en van één weer tot drie. Daar wordt een ei, een rauw ei uit onze keuken voor onze oogen op den stoep tot moes ge slagen, maar noch de hand, die dat deed, noch de stoep vertoonen eenige vlek van eierdooier, noch is ct eenig schilfertje van een eierschaal te bekennen. Daar worden kleine kuikentjes getooverd uit een bloem pot, dien wij zelf leeg hebben omgekeerd, kleine kuikentjes, één, twee, drie, een half dozijn, die komen en in het niet verdwijnen. Er krioelt, er kronkelt iets in mijn binnen zak. Vol afschuw grijp ik naar mijn borst» de toovenaar is mij voor en haalt uit mijn zak twee slangen. Na deze ervaring schuif ik wat achteruit Een van de groote man den wordt geopend en ons Ier onderzoek toegeschoven. Het is een gewone rieten mand. vies en vuil maar zonder iels ver borgens. Een der knapen duikt er in, het deksel gaat er op en alles wordt met louwen omwonden c»n dichlgcsnoerd. Daar ligt het menschelijk pakket. Maar de drie Britsch- Indicrs trekken lange, vlijmscherpe zwaar den. En daarmede doorsteken en doorprie men zij de diebtgesnoerde mand in alle richtingen, zonder ophouden. In onze ver beelding zien wij het bloed er uit druppen, hooren wij de doodskreten van het slacht offer. Maar neen, de slachting is voorbij. De mand wordt in een ommezien ontpakt en springlevend wipt <Je bronzen knaap efuit. Intussehen heeft zich achter de toove naars op ons erf een dichte haag van be langstellenden gevormd. Al onze bedienden en ook die van de naburige ervan hebben hun werk in den steek gelalen cn kijken toe, zooals Oosterlingen toekijken, lievig ge in teresseerd, maar onbewegelijk, geluidloos. En nu, nu komt het groote moment. De manga-trick. De oude heer, de aanvoerder, zal zich zelf met deze allerzwaarste kunst belasten. Hei, kebon, kom eens hier, roept de Magiër, en onze tuinjongen nadert, trillend op zijn beenen, klaar om ie vluchten, zoo hard als hij anders nooit loopt. Maar het gaat niet om zijn leven. Een bloempot moet hij ver schaffen en een gieter. Opgelucht stelt hij ze ter hand. En nu schept de toovenaar met zijn handen wat tuinaarde en vult er den bloempot mee. En uit den grooten zak haalt hij een manga-pit. We mogen ze bekijken. Het is een gewone pit, een doodgewone pit van een manga-vrucht. En die begraaft de toovenaar in zijn bloempot. Daarop knielt hij en spreekt woorden die wij niet ver staan en hij beweegt met zijn handen over het pas geplante en zijn oogen worden strak en in zijn baard gaan klanken verloren. Dan neemt hij den gieter en voorzichtig be giet hij de aarde. En dan spreidt hij over den pot een gekleurden lap en zijn handen schuiven onder den lap totdat zij op den bloempot rusten en voor onze oogen begint het wonder. Meel, heel langzaam rijst de doek onder de zacht bewegende handen. Hooger en hooger rijst de doek. heviger en heviger pre velt de toovenaar. Zijn oogen zijn gesloten, zijn boTSt hijgt als onder groote inspanning. Hooger en hooger rijst de doek. En dan met een ruk werpt de toovenaar den doek weg en wij zien, wij zien met onze eigen pogen uit den bloempot den jongen manga-bpom oprijzen, wel reeds een hal ven meter hoog. Zijn bedauwde blaadjes zijn ternauwernood ontloken, de bedauwde blaadjes van een heel teer, pas uilgeloopen groen Met een diepe buiging staat de Magiër op en met een nog dieper buiging empocheert hij zijn vijf rijksdaalders, terwijl zijn hel pers manden en zak op hun schouders til len en langzaam het erf verlaten. En dan houdt de Magiër tot mij een speech, die daarop neerkomt, dat ik de voornaamste heer ben, de machtigste, de goederlierenste, die ooit door Allah werd geschapen. En om dat dat zoo is, zal hij als bewijs zijner dankbaarheid voor ons nog een zijner kun sten vertoonen, de grootste van zij reper toire. Of de groote heer hem nog één oogen- blik aandacht en vooral vertrouwen wil schenken. Voorttl veel vertrouwen. Wil de groote heer een zilverstuk uil zijn zak opdiepen, liefst een gulden en dien vast omklemd in zijn rechtervuist houden? Wil de ailergenadigsle gemalin van den grooten heer dalzelfde doen? Wij diepen guldens op en doen het. Wie kan neen zeggen, als een Magiër dé grootste kunst van zijn re pertoire ten beste wil geven. Wil de Ko ningin van Italië ook een gulden in haa» rechtervuist klemmen, zoo adresseert de toovenaar zich daarop tot de tweede' dame van ons gezelschap. En wil'de Koning van Spanje dat ook doen, dit lot onzen manne- lijken gast. De Koningin van Italië en dn Koning van Spanje doen wat hun gevraagd woTdt. Alleen dé Koning van Spanje had geen lossen gulden, liij omklemt een rijk*, daalder. Daar staan we nu met ons vieren in een iiïng, de rechterhanden vooruitgestoken, tot vuisten gebald om de zilverstukken. Dan Hoedt de toovenaar in ons midden, zonder ee n onzer aan te raken en zonder een onzer ook maar korter dan twee passen te nade ren. Nu legt hij uit: hij zal alleen door de kracht van zijn magischen blik het zilver in onze handen in koper veranderen. Ik zie hoe de Koning van Spanje nog krampach tiger zijn rijksdaalder omknelt. Maar de Magiër heeft het ook gezien. Zachtjes schudt hij het hoofd. Neen. zoover is het nog niet. Wij mogen eerst allemaal nog eens even kijken of we ook nog ons zilver in de handen hebben. We kijken allemaal. Ja, ze zijn er nog. Drie vochtige guldens en één vochtige rijksdaalder. Dan worden de vuisten weer gebald. De Magiër staat onbe weeglijk. Hij begint met mij. Zijn oogen boron zich in de mijne. Ik kijk terug, zoo hard ik kan. O, en ik voel mij gulden in mijn vuist, ik voel hem, ik voel hem. knap hij, die hem er uit kan halen. De Magiër kijkt en prevelt. Dan slaat hij zijn oogen neer en zegt Jiave a look it, sir!" Ik open mijn krampachtig gesloten vingersen bij alle goden van den Olympus, in mijn handpalm ligt een koperen vierduitstuk! Maar reeds heeft hij zich gewend tot de ailergenadigsle gemalin en ziet, ook zij blijkt een vierduitstuk te omklemmen. Den twee gekroonden hoofden vergaat 't al niet beter, en terwijl wij elkaar beteuterd aan kijken, is de Magiër uit den kring geslapt en dragen zijn lange schrale beenen hem snel van het erf. Op den weg maakt hij nog twee zeer gehaaste buigingen en weg is hij. In de verte klinkt zwakjes de eentonige me lodie van den doedelzakspeler. „Er zijn meer dingen tussclien hemel en aarde....", zegt de Koningin van Italië. Maar de Koning van Spanje vloekt zachtjes en tast nerveus naar zijn horloge. D. B. RECLAME. Het groote sncces, dat heeft verkregen, dankt het uitsluitend aan zijn superieure kwaliteit, OUDE VEST 77 - TELEF. 1617 IJSHAftDEL. 1853 AMY .VORSTMANTEN HAVE. Elk werk kan'altijd betel gedaan worden, dan bet go- daan wonlt. UEXRY FORD. Verantwoordelijkheid is een mooi woord voor een mooi begrip, een begrip, dat he laas zoo zoetjes aan een beetje in discre- diet komt. Valt er heden ten dage eer minder sterk ontwikkeld verantwoordelijk heidsgevoel to bespeuren bij hen, die ar* beiden 1 Wanneer wij spreken van hen die arbeti den ,dan bedoelen wij daarmede een mees ter en knecht, een allesomvattende catego rie van lieden, die eenigen arbeid ver richten. En dit slaat op de gausehe maatschappij, dü omvat aim en rijk, oud zoowel als jong, want in zekere zin zijn wij allen arbeiders, al ver&chilt de aard van onzen arbeid. Wij leven in een tijd, dat den menschefi wordt geleerd, dat alles gemakkelijk moet gaan. Niet hij wordt beschouwd als de knapste en handigste, die het meest vol maakte werkstuk aflevert in eenigen vorm, doch hij, die kans ziet om met zoo weinig mogelijk arbeid het snelst de zoo groot mogelijke winst to behalen. Er is ontegenzeggelijk iets verslappend* in een dergelijke maatschappelijke opvat ting. In gemak op zichzelf ic niets afkeurena* waardigs en de zucht naar gemak is eveö oud als de menschheid zelfhet is slechtf een uiting van onze ingeschapen traagheid, die zich instinctief verzet tegen inspan ning van eiken aard. MaaT het is het on gelukzalige denkbeeld van het recht-heb« ben-op-gemak, dat de hceleboel heeft be dorven. Hij, die het reeht-op-gemak uitvond beert der menschheid onder 't mom van heil eet. der grootste pestilenties gebracht: een langzaam voortwoekerend gift, een splijt* zwam, die de gansche maatschappij dreigt te ontwrichten. Toen het recht-op-gemak werd uitgevon den, begon het verantwoordelijkheidsgevoel onherstelbaar to twijnen. Iemand, die zich zonder ophouden bewust is van de verantwoordelijkheid, die zijn taak hoe schijnbaar onbeteekenend cd minderwaardig die in zijn oogen ook mag lijken hem op de schouders legt z0° iemand zal de plicht gevoelen 100 pCt. te geven: 100 pCt. kracht, energie, werklust# ijver en inspanning. En het doet er hee weinig toe of we ons dien arbeider voor stellen als een landbouwer, een students een schooljongen, een advocaat, een ban kier of een soldaat. Ja het maakt geen verschil of de arbeid verricht wor door een huismoeder, een verpleegster ©en dienstbode... voor allen geldt een e dezelfde grondwaarheidde verantwooi e lijkheid, die ieder onzer draagt voor den eigen persoonlijken arbeid moet het begi zijn, waaruit de hoogeve maatschappehj verantwoordelijkheid te voorschijn Deze maatschappelijke verantwoordeli] heid is niet iets toevalligs, dat zoo mi^ per ongeluk in ons leven komt... komt al naar gelang van ,,de omstandig den", deze heerlijke kapstok, waaraan 2—3

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1926 | | pagina 10