Zebra's in Artis.
tegenover haar vader aan de ontbijtta
fel zat
„Zal het dan nooit avond worden
vroeg zij. 1 v
„Voor mij maar al te gauw, kleintje,"
zei de dokter. „Ik heb nog een massa te
doen vóór het avond is, als je mij ten
minste graag bij je partijtje wilt hebben.
Ik zelf vind, dat ik er te oud voor ben.
Zio maar eens, hoe dim mijn haar boven
op mijn hoofd wordt. Ik zal binnen veertien
dagen kaal zijn."
JBep klauterde op de leuning van den
6toel en kuste verscheiden malen de plek
op zijn hoofd, waar het haar dun werd,
alsof zij dacht, dat bet daardoor weer dik
ker "zou worden. Weldra begon het paard
van den dokter te trappelen om te toonen,
dab het wachten hem verveelde, terwijl
JohaD, de koetsier, even kuchte, alsof hij
zeggen wilde:
„Ik wacht .bier al zoo lang."
Als je op die manier aan je plicht her
innerd wordt, is het maar het beste den
wenk ter harte te nemen. De dokter deed
dit en Bep zag hem niet méér, vóór zij in
de hel verlichte kamer met een stralend
gezichtje op haar gasten wachtte. Haar
oogen schitterden vroolijk, terwijl zij van
haar schoone witte jurk met het blauwe
ceintuur naar haar verlakte schoentjes
keek.
„Vader", riep zij uit. „Ik ben zoo blij,
dat u er bent. Ik ben doodmoe, want ik
wilde niet gaan zitten, voor u mij gezien
hadt; ik was zoo bang mijn jurk te knoeien
Denkt u, dat ik nu even kan gaan zitten
'Als eenig antwoord tilde dokter Halm
zijn dochtertje op zijn knie en streek zijn
vingers door haar krullen op een wijze, die
de arme juffrouw Tomson in vertwijfeling
zou hebben gebracht, 't Was maar goed,
dat zij niet in de kamer was.
„Kijk Vader", zei Bep, terwijl zij hem
bij de hand nam en hem meetrok naar een
tafeltje. „Daar liggen al mijn cadeautjes.
Zijn ze niet prachtig en hebbep wij ze niet
netjes uitgestald?"
De tafel zag er werkelijk mooi uit en er
lagen heel wat geschenken op, want onze
Bep had verscheiden vrienden en vriendin
nen. Zij raakte haar schatten allen liefkoo.
zend aan, zelfs Toms vlindernetje.
„Ik vang natuurlijk geen vlinders", zei
zij, „ik zou het voor niets ter wereld willen
dGen, maar dat weet Tom niet en.het was
toch heel aardig van hem het mij te geven."
„Maar al je cadeautjes zijn er nog niet,"
zei de dokter. „Hoe staat het met
„St. stl" fluisterde Bep.
Nu kwamen de gasten, meisjes in rose
jurken, blauwe jurken, witte jurken en
groene jurken, jongetjes in blauwe pakjes,
witte pakjes en bruine pakjes. Allen had
den opgewekte gézichten; sommigen waren
een klein beetje verlegen, anderen vrijmoe
diger. Toen allen er waren, werd de thee
gepresenteerd, waarbij verschillende lekker
nijen, die zeer in den smaak vielen, rond
'gingen. Dokter Halm zei, dat hij den vol
genden dag wel bij verschillende gasten
geroepen zou worden. Niemand was daar
echter-bang voor. Hij zag er zóó vriende
lijk uit, dat zij heelemaal vergaten, dat hij
iets te maken had met het geven van pillen
en poeiers. Na de thee en nu brak de
pret eigenlijk eerst recht aan na de
thee kwam de groote verrassing.
„Ik zal jullie mijn cadeautjes eens laten
zien," zei Bep.
Zij gingen nu allen om het tafeltje staan,
waar al het moois op lag en bekeken de
geschenken vol bewondering.
„Maar het allermooiste cadeau is niet
hier," zei Bep, „een prachtige pop, die ik
yan Vader gekregen heb.*'
„Al weer een nieuwe popzei Olga
Penders, „en je hadt er al zooveel."
„Ja, maar dit is een nieuw soort pop,"
antwoordde Bep. „Zij is heel anders dan
de.anderen. .Willen jullie haar eens zien?
Zij is levensgroot."
Allen riepen nu: „ja graag!" en vroegen,
o£ ze mee mochten om de pop te gaan
balen ,maar Bep keek haar vader schalks
aan en vroeg:
„Wilt u haa* alsjeblieft halen, Vader?"
De dokter ging onmiddellijk en kwam
met Zwaantje in de armen terug. Haar
blonde haar was zijiger dan ooit en haar
oogjes schitterden terwijl een lief blosje
baar wangen kleurde.
Zij droeg een witte jurk en om haar hals
een snoer kralen. Zij zag er werkelijk als
een mooie pop uit. Alle kinderen waren
opgetogen, terwijl Bep haar handen uitstak
cn riep
„Geef haar mij maar, Vader, dan kan ik
haar aan iedereen laten zien."
Dokter Halm zette Zwaantje glimlachend
op Beps 6choot.
„Kijk eens," zei Bep, „dit is mijn groote,
nieuwe pop, die heelemaal'voor mij is. Zij
is anders dan alle andere poppen. Vindeu
jullie haar geen dot?"
De laatste vraag werd niet goed gehoord,
want Zwaantje sloeg haar armpjes om Beps
hals en sloot haar lippen met een kus.
„Ik hou van je", fluisterde het kinder
stemmetje zacht, maar in Beps ooren klon
ken deze woorden als de heerlijkste muziek.
De. kinderen speelden nog geruimen'tijd,
dansten, lachten en sprongen en hadden
de grootste pret. Boven alle andere gelui
den uit hoorde Bep echter steeds de woor
den: „Ik hou van je", en zij stemden haar
Ninnig gelukkig.
Het was al laat, toen zij naast Zwaantje
in bed kroop en nog later, toen dokter
Halm nog eens naar de beide slapende kin
deren kwam kijken. Hij ook dacht aan de
eenvoudige woorden, die het kleine weesje
met haar lief stemmetje gezegd hadL Hij
boog zich over Bep heen en omdat het haar
verjaardag was en hij zooveel van haar
hield, zei hij zacht, terwijl hij zijn doch
tertje eén kus gaf:
„Ik hou van je, kleintje."
Bep opende haar oogen en sloeg Baar
armen om zijn hals. Hierdoor werd Zwaan
tje wakker. Zij ging in bed opzitten en
keek van de een naar den ander.
„Ik ook, Opa!" riep zij.
Soms kun je iets zeggen zonder te ant
woorden en dit deed dokter Halm. Hij
spreidde zijn armen heel wijd uit en druk
te beide kinderen aan zijn hart. Bep dacht,
dat zij het hoorde kloppen en zweeg, ter
wijl Zwaantje druk babbelend met de knoo-
pen van zijn vest speelde. Maar in beider
oogen begoD bet zandmannetje weer zand
te strooien, zoodat zij weldra dicht vielen.
Toen ging dokter Halm zachtjes de
kamer uit, zonder Hector, die op de mat
voor de deur lag, te storen.
De maan scheen door het raam, do ster
ren schitterden, de wind speelde door de
bladeren der boomen en de verjaardag van
Bep Halm behoorde weer tot het verleden.
EINDE.
door G. J. V1SSCHER.
De zebra's in Artis zijn gauw geteld: we
zijn maar met ons beiden. Een jaar of tien
geleden waren er wel een stuk of zes, maar
aangezien ik niet ouder ben dan aebt jaar,
kan ik me dat niet meer herinneren.
„Waarom neemt men er nog niet een
paar bij? Twee is zoo weinigI" zult ge zeg
gen.
Jawell Als we eenden of apen waren! Die
zijn hier genoeg. Die zijn er ook genoeg te
krijgen. Maar wij, zebra's, worden zeldzaam.
Er is maar één werelddeel, n.l. Afrika, waar
men ons aantreft en dan nog heelemaal niet
in de Barbarijsche Staten, of in Egypte, maar
alleen in 't Zuiden, en in 't Oosten van Mid-
den-Afrika.
In 't laatste gedeelte huist de Somali-z.c-
bra. Die is grooter dan mijn maat en ik,
maar hij is niet zoo mooi gestreept Als je
mooie zebra's wilt zien, dan moet je naar
ons kijken; zwart en wit gestreept zijn we
over ons heele lichaam, tot zelfs op onze
ooren loe. En op onze pooten loopen de
dwarsstrepen tot op onze hakken. We hee-
ten Chapman-zebra's.
Dan is er nog een derde soorl, de Berg-
zebra. Dat is een wilde klant Ge kunt aan
zijn naam wel hooren, dat hij bij voorkeur
in 't gebergte huist. Vroeger is er hier een
geweest. Hij was allesbehalve netjes. Zijn
lichte strepen waren toch al vuilgeel en daar
kwam nog bij, dat de knaap zich o zoo graag
in "t stof om en om rolde!
Wij, Chapman-zebra's, zien er alliid even
helder uit. De menschen zien ons dan ook
graag. Het bestuur van „Artis" is ons ook
wel genegen. „Het Eénhoevigenhuis" heet
ons nieuw verblijf, dat in 1920 voltooid is.
Ge moet eens zien, hoe keung hot is! 't Lijkt
wél een villa! Hier wonen ook kiangs uit
Mfddeu-Azië, wilde ezels en pony's. Dat
zijn ook eenhoevigen, en dat ze nu niet zoo
Lijzonder mooi zijn, kunnen wij niet helpen.
Je mag je lamilie niet zelf uitzoeken.
.Maar van óns zeggen de menschen soms
tot den oppasser: „Worden ze nooit ereis
voor een wagentje, gespannen?"
Die oppasser, een man op leeftijd, die al
heet wat zebra's hier aan hun natje en hun
droogje geholpen heeft, zegt dan altijd:
„Daarvoor zijn ze niet geschikt. Let eens op
hun ooren, die zijn nooit in rust Dc zebra's
mijnheer, zijn ontembaar."
jaren geleden zei een heer daarop: „Wat
ontembaarl Hagenbeek bij Hamburg had er
verleden jaar zes voor een rijtuig staan! Ik
lieb hem zelf zien rijden."
Een lange, slanke heer, die dit hoorde,
begon te lachen en zei: „Kom kom, mijn-
lieerl U overdrijft een beetje."
„Wat! Ik verzeker u, dat ik liet z^lf ge-
zién heb."
„Toch zeg ik, dat het niet waar is. Ik
weet het beter."
„Wie bent u dan?"
„Ik ben Carl Hagenbeek uit Hamburg,"
zei de vreemdeling."
Een Londensch bankier, Rotschild gehee-
len, heeft liet werkelijk zoover weten te
brengen, dat hij met twee zebra's voor een
karretje rond reed, maar 't heeft maar heel
kort geduurd. Toen gaven ze op hun manier
te kennen, dat het baantje hun niet beviel:
ze sloegen met de achterpooten het karretje
tot spaanders. De bankier heeft ze gauw ver
kocht en een paar pony's aangeschaft.
En toch zijn we in den grond niet zoo
kwaadaardig, maar we zijn vreeselijk ze-
nuwachtig.
De in 't wild levende zebra's loopen nu
eens over zandgrond, dan weer over rots-
achtigen bodem. Hun hoeven slijten daarbij
telkens een beetje af en ze worden niet te
groot.
Maar bij ons'in de diergaarde, op den
zachten bodem van het wandelperk, groeien
de hoeven te ver uit. Ze worden te breed en
te lang. Dan komt de veearts eraan te pas.
De zebra moet vastgehouden worden en de
man moet met een scherp mes de hoeven
wat inkorten.Dat gaat wel eens goed, maar
daarbij winden we ons vreeselijk op. De
veearts houdt ons altijd goed in 't oog en
meer dan eens zegt hij: „Laat hem maar
los! Ik vrees voor zijn leven 1 Beter een le
vende zebra met lange hoeven dan een
doode met korte."
Een smid te Rotterdam zou datzelfde kar
weitje opknappen bij oen zebra uit een cir
cus. Hij plaatste hem tusschen twee paar
den; dan bleef hij „kalmer". De kalmte was
van dien aard, dat de zebra, toen hij maar
even de schaar voelde, zoo'n kabaal maakte,
dat hij bij de smidsvrouw in de woonkamer
terecht kwam. 't Kostte den smid een thee
servies en een nieuw paneel in do linnen
kast.
Mijn buurman is jaren lang bij Hagen
beek geweest. Hij wil niet weten boe oud
hij is. Hij zegt wel van een jaar of éien,
maar ik geloof, dat bij ouder is. Men heeft
ons apart gezet en dat is maar goed ook
want zelfs tusschen de tralies van 't hek
door kunnen we elkaar soms nog leelijk
bijten.
Ik ben een geboren Amsterdammer, maar
bij is op jeugdigen leeftijd door de negers
in Afrika gevangen en- aan een agent van
Hagenbeek verkocht.
Als hjj goed in zijn hum is, kan lift wel
aardig vertellen over -zijn geboorteland.
Er leven daar nog heel wat stamgenoo-
tcn, zegt hij. Ze loopen in troepen van
dertig of veertig rond, maar de leeuwen
cn de menschen zijn hun ergste vijanden.
De leeuwen zijn bijzonder gesteld op ze- Ij
bravleesch en de negers zijn er ook niet
afkeerig van, s Nachts brengen de zebra's o
een bezoek aan hun vaste drinkplaats. Hun
vijanden weten dat on daardoor zijn die g
geregelde visites levensgevaarlijk. t
Overdag hebben ze dolgraag een paar C
struisvogels in hun midden, want die lang
halzen zijn buitengewoon waakzaam. Zoo- ii
dra ze iets verdacht® bespeuren stellen ze