EtSCHT GOEDE KMttilIIT De Markies v. Bardelys DUS, EISCHT Ho. 20277. LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 21 April Tweede Biad Anno 1926. FZWITSER STAAT AAN DE SPITS BINNENLAND. FEUILLETON. Uit de bloembollenwereld. Naar wij van verschillende zijden ver nemen, treedt het zwartrand in de hyacin- Ihen, zoo onrusibaren op, dal verschillende partijen hopeloos als verloren kunnen wor den beschouwd. Alle mogelijke en onmoge lijke bestrijdingsmiddelen worden aange wend, doch allijd nog mei negatieve resul taten. Daar, waar hel zwarlrand optreedt snijdt de een het looi af, do ander schoffelt het af, een derde rooit de bollen uit om ze op de vuilnishoop te werpen, en telkenmale als de parlijen worden nagezien, wordt de gevreesde ziekle weer gevonden Zoo voort gaande kan dit als een ramp worden be schouwd in de hyacinlhenfcell. waar men tol nog loe hopeloos tegenover slaat. Over het gewas van de tulpen kan men over het algemeen zeer tevreden zijn. Als de gewassen zoo uit mogen groeien, kan men op een best gewas rekenen. Ook de narcissen slaan er goed voor. Hel van-de- wortel gaan treedt ook meer en meer op. Voorat geldt dit voor de Poütieussoorlen. Als bestrijdingsmiddel wordt met succes toege past een besproeiing met formaline. De handel daarenlegcn is nog bepaald slug Ie noemen. De exporleur kijkt nog even de kat uit een boom, een slille hoop koes terende, dat de Jvooge prijzen, meer in het teeken van een dalende richting slaan De tusschenhandclaar kan geen zaken doen, omdal de kweekcr niet aankoopt voor kraamuilbreiding of verbetering De slui ting van Amerika voor de narcissen is hier mede wel een der oorzaken van. De groene veilingen geven daar al reeds een beeld van. Alleen croeussen gaan graag voor zeer liooge prijzen weg. De Eerste Kamer-verkiezingen. Op de schriftelijke vragen van den heej Van Aalten betreffende vervroeging van den tijd der candidaatslelting voor de verkiezing van leden der Eerste Kamer, in de jaren, waarin geen verkiezing van de leden der Provinciale Staten plaats heeft, luidt het antwoord van den heer Kan, minister van Bmnenlandsche Zaken en Landbouw, als volgt: 1. Het is juist, dat, ten gevolge van het vallen van den tweeden Dinsdag der maand Juli op 13 Juli dit jaar, het volgens art, 114; der Kieswet mogelijk zoude zijn, dat de stemming voor de aanstaande periodieke verkiezing van leden der Eerste Kamer als uitersie termijn eerst op 7 Augustus, den vijf cn twintigsten dag na dien der candidaat- stclling, plaats vindt. Zooals echter bij de Eerste Kamerverkiezing in 1923 gebleken is, is het zeer waarschijnlijk, dat die uiterste termijn niet behoeft te worden afgewacht. In dat jaar had n.l. de candidaalstellinjj op 10 Juli, de stemming op 27 Juli plaats. Bij overeenkomstige regeling, als in 1923 in overleg met het Centraal Stembureau getrof fen, zal de stemming dil jaar ongeveer op 29 of 30 Juli kunnen plaats hebben. 2. Dal de stemmingsdag in ieder geval in het midden van den zomer valt, trok reeds de aandacht bij de wijziging van de Kieswet in 1923. In geen van de beide Kamers der Sialen-Generaa! werd daaraan echter groote beteekenis toegekend en bij de verkiezing van 1923 is het bezwaar niet aan den dag getreden. 3. Vermoedelijk zou de provincie inder daad eenigermate financieel worden gebaat, indien de mogelijkheid werd geopend, dat de stemming voor leden der Eerste Kamer in de jaren, waarin geen verkiezing van de leden der Stalen plaats heeft, zou kunnen geschie den niet in een afzonderlijk daartoe belegde vergadering, maar in de vergadering van den eersten Dinsdag der maand Juli. Stem ming op dien eersten Dinsdag zoude echter medebrengen candidaatslclling op een tijd stip in Juni, waarop de Staten niet plegen bijeen te zijn, zoodat dus voor onderling overleg, in verband mei die candidaalstel- ling, bezwaarlijk gelegenheid zoude zijn. Het voordcel der kostenbesparing zoude naar het oordeel van den ondergeteekende tegen hel zooevcn genoemde bezwaar niet opwegen. 4. In verband met het antwoord onder 3 bestaat, naar het oordeel van den onderge teekende, geen grond voor een wijziging der ICieswel, waarhij de gewone lijd der candi- daatslelling, bedoeld in artikel 113 der Kies wet, in de jaren, waarin geen verkiezing van de leden der Staten plaats heeft, wordt ge steld op een Dinsdag van de maand Juni. Daden van oorlogvoerenden. De heer Hermans heeft den Minister van Bnitenlandsche Zi^c do volgende vragen gesteld: Heelt do Minister, na behandeling in da Tweede Kamer van hoofdstuk III der Staatsbegrooting voor 1926, waarbij dit punt ter sprake word gebracht, overwogen het voorstel tot instelling oencr gemengde, uit vertegenwoordigers dér betrokken regeerin gen samengestelde commissie van scheid- rechters, bevoegd tot het doen van uitspra ken inzake het recSt op schadeloosstelling aan Nederlanders, die, vooral in België, sclinüe leden wegens daden van oorlogvoe renden? Kan, naar het het oordeel van den Mi nister, deze zaak, waarbij ook, volgens de meermalen uitgesproken meeoing van de Nederlandsche regeering. reehtsschennis ten overstaan van Nederlanders heeft plaats gehad indien er tegen de instelling van een commissie als bovenbedoeld bezwaren mochten bestaan of indien bijv. de Duitsche regeering weigerachtig mocht zijn, hiertoe mede te werken niet aan het oordeel van den Volkenbondsraad worden onderwor pen, voor zoover het betreft volkenrechtelijke aansprakelijkheid voor schade wegens oor logshandelingen Indien, naai' het oordeel van den Minister, ook deze weg niet zou kunnen wrorden in geslagen, op welke gronden steunt dan dit oordeel en op welke andere wijze meent de Nederlandsche nigeering dan te moeien optreden om haar meermalen o.a. in de „Mededeelingen van den Minister van Bui- tenlandsche Zaken aan de Staten-Generaal, Juid 1919April 1920'' ingenomen stand- j punt tegenover de Duitsche Begeering te verdedigen? De Dientsche Venen. De lieer Ketelaar heeft tot den Minister van Arbeid, H. en N. de volgende vragen j gericht: 1. Is de Minister bekend met den uit slag van het onderzoek in de maanden j Febr. en Maart j.l. door den art3 G. J. Lodewijks, te Nieuw-Amstardam, ingesteld naar den gezondheidstoestand van de kin- 1 deren op do openbare lagero school te j Bai ger-Erfscheidenveer, uit welk onderzoek onder meer bleek, dat 62 van de 142 kinderen slecht of riet goed gevoed waren, terwijl 88 gevallen van bleekzucht en "klisr- zvvellingen voorkvvamtn? 2. Is da Minister bereid can onderzoek ta doen instellen naar den gezondheidstoe stand van alle schoolkinderen in de Drentsciie venen? 3. Is de Minister bereid maatregelen te treffen en te bevorderen, waardoor aan gruwelijke toestanden, als hierboven ge noemd. zoo spoedig mogelijk een einde wordt gemaakt? Rechtpositie der ambtenaren. Het dagclijksch bestuur der Centrale van Vereenigingcn van Personeel in 's Rijks dienst had op G Maart j.l. een adres- tot de Tweede Kamer gericht met het verzoek te bevorderen, dat in de ontslagkweslie van een klerk bij de Rijksverzekeringsbank de Mi nister van Arbeid alsnog worde uitgenoodigd de Commissie van Onderzoek te hooren, die naar de mcenlng van dit Bestuur gehoord had moeten worden vooraleer het ontslag definitief verleend werd. Nu heeft de Tweede Kamer zich vereenigd met de conclusie van de Commissie voor de verzoekschriften, dat het recht der Overheid en haar organ,en om een dienslverhouding te doen eindigen, wan neer het dienstbelang dit noodzakelijk maakt moet worden erkend, en dat alsdan beroep tegen de beslissing, waarbij ontslag uit den dienst wordt verleend, uilgesloten is. Het dagelijksch bestuur leest uit deze con clusie een sanctie der Volksvertegenwoordi ging, dat het de administratie vrijstaat een zijdig in bepaalde door haar zelf te beoor- deelcn gevallen, de met ontslag of een an, deren maatregel bedreigde ambtenaren aan het oordeel van een door de Overheid ge wilde en ingestelde instantie, welke het ge val onderzoeken moet, te onttrekken en acht RECLAME. 4051 rJ N.V.HaLLAN^ I £HacaUDE-Fi dit een voor de rechtspositie der ambtenaren zeer bedenkelijk verschijnsel. Het genoemde bestuur heeft nu in een nader adres togen een dergelijke opvatting geprotesteerd en de Kamer dringend verzocht op dit besluit te willen terugkomen en daar door de eerbiediging en handhaving van de bepalingen van het bij K. B. vastgestelde Organisatiebcsluil, te bevorderen. Het vergaan van de „Nijverheid I". Door het Tweede Kamerlid den heer Brauligam waren de volgende schriftelijke vragen gesteld. Is het den Minister bekend, dat in do pers het vermoeden is uitgesproken, dat het ver gaan van de stoomboot „Nijverheid 1" zou zijn le wijlen aan onoordeelkundig of/en te zware belading van dil schip? Is de Minister bereid, nu het wrak gevon den is en zal worden gelicht, door door hem aan te wijzen deskundigen naar de vermoe delijke oorzaken dezer ramp een onderzoek le doen inslellcn en de resultaten van dat onderzoek aan de Kamer kenbaar le mak"n? Het anfwoord hierop van den heer Van der Vegte, Minister van Waterstaat luidt als volgt: lo. Het antwoord op de eerste vraag luidt bevestigend. 2o. Ter beantwoording van de tweede vraag zij medegedeeld, dat onmiddellijk na dat de ramp heeft plaats gehad, door den hoofdinspecteur voor de scheepvaart maat regelen zijn genomen om gegevens le ver zamelen, die cenig licht zouden kunnen geven bij het opsporen van.de oorzaken, die tot de ramp aanleiding hebben gegeven. De verzamelde gegevens kunnen, wat be treft de oorzaken van de ramp, slechts aan leiding geven tot het uitspreken van ver moedens. De meest voor de hand liggende onderstelling is, dat het vaartuig door het overgaan van deklading en het overnemen van walèr aan dek, dal niet voldoende kon worden geloosd, in die male zware slagzij heeft gekregen, dal waler naar binnen is komen dringen, ais gevolg waarvan hel vaartuig is gezonken. Het verslag van het naar deze scherps- rantp ingestelde onderzoek Word! ter griffie van de Kamer ter inzage voor de leden nedergelcgd. Bezuiniging en belastingverlaging. Het hoofdbestuur der Ned. Maatschappij voor Nijverheid en Handel te Haarlem heelt over bezuiniging co belastingverlaging ren uitvoerig adres gezonden aan den Voorzitter van den Raad van Ministers. Met veel instemming wordt daarin gecon stateerd, dat in het regeeringsprogrammn z'jn vooropgezet de eischen var voortgezette b®obliging en van belastingverlaging, o.m. in de richting van bevordering der kapitaal vorming. „Inderdaad zjjti hierin samengevat do meest dringende eischic, waaraan ran Overheidswege voldaan moet worden, wil van herstel van gazoode toestanden op economisch gebied sprake zijn en wil de mogelijkheid worden geopend voor de sterk toenemende bevolking van ons land om zich een redelijke welvaart te verzekeren." Herinnerd wordt dan aan do motie, reeds in 1924 op de algemeene vergadering te Maastricht aangenomen, dat „de belasting druk hier te lande de voor de welvaart eener toenemccJo bevolking noodzakelijke kapitaalvorming in dcc wog staat" en dat „in het belang van de toekomstige welvaart I van hot land bezuiniging op do Staatsuit- gaven niet alleen tot herstel van hc-t I evenwicht op do begrooting van den Staat, d o c li o v e n ee n s ter doorvoering van be lastingverlaging dringend noodzakelijk is". Dit desideratum geldt ook thans nog ten volle. Sindsdien is het tekort weggewerkt en een vrjjwel sluitende begrooting voor deu gewonen dienst verkregen. „Maar dit resul taat is voor een zeer belangrijk deel bereikt docr verzwaring van dcc reeds te tioogsn belastingdruk met al de nadeslige economi sche gevolgen van diin; ten deelo door grooter ontvangsten uit bestaande middelen dan aanvankelijk geraamd. Daarnaast zijn ook verschillende uitgaven verlaagd, maar met een systematische vereenvouuiging en reorganisatie van den Staatsdienst, teneinde de openbare uitgaven, die thans nog bjjha driemaal zoo hoog zijl: als in 1913, op een redelijk peil terug te brengen, is nog nauwelijks een aanvapg gemankt." Ingrijpende maatregelen op dit gebied Zijn tlians dan ook nog urgent te achten. Als doel moet daarbjj voorop gesteld worden een verlaging van de openbare uitgaven tot zoodanig peil, dat het ovennicht op den gewonen dienst der Staalsbegrooting ver zekerd blijve bij eon belastingheffing, dia niet meer de ontwikkeling van handel en bedrijf in don weg staat; die niet, zooala thans, do kapilaalvorming belemmert of zei fa kapitaal-vernietigend werkt. Het hoofdbestuur ia overtuigd, dat op het gebied van stelselmatige vereenvoudiging cn reorganisatie van den openbaren dienst zeer belaugrjjko resultaten kunnen worden bereikt en een aanmerkelijke verlaging der openbaro uilgaven daaruit kan voortvloeien, zonder dat sprake behoeft te zijn van eenige verwaarloezing door den Staal van zijn taak, ook op sociaal gebied. De zoo noodzakelijke bezuiniging dieet tlians met kracht te wor- don aangevat; denkbeelden in die richting zj)n reeds van verschillende zijden tot uiting gebracht; tot dusver is het echter met eea enkele lofwaardige uitzondering, zooals bijv. de reorganisatie van den gebouwendienst, i grootendeeb gebleven by voorstellen Cl» Ofiiciecle berichten. Bij Kon. besluit is op verzoek eervol ont slagen A. Evenhuis, als notaris te Onder- dendam. Bij Kon. Besluit is benoemd bij de rnfan- ,C«ot generaal-majoor. commandant der Hde divisie, de kolonel J. G. Leverland, comman dant van de VlIIste infanteriebrigade; tot kolonel, onderscheidenlijk comman dant van de IVde, Vilde en VlIIste infante riebrigade, de luilenanls-kolonels M. M. Eysscll. J. C. Wagner en F. J. Backer, res pectievelijk commandant van het 9de regi ment infanterie, van het regiment jagers en van het 21ste regiment infanterie; lot commandant van het regiment jageïs ide luitenant-kolonel H. K. Ilardenberg, com mandant van liet lsfe regiment; tot luilenanl-kolonel, commandant van het lSde regiment, de majoor L. Schutte, van hot 1ste regiment-, tot luitenant-kolonel, onderscheidenlijk commandant van het 21sle en lsto regiment II. G. M. Mathol de Jongh en G. R. Fauchey, respectievelijk van het 6de en 19do regi- pienf; Bij de artillerie: tol kolonei, commandant van de Iste arlil- leriebrigade, de luitenant-kolonel H. A. Seyffardt. belast met het bevel over ge- noemde brigade; tol kolonel de luHcnant-kolonels A. Kooi man on K. A. Pfeiffer, respectievelijk com- mandant van hel regiment kusl-artillerie en het regiment vesting-artillerie; lot luitenant-kolonel, hij den staf van het wapen, de majoor J. IClooslerhuis, van dien etaf, toegevoegd aan den directeur voor het artillerie-materieel tot luilenanl-kolonel, commandant van I licl 5de regiment veld-artillerie, de majoor 1. Bessen», belast met het bevel over ge noemd regiment; Bij de genie: tot generaal-majoor, inspecteur van hel wapen der genie, levens hoofd van de Vde afdecling van het departement van oorlog, do kolonel J. E Roorda, van dien slaf, com mandant in het 2de geniecommandcment; tot kolonel de luitenant-kelonel M. Raav- I maakers, van dien slaf, werkzaam aan het departement van oorlog; tot luilenanl-kolonel de majoor J. C. Cram- winckel, van het korps. De door de Koningin geschonken etsen. Dezer dagen hebben wc gemeld, dat de Koningin aan de gemeente ülrecht vier et sen heeft geschonken, deel uitmakende van 'hel huldeblijk, dal namens ingezetenen van Ned.-Indiü H. M. en Prins Hendrik werd aangeboden ter gelegenheid van hel zilveren huwelijksfeest. Zooals men weet bestaat het huldeblijk uit een olieverf-schiiderij en een viertal J etsen van Bauer, terwijl daarin mede is be- grepen de verdere oplaag der etsen. Naar wij vernemen is een compleet stel dezer eisen thans door II. M. geschonken aan ver- schillende autoriteiten en enkele parlicu- licre lichamen, die in bijzondere relatie tot Nedertandsch-Indié staan, met de bedoeling dat zij een plaals zouden krijgen in open bare of officieele gebouwen. Naast de voor Nod.-Indiö en voor de gou verneurs van Suriname en Curacao zoomede voor do Nederlandsche gezantschappen in Londen, Parijs, Washington en Tokio bc- slemde etsen heeft II. M. daarvan hier te lande een stel geschonken aan den Raad ran Slate, de ministeries, elk der beide Ka- mors, de provinciale besturen, de gemeenie- Lesluren van Amsterdam, Rotterdam en de provinciale hoofdsleden, de universiteiten en toegeschoten, het Rijksprentenkabinet, hot Koloniaal Instituut cn de Middelbare Koloniale Landbouwschool te Deventer, ter- wijt de particuliere instellingen de Stoom- Vaarl-Maalschappijen Nederland en Rotter-' flarnscho Lloyd ook nog een tweede slel ont vingen, dat geplaatst zal worden in ttn der nieuwe mailschepen van elk dier maat schappijen. Hoewel do oplaag van dergelijke kunst werken uiteraard zeer beperkt is, zullen zij op deze wijze toch onder de oogen komen van een groot publiek in Nederland en in i overzcesche gewesten. I Waar het Engelsch van ClAFAêL SABATINI. 18) „Zoo waarlijk?" brulde Chalellerault, niet in slaat zich langer te bedwingen. Hij sprong op van zijn sloe! en riep: „Ge zijl klaar, niet waar? Ge hebt alles gezegd wat ge te zeggen hadt. Ge hebt scheldwoorden en be ledigingen genoeg naar mijn hoofd geslin gerd om le verdienen met eens maar Iwaafl [naai je hoofd le verliezen. Ge hebt mij voor bedrieger en dief uitgemaakt", hij slikte haast in zijn woorden, „totdat je uitge raasd was Luislcr nu eens. mijnheer Bar- dt'lys, mijnheer de spion, mijnheer de grap penmaker! Wal hebt gij gedaan om op La- vedan te komen onder een valschen naam? Hoe noem je dal? Wat dat misschien geen bedrog?" Neen, mijnheer, ïr. gcenen dcelo", ant woordde ik doodkalm. „Het was een van de «oerwaarden van uw uildaging, dat ik vrij v\as naaT Lavédan te gaan. op welke ma nier ij- verkoos. Maar lalen we dat daar la- "fftü torwijl ik hel zand in hel csthje liet loopen. „Bit punt is haast niet y°, moeile waard om over lo spreken. ïn 'loren"^cVS^ EC we^enschap ver- Z00.'." "Mij zette de armen in de zijde v it;- r u' n,ct verachling aan met zijn us" benaam vlak tegenover mij. „U is te vreden nietwaar, volkomen tevreden? Welnu, mijnheer de markies, dan zullen wij eens zie nof mijn degen het mij terug kan doen winnen". En weder bracht hij de hand aan zijn degen. Ik slond op en wierp hol stuk papier op tafel. „Kijk dit eerst eens -in". Hij keek mij vragend aan. want ik maakte hem zoo nieuwsgierig, dat zijn drift er door bekoelde. Toen 1iep hij naar dc tafel en nam het papieT op. Zijn hand beefde onder hel lezen, verbazing deed hem de oogen opensperren en de wenkbrauwen fronsen. „Wat wal belcckont dal?" „Het beteekent dat ofschoon ik ten volle bewust ben le hebben gewonnen, toch liever erken verloren (o hebben. Ik draag mijn goederen le Bardelys dus aan u over mijn heer. omdat ik begrepen heb dat die wed denschap verfoeilijk was een gentleman onwaardig en dit is de eenige boete dio ik kan doen tegenover mij zelf. mijn eer- - gevoel en het jonge meisje dal wij bcleedigd hebben". „Ik begrijp u niet", zei hij klagend. „Daar kan ik in komen, graaf. Het is een zeer leer punt. Maar begrijp dil tenminste: mijn landgoed in Picardie behoort aan u. Maar als ik u een goeden raad mag geven, mijnheer, maak onmiddellijk uw testament, want het zal niet voor u zrin weggelegd er zelf van te gc-niélcn". Hij zag mij vragend aan. „Zijn majesteit heeft bevolen-u in hechte nis te nemen omdat ge het vertrouwen da! hij in u gesteld had hebt verraden en door middel van hol gerecht uw eigen moordplan nen hebt willen volvoeren". „Hemel!" riep hij uil. doodetijk ver schrikt. „Weet de koning dal?" „Welen?" antwoordde ik lachend. „Door de opgewondenheid van die andere zaken hebt ge vergelen te vragen hoe ik uit de ge vangenis ben ontslagen. Ik ben bij den ko ning geweest, mijnheer, en heb hem verteld wat er te Toulouse gebeurd is en hoe ik veroordeeld was morgen het schavot ie be treden 1" „Booswicht!" riep hij uit. „Ge hebt mij in het verderf geslort". Woede en verdriet beide klonken in zijn loon. Hij stond voor mij, doodsbleek, zijn handen krampachtig wrin gende. „Hadt ge dan verwacht dat ik zoo iets zou stilhouden? En ai had ik dat gewild, het zou niet gemakkelijk geweest zijn, want zijn majesteit had mij allerlei vragen te doen. Uil hetgeen ik van den koning begre pen heb kunt ge er op rekenen morgen in mijn plaals het schavot te kunnen bestij gen. Daarom raad ik u aan zoo spoedig mo gelijk uw testament te maken, als ge uw erfgenamen tenminste van rnijn kasteel in Picardiö wilt lalen profiteeren". 3k heb menig gezicht verwrongen gezien van schrik en woede, maar nooit zag ik iets dergelijks, iels dat te vergelijken was met Chatelleraulls uiterlijk op dat oogenblik. Hij stampte van woede en raasde cn tierde. Hij braakte de gemeenste woorden uit; hij stapelde de ccne beleediging na de andere op mijn hoofd en- vervloekte den koning, wiens lieveling hij mij noemde. Zijn korle, gezette lichaam trilde van woede en angst zijn breed gezicht was afschuwelijk ver wrongen. En teen te midden van dat alles werd de deur opengedaan en de luchthartige chevalier de St. Euslache trad binnen. Hij bleef verbaasd bij de deur staan; ver stomd door al die woede en even verwon derd mij te zien. Zijn plotselinge verschij ning herinnerde mij dat ik hem voor liet laatst gezien had te Grénade in het gevolg van den graaf op den dag van mijn arresta tie. Evenals den eersten keer was ik zeer verbaasd hem in zoo intieme verhouding tc zien met Ghatelleraull Maar deze keerde zich in zijn woede tol hem en brulde letterlijk: „Wel papegaai, wat kom jij doen? Wat moet je van mij?" „Mijnheer de graafl" riep de andere ver ontwaardigd en verwijtend. „U ziet zeker dat u niet gelegen komt", sprak ik. „Mijnheer de Chatcllcrault is niet heel kalm". Maar dio woorden deden zijn aandacht weer op mij vallen. Hij was ten hoogste ver baasd mij daar te zien, want in zijn oogen was ik nog steeds LespGron, de rebel, hij begreep niet dat ik niet meer in de gevan genis ,zaL Toen hoorde ik voetstappen en stemmen in de gang en toen ik mij omkeerde zag ik den drempel achter St. Euslache de gezichten van Castelroux, Mironsac en miin ouden kennis La Fosse, don altijd pratenden on ver antwoordelijken grappenmaker. Ilij liad van Mironsac gehoord, dat ik te Toulouse was en zoo kwamen zij mij zoeken, voorgelicht door Castelroux. Ik wil u wel verzekeren, dat zij er niet op hadden gerekend mij zoo weer te zien. Zij drongen St. Eustaehe voor zich uit de kamer in en er kwam geen eind aan hun hartelijke gelukwenschen, terwijl Chalelle rault zich trachle goed te houden en den rid der in een hoek van de kamer drong en luis terde naar hetgeen deze hem le zeggen had. Eindelijk hoorde ik den graaf roepen: „Doe wat u goeddunkt, ridder. Als u uw eigen belangen te behartigen hebt, doe het dan. Wat mij treft voor mij is het nieÜ meer noodig." „Waarom niet, mijnheer?" vroeg St. Eus taehe. „Waarom?" herhaalde Chatellerault op deu woestea loon van zooevcn. Toen zwaai de hij zich om en kwam recht op mij af evenals een stier, die een aanval doet. „Mijnheer de Bardelys!" schreeuwde hij. „Bardelys!" Mei d<-- grootste verbazing werd die naarn herhaald door St. Eustaehe op den achtergrond. „Wat is er?" vroeg ik op koelen toon, mij afwendende van mijn vrienden. „Al wat ge gezegd hebt, mag waar zijn, en ik mag veroordeeld wezen, maar ik doe een plcchtigcn eed, dat ge niet ongestraft van hier zult gaan." „Ik vrees, mijnheer, dat ge groot gevaar loopt een meinccdige l: worden," antwoord de ik lachend. „Gc zult mij sah-'icÜo geven voor wij scheiden!" riep hij. „Als dat papier u g::n satisfactie genoeg geeft, vergeef mij, mijnheer, maar dan over treft uw begecrigheid alles en vrees ik, dat die niet voldaan kan worden." „De duivel hale dat papier cn dal land goed! Wat heb ilc er aan als ik dood ben?" „Uw erfgenamen kunnen er van profit leeren." „Wat heb ik daar aan?" „Ja, dat 13 een raadsel, moeilijk voor mi? om op (e lossen." „Gc lacht, schavuit 1:-- jc bent," zei h\' snuivend. 4Wordt vervolgd)* v - r V

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1926 | | pagina 5