VOOR D
E JEUG
D
LEIDSCH
DAGBLAD
ui'""
18e
Zaterdag 15 Mei
*1*
Anno 1926
)st West, thuis best.
A__-
kader Kwak, één de voornaamste Se
iners van de Kikkersloot, was naar den
Int gegaan, om eens te kijken naar het
ter. Hij zette zich op een aaidkluitje neer
I koesterde zich behagelijk in de zon, ter-
Ijl hij links en rechts naar gonzende mug-
1 hapte. Daar hoorde hij in de takken
Jven de sloot een gesprek.
IZoo, meneer Tierelier! Is u weer van
Tieis terug?" vroeg een sijsje aan een
r, ja," luidde het antwoord, ,,'k ben
thuis. En met het weer heb ik het
tal getroffen: nu en dan eens een buitje
ten, maar over het geheel had ik geen
gen."
Vader Kwak luisterde aandachtig naar
gesprek der beide vogels. Wat had die
neer Tierelier veel ge zien I Maar het
oist van alles vond hij toch. dat mensch
dier iri verrukking geluisterd hadden
ar zijn gezang.
|,.AIs ze naar meneer Tierelier luisteren,
Hen zij zeker naar mij luisteren," dacht
„Zoo'n reisje lacht me wel toe en ik
wel eens wat anders zien dan deze
ol. Met roem beladen zal ik stellig terug-
nen! En Vader Kwak blies zich vol
op. 't Was, of zijn oogen uit zijn
old zouden vallen, zoo puilden ze uit, ter-
hij een doordringend:,, koak, koakl"
ahief,
Êij het hooren hiervan vlogen meneer
Telier en het sijsje weg en onze kik-
|rsch had het rijk aileen. Hij bleef nog
pige oogenblikken peinzend zitten en be-
foen er maar geen gras over.te laten
eren en den volgenden dag op reis te
i. Hals over kop sprong hij daarna in de
die hem nu erg klein en nauw voor-
am. Hè, wat verlangde hij de werold
te zien en.... zich te laten hooren.
in zou versteld slaan van zijn zangtalent.
|Xauwelijks was ie zon den volgenden
opgegaan, of meneer Kwak, geheel
[waardig in zijn groen pakje, beklom den
ror. Door bladen en steenen moest hij
|h een weg banen, of liever: hij hipte er
hg over heen. Reeds heel gauw zag
i allerlei dingen, die nog vreemd voor hem
f:en.
|Ploiseling ritselde er iels in de struiken
i verschrikt keek Vader Kwak om zich
Hij zag een groot, rood-bruin dier
kt een spitsen snuit en een langen pluim-
pail. Jullie heb! zeker al geraden, dat het
vos was, die zijn schitterende oogen op
[der Kwak gericht had.
■Zoo, meneer Spring in 't Veld, is u aan
|vande1en?" klonk het.
IV'ader Kwak. min of meer geruslgesleld,
Ihroordde
„Zeker, meneer! Ik maak een kunstreis:
wil groot en klein laten hooren, hoe mooi
zingen kan."
Ja, dat is waar ook," Hernam de vos nu
ehend, „gij zijt een zanger. Kom, laat mij
stem eens hooren: ik ben een iiefheb-
en een kenner."
Tader Kwak was door deze woorden niet
wiig gevleid en nam een trofsche hon
ig aan. Daar klonk al zijn: „Koak-koakl
sk-koak! Koak-koak."
,5e vos Iaohte in zijn baard/ doch zei
imdeftifc;
„Heel mooi! Prachtig! Gij zijt zeker een
zanger aan het hof van Koning Leeuw!
Wat zouden mijn vrouw en mijn kinderen
u ook eens graag willen hooren! Doe mij
het genoegen en ga met mij mee naar huis;
ik heb daar dikke vliegen en vette slak
ken in overvloed. Werkelijk, het zal u aan
niets ontbreken!"
Zeer gevleid door deze woorden gaf Va
der Kwak gevolg aan dit verzoek. Zorge
loos sprong hij naast den vos voort, Toen
zij in, diens woning aankwamen, werd
Reintje met uitbundige vreugde door zijn
kinderen begroet. Lachend riep deze- ech
ter uit:
„Nee, bengels, niet zoo wild! Zie je dan
niet, dat ik een gast meebreng, die voor ons
wil zingen?"
Nieuwsgierig liepen de jonge vosjes' Vos-
sientje, Roodstaart en Reinetje op Vader
Kwak toe. Zij besnuffelden hem aan alle
kanten, zoodat hij zich lang niet op zijn ge
mak voelde.
„Niet zoo brutaal I" riep nu Vader Vos.
„Meneer is een zanger en hij wil voor al
tijd bij ons blijven."
Verschrikt keek VaderJvwak hij het hoo
ren van deze woorden op. „Neem me nipt
kwalijk," zei hij bedeesd, „maar ik begrijp
u zeker niet goed. Ik ben immers een gast
en kan toch vertrekken wanneer ik wil?"
„Wie eenmaal in mijn huis is, vertrekt
niet zonder mijn toestemming!" klonk het
nu barsch,
„Dus ben ik bedrogen?" waagde Vader
Kwak nog te zeggen.
„Klaag maar niet, edele zanger," zei
Reintje, „maar zing ons liever wat voorl"
Vader Kwak begreep, dat hij het verstan-
digst deed, door toe (e geven en liet op
somberen toon zijn „Koak, koak!" hooren.
Verwonderd bleven de kleine vosjes om
hem heen slaan, totdat Roodstaart, de bru-
taalsle, het waagde hem met zijn kouden
snuit aan te raken, maar nu liet onze kik-,
vorsch zoo'n vervaarlijk cn doordringend
„Koak-koak!" hooren, dat zij verschrikt
achteruit stoven. Roodstaart stak zijn kop
in een hoop hazen- en konijnenvellen. Vos-
sientje verborg zich onder het hooi. dat tot
Slaapplaats diende en Reintje krabde een
gat in den grond om zich te verbergen. Allen
beefden van schrik.
Nauwelijks had Moeder Vos echter be
merkt, welk een uitwerking dat verschrikke
lijke gezang op haar kinderijes had, of zij
liep haastig op den armen Vader Kwak
toe en duwde hem met haar spitsen snuit
de gang in. Onze kikvorsch wist natuurlijk
niet, wat hem overkwam en drukte angstig
zijn poolen tegen het lijf, zoodat hij als een
'bal om-en-omgerold werd. Eindelijk was hij
buiten en nu gaf Moeder Vos hem ngg
zoo'n krachtigen duw tot slot. dat hij met
ecu vaartje het kreupelhout invloog.
Daar bleef de arme Kwak geruimen fijd
liggen, zonder zich te bewegen. Toen hij
wat bekomen was'van den schrik, strekte
hij eerst den linker- en daarna den rechter-
achterpoot uit en opende zijn breeden bek.
„Dat is nog eens snel reizen," bromde hij,
„en toch mag ik dankbaar zijn, dat ik op
deze manier aan mijn gevangenschap ont
komen ben. Maar kom, nu zal ik mijn reis
eens gaan voortzetten."
De Zon kwam hem nu koesteren en op
geruimd sprong hij verder.
Wat hij in het volgend opgenblik echten
zag, deed hem niet weinig ontstellen. Aan
den voet van een pijnboom zat een rood
bruin dier op zijn achterpoolen. Het had
een pluimstaart en dus moest het een vos
zijn. In de voorpooten hield bet een den
nenappel, dien het hezig was met zijn
scherpe tanden te bewerken.
Haastig wilde hij zijn nieuwen vijand Ont
wijken, maar de eekhoorn want die was
het was met twee sprongen bij hem.
„Waar gaat u heen, meneer Kwak?"
vroeg hij, „en wat zoekt u?"
„Ik zoek vliegen," antwoordde onze kik
vorsch angstig.
„Vliegen, bah!" antwoordde de eek
hoorn, meneer Pluimstaart. „Noten en den
nenappels, dat is be'.ere kost. Maar als je
bepaald vliegen hebben wilt, ga dan mee
naar mijn huis, daar zijn^e in overvloed."
„Nee. dank u. ik verstop mij niet graag
onder den grond'."
„Wat bedoel je?' Ik woon niet onder den
grond."
„Maar bent u dan geen vos?"
„Nee hoor, dat is niet eens familie van
me, of mocht het al familie wezen, dan is
het niet uit te rekenen, hoe ver. En wat mijn
woning betreft, die is heel luchtig en ge-,
zond, boven in dezen boom."
„O, dan ga ik graag mee. Maar hoe
komen we boven?"
„Kijk, dat doe ik zoo," antwoordde Pluim
staart nu vroolijk, terwijl hij vlug tegen den
stam van den boom wipte en even later in
een paar sprongen weer beneden was.
„Kom, volg mij maar!"
Vader Kwak had ten hoogste verwon
derd de klimpartij aangezien en staarde
den eekhoorn met groole oogen aan. ..Dat
kan ik niet," zei hij eindelijk met een zucht,
„mijn poolen zijn daar niet geschikt voor."
„Ik zal je helpen," artlwoordde Pluim*
staart, „houd me maar stevig aan mijn
staart vast, dan zal ik je veilig b'oven bren
gen."
Zoo gezegd, zoo gedaanl Heisa, hopsa,
daar gingen zij den boom in: Pluimstaart
voorop en Vader Kwak er achter aan.
Krampachtig hield de laatste den rood
bruinen staart vast en hoewel hij wtl van
angst om hulp had willen roepen, kwam hij
toch zonder ongelukken boven. Het uitzicht'
was er prachtig en vliegen en muggen wa
ren er bij massa's. Als do wind do takken'
maar niet zoo heen en weer geschud had,
zou het hem er zeker best bevallen zijn.
Maar hij werd zóó draaierig, dat hij plotse
ling uitriep:
„Breng me naar beneden, gauw! Ik houd
bet niet langer uill"
„Zooals je wilt!" antwoordde Pluimstaart,
„Maar hoe krijg ik je naar beneden?"
Op hetzelfde oogenblik ruischtc het in
de fakken en even laler zal een zwarte
vogel vlak bij de woning van den eek
hoorn. Och, och, wat was Vader Kwak weer
geschrikt, maar foen de vogel zijn „krag,
kras!" liet hooren, dacht hij. dat hij een
kunstbroeder onlmoet had.
„Waar ga je heen, broeder?" vroeg hij
daarom.
Verbaasd keerde de raaf zich om.
nam de kikvorsch een3 goed op en
woordde '.oen:
„Wel, ik reis voor mijn plezier!"
„Toe, neem mij dan meel"
„Dat 's best. Ga dan maag op mijn
zitten*'4 - -
Hij
anti
rug