EtSCHT GOEDE KMttilIIT
De Markies v. Bardelys
DUS,
EISCHT
Ho. 20277.
LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 21 April Tweede Biad Anno 1926.
FZWITSER
STAAT
AAN DE SPITS
BINNENLAND.
FEUILLETON.
Uit de bloembollenwereld.
Naar wij van verschillende zijden ver
nemen, treedt het zwartrand in de hyacin-
Ihen, zoo onrusibaren op, dal verschillende
partijen hopeloos als verloren kunnen wor
den beschouwd. Alle mogelijke en onmoge
lijke bestrijdingsmiddelen worden aange
wend, doch allijd nog mei negatieve resul
taten.
Daar, waar hel zwarlrand optreedt snijdt
de een het looi af, do ander schoffelt het
af, een derde rooit de bollen uit om ze op
de vuilnishoop te werpen, en telkenmale
als de parlijen worden nagezien, wordt de
gevreesde ziekle weer gevonden Zoo voort
gaande kan dit als een ramp worden be
schouwd in de hyacinlhenfcell. waar men
tol nog loe hopeloos tegenover slaat.
Over het gewas van de tulpen kan men
over het algemeen zeer tevreden zijn. Als
de gewassen zoo uit mogen groeien, kan
men op een best gewas rekenen. Ook de
narcissen slaan er goed voor. Hel van-de-
wortel gaan treedt ook meer en meer op.
Voorat geldt dit voor de Poütieussoorlen. Als
bestrijdingsmiddel wordt met succes toege
past een besproeiing met formaline.
De handel daarenlegcn is nog bepaald
slug Ie noemen. De exporleur kijkt nog even
de kat uit een boom, een slille hoop koes
terende, dat de Jvooge prijzen, meer in het
teeken van een dalende richting slaan De
tusschenhandclaar kan geen zaken doen,
omdal de kweekcr niet aankoopt voor
kraamuilbreiding of verbetering De slui
ting van Amerika voor de narcissen is hier
mede wel een der oorzaken van. De groene
veilingen geven daar al reeds een beeld
van. Alleen croeussen gaan graag voor zeer
liooge prijzen weg.
De Eerste Kamer-verkiezingen.
Op de schriftelijke vragen van den heej
Van Aalten betreffende vervroeging van den
tijd der candidaatslelting voor de verkiezing
van leden der Eerste Kamer, in de jaren,
waarin geen verkiezing van de leden der
Provinciale Staten plaats heeft, luidt het
antwoord van den heer Kan, minister van
Bmnenlandsche Zaken en Landbouw, als
volgt:
1. Het is juist, dat, ten gevolge van het
vallen van den tweeden Dinsdag der maand
Juli op 13 Juli dit jaar, het volgens art, 114;
der Kieswet mogelijk zoude zijn, dat de
stemming voor de aanstaande periodieke
verkiezing van leden der Eerste Kamer als
uitersie termijn eerst op 7 Augustus, den vijf
cn twintigsten dag na dien der candidaat-
stclling, plaats vindt. Zooals echter bij de
Eerste Kamerverkiezing in 1923 gebleken is,
is het zeer waarschijnlijk, dat die uiterste
termijn niet behoeft te worden afgewacht.
In dat jaar had n.l. de candidaalstellinjj
op 10 Juli, de stemming op 27 Juli plaats.
Bij overeenkomstige regeling, als in 1923 in
overleg met het Centraal Stembureau getrof
fen, zal de stemming dil jaar ongeveer op 29
of 30 Juli kunnen plaats hebben.
2. Dal de stemmingsdag in ieder geval in
het midden van den zomer valt, trok reeds
de aandacht bij de wijziging van de Kieswet
in 1923. In geen van de beide Kamers der
Sialen-Generaa! werd daaraan echter groote
beteekenis toegekend en bij de verkiezing
van 1923 is het bezwaar niet aan den dag
getreden.
3. Vermoedelijk zou de provincie inder
daad eenigermate financieel worden gebaat,
indien de mogelijkheid werd geopend, dat de
stemming voor leden der Eerste Kamer in de
jaren, waarin geen verkiezing van de leden
der Stalen plaats heeft, zou kunnen geschie
den niet in een afzonderlijk daartoe belegde
vergadering, maar in de vergadering van
den eersten Dinsdag der maand Juli. Stem
ming op dien eersten Dinsdag zoude echter
medebrengen candidaatslclling op een tijd
stip in Juni, waarop de Staten niet plegen
bijeen te zijn, zoodat dus voor onderling
overleg, in verband mei die candidaalstel-
ling, bezwaarlijk gelegenheid zoude zijn. Het
voordcel der kostenbesparing zoude naar het
oordeel van den ondergeteekende tegen hel
zooevcn genoemde bezwaar niet opwegen.
4. In verband met het antwoord onder 3
bestaat, naar het oordeel van den onderge
teekende, geen grond voor een wijziging der
ICieswel, waarhij de gewone lijd der candi-
daatslelling, bedoeld in artikel 113 der Kies
wet, in de jaren, waarin geen verkiezing van
de leden der Staten plaats heeft, wordt ge
steld op een Dinsdag van de maand Juni.
Daden van oorlogvoerenden.
De heer Hermans heeft den Minister van
Bnitenlandsche Zi^c do volgende vragen
gesteld:
Heelt do Minister, na behandeling in
da Tweede Kamer van hoofdstuk III der
Staatsbegrooting voor 1926, waarbij dit punt
ter sprake word gebracht, overwogen het
voorstel tot instelling oencr gemengde, uit
vertegenwoordigers dér betrokken regeerin
gen samengestelde commissie van scheid-
rechters, bevoegd tot het doen van uitspra
ken inzake het recSt op schadeloosstelling
aan Nederlanders, die, vooral in België,
sclinüe leden wegens daden van oorlogvoe
renden?
Kan, naar het het oordeel van den Mi
nister, deze zaak, waarbij ook, volgens de
meermalen uitgesproken meeoing van de
Nederlandsche regeering. reehtsschennis ten
overstaan van Nederlanders heeft plaats
gehad indien er tegen de instelling van
een commissie als bovenbedoeld bezwaren
mochten bestaan of indien bijv. de Duitsche
regeering weigerachtig mocht zijn, hiertoe
mede te werken niet aan het oordeel
van den Volkenbondsraad worden onderwor
pen, voor zoover het betreft volkenrechtelijke
aansprakelijkheid voor schade wegens oor
logshandelingen
Indien, naai' het oordeel van den Minister,
ook deze weg niet zou kunnen wrorden in
geslagen, op welke gronden steunt dan dit
oordeel en op welke andere wijze meent
de Nederlandsche nigeering dan te moeien
optreden om haar meermalen o.a. in de
„Mededeelingen van den Minister van Bui-
tenlandsche Zaken aan de Staten-Generaal,
Juid 1919April 1920'' ingenomen stand-
j punt tegenover de Duitsche Begeering te
verdedigen?
De Dientsche Venen.
De lieer Ketelaar heeft tot den Minister
van Arbeid, H. en N. de volgende vragen
j gericht:
1. Is de Minister bekend met den uit
slag van het onderzoek in de maanden
j Febr. en Maart j.l. door den art3 G. J.
Lodewijks, te Nieuw-Amstardam, ingesteld
naar den gezondheidstoestand van de kin-
1 deren op do openbare lagero school te
j Bai ger-Erfscheidenveer, uit welk onderzoek
onder meer bleek, dat 62 van de 142
kinderen slecht of riet goed gevoed waren,
terwijl 88 gevallen van bleekzucht en "klisr-
zvvellingen voorkvvamtn?
2. Is da Minister bereid can onderzoek
ta doen instellen naar den gezondheidstoe
stand van alle schoolkinderen in de Drentsciie
venen?
3. Is de Minister bereid maatregelen te
treffen en te bevorderen, waardoor aan
gruwelijke toestanden, als hierboven ge
noemd. zoo spoedig mogelijk een einde wordt
gemaakt?
Rechtpositie der ambtenaren.
Het dagclijksch bestuur der Centrale van
Vereenigingcn van Personeel in 's Rijks
dienst had op G Maart j.l. een adres- tot de
Tweede Kamer gericht met het verzoek te
bevorderen, dat in de ontslagkweslie van een
klerk bij de Rijksverzekeringsbank de Mi
nister van Arbeid alsnog worde uitgenoodigd
de Commissie van Onderzoek te hooren, die
naar de mcenlng van dit Bestuur gehoord
had moeten worden vooraleer het ontslag
definitief verleend werd. Nu heeft de Tweede
Kamer zich vereenigd met de conclusie van
de Commissie voor de verzoekschriften, dat
het recht der Overheid en haar organ,en om
een dienslverhouding te doen eindigen, wan
neer het dienstbelang dit noodzakelijk maakt
moet worden erkend, en dat alsdan beroep
tegen de beslissing, waarbij ontslag uit den
dienst wordt verleend, uilgesloten is.
Het dagelijksch bestuur leest uit deze con
clusie een sanctie der Volksvertegenwoordi
ging, dat het de administratie vrijstaat een
zijdig in bepaalde door haar zelf te beoor-
deelcn gevallen, de met ontslag of een an,
deren maatregel bedreigde ambtenaren aan
het oordeel van een door de Overheid ge
wilde en ingestelde instantie, welke het ge
val onderzoeken moet, te onttrekken en acht
RECLAME.
4051
rJ N.V.HaLLAN^
I £HacaUDE-Fi
dit een voor de rechtspositie der ambtenaren
zeer bedenkelijk verschijnsel.
Het genoemde bestuur heeft nu in een
nader adres togen een dergelijke opvatting
geprotesteerd en de Kamer dringend verzocht
op dit besluit te willen terugkomen en daar
door de eerbiediging en handhaving van de
bepalingen van het bij K. B. vastgestelde
Organisatiebcsluil, te bevorderen.
Het vergaan van de „Nijverheid I".
Door het Tweede Kamerlid den heer
Brauligam waren de volgende schriftelijke
vragen gesteld.
Is het den Minister bekend, dat in do pers
het vermoeden is uitgesproken, dat het ver
gaan van de stoomboot „Nijverheid 1" zou
zijn le wijlen aan onoordeelkundig of/en te
zware belading van dil schip?
Is de Minister bereid, nu het wrak gevon
den is en zal worden gelicht, door door hem
aan te wijzen deskundigen naar de vermoe
delijke oorzaken dezer ramp een onderzoek
le doen inslellcn en de resultaten van dat
onderzoek aan de Kamer kenbaar le mak"n?
Het anfwoord hierop van den heer Van
der Vegte, Minister van Waterstaat luidt
als volgt:
lo. Het antwoord op de eerste vraag luidt
bevestigend.
2o. Ter beantwoording van de tweede
vraag zij medegedeeld, dat onmiddellijk na
dat de ramp heeft plaats gehad, door den
hoofdinspecteur voor de scheepvaart maat
regelen zijn genomen om gegevens le ver
zamelen, die cenig licht zouden kunnen
geven bij het opsporen van.de oorzaken, die
tot de ramp aanleiding hebben gegeven.
De verzamelde gegevens kunnen, wat be
treft de oorzaken van de ramp, slechts aan
leiding geven tot het uitspreken van ver
moedens. De meest voor de hand liggende
onderstelling is, dat het vaartuig door het
overgaan van deklading en het overnemen
van walèr aan dek, dal niet voldoende kon
worden geloosd, in die male zware slagzij
heeft gekregen, dal waler naar binnen is
komen dringen, ais gevolg waarvan hel
vaartuig is gezonken.
Het verslag van het naar deze scherps-
rantp ingestelde onderzoek Word! ter griffie
van de Kamer ter inzage voor de leden
nedergelcgd.
Bezuiniging en belastingverlaging.
Het hoofdbestuur der Ned. Maatschappij
voor Nijverheid en Handel te Haarlem heelt
over bezuiniging co belastingverlaging ren
uitvoerig adres gezonden aan den Voorzitter
van den Raad van Ministers.
Met veel instemming wordt daarin gecon
stateerd, dat in het regeeringsprogrammn
z'jn vooropgezet de eischen var voortgezette
b®obliging en van belastingverlaging, o.m.
in de richting van bevordering der kapitaal
vorming. „Inderdaad zjjti hierin samengevat
do meest dringende eischic, waaraan ran
Overheidswege voldaan moet worden, wil
van herstel van gazoode toestanden op
economisch gebied sprake zijn en wil de
mogelijkheid worden geopend voor de sterk
toenemende bevolking van ons land om zich
een redelijke welvaart te verzekeren."
Herinnerd wordt dan aan do motie, reeds
in 1924 op de algemeene vergadering te
Maastricht aangenomen, dat „de belasting
druk hier te lande de voor de welvaart
eener toenemccJo bevolking noodzakelijke
kapitaalvorming in dcc wog staat" en dat
„in het belang van de toekomstige welvaart
I van hot land bezuiniging op do Staatsuit-
gaven niet alleen tot herstel van hc-t
I evenwicht op do begrooting van den Staat,
d o c li o v e n ee n s ter doorvoering van be
lastingverlaging dringend noodzakelijk is".
Dit desideratum geldt ook thans nog ten
volle. Sindsdien is het tekort weggewerkt en
een vrjjwel sluitende begrooting voor deu
gewonen dienst verkregen. „Maar dit resul
taat is voor een zeer belangrijk deel bereikt
docr verzwaring van dcc reeds te tioogsn
belastingdruk met al de nadeslige economi
sche gevolgen van diin; ten deelo door
grooter ontvangsten uit bestaande middelen
dan aanvankelijk geraamd. Daarnaast zijn
ook verschillende uitgaven verlaagd, maar
met een systematische vereenvouuiging en
reorganisatie van den Staatsdienst, teneinde
de openbare uitgaven, die thans nog bjjha
driemaal zoo hoog zijl: als in 1913, op een
redelijk peil terug te brengen, is nog
nauwelijks een aanvapg gemankt."
Ingrijpende maatregelen op dit gebied Zijn
tlians dan ook nog urgent te achten. Als
doel moet daarbjj voorop gesteld worden
een verlaging van de openbare uitgaven tot
zoodanig peil, dat het ovennicht op den
gewonen dienst der Staalsbegrooting ver
zekerd blijve bij eon belastingheffing, dia
niet meer de ontwikkeling van handel en
bedrijf in don weg staat; die niet, zooala
thans, do kapilaalvorming belemmert of zei fa
kapitaal-vernietigend werkt.
Het hoofdbestuur ia overtuigd, dat op
het gebied van stelselmatige vereenvoudiging
cn reorganisatie van den openbaren dienst
zeer belaugrjjko resultaten kunnen worden
bereikt en een aanmerkelijke verlaging der
openbaro uilgaven daaruit kan voortvloeien,
zonder dat sprake behoeft te zijn van eenige
verwaarloezing door den Staal van zijn taak,
ook op sociaal gebied. De zoo noodzakelijke
bezuiniging dieet tlians met kracht te wor-
don aangevat; denkbeelden in die richting
zj)n reeds van verschillende zijden tot uiting
gebracht; tot dusver is het echter met eea
enkele lofwaardige uitzondering, zooals bijv.
de reorganisatie van den gebouwendienst,
i grootendeeb gebleven by voorstellen Cl»
Ofiiciecle berichten.
Bij Kon. besluit is op verzoek eervol ont
slagen A. Evenhuis, als notaris te Onder-
dendam.
Bij Kon. Besluit is benoemd bij de rnfan-
,C«ot generaal-majoor. commandant der Hde
divisie, de kolonel J. G. Leverland, comman
dant van de VlIIste infanteriebrigade;
tot kolonel, onderscheidenlijk comman
dant van de IVde, Vilde en VlIIste infante
riebrigade, de luilenanls-kolonels M. M.
Eysscll. J. C. Wagner en F. J. Backer, res
pectievelijk commandant van het 9de regi
ment infanterie, van het regiment jagers en
van het 21ste regiment infanterie;
lot commandant van het regiment jageïs
ide luitenant-kolonel H. K. Ilardenberg, com
mandant van liet lsfe regiment;
tot luilenanl-kolonel, commandant van
het lSde regiment, de majoor L. Schutte,
van hot 1ste regiment-,
tot luitenant-kolonel, onderscheidenlijk
commandant van het 21sle en lsto regiment
II. G. M. Mathol de Jongh en G. R. Fauchey,
respectievelijk van het 6de en 19do regi-
pienf;
Bij de artillerie:
tol kolonei, commandant van de Iste arlil-
leriebrigade, de luitenant-kolonel H. A.
Seyffardt. belast met het bevel over ge-
noemde brigade;
tol kolonel de luHcnant-kolonels A. Kooi
man on K. A. Pfeiffer, respectievelijk com-
mandant van hel regiment kusl-artillerie en
het regiment vesting-artillerie;
lot luitenant-kolonel, hij den staf van het
wapen, de majoor J. IClooslerhuis, van dien
etaf, toegevoegd aan den directeur voor het
artillerie-materieel
tot luilenanl-kolonel, commandant van
I licl 5de regiment veld-artillerie, de majoor
1. Bessen», belast met het bevel over ge
noemd regiment;
Bij de genie:
tot generaal-majoor, inspecteur van hel
wapen der genie, levens hoofd van de Vde
afdecling van het departement van oorlog,
do kolonel J. E Roorda, van dien slaf, com
mandant in het 2de geniecommandcment;
tot kolonel de luitenant-kelonel M. Raav-
I maakers, van dien slaf, werkzaam aan het
departement van oorlog;
tot luilenanl-kolonel de majoor J. C. Cram-
winckel, van het korps.
De door de Koningin geschonken etsen.
Dezer dagen hebben wc gemeld, dat de
Koningin aan de gemeente ülrecht vier et
sen heeft geschonken, deel uitmakende van
'hel huldeblijk, dal namens ingezetenen van
Ned.-Indiü H. M. en Prins Hendrik werd
aangeboden ter gelegenheid van hel zilveren
huwelijksfeest.
Zooals men weet bestaat het huldeblijk
uit een olieverf-schiiderij en een viertal
J etsen van Bauer, terwijl daarin mede is be-
grepen de verdere oplaag der etsen. Naar
wij vernemen is een compleet stel dezer
eisen thans door II. M. geschonken aan ver-
schillende autoriteiten en enkele parlicu-
licre lichamen, die in bijzondere relatie tot
Nedertandsch-Indié staan, met de bedoeling
dat zij een plaals zouden krijgen in open
bare of officieele gebouwen.
Naast de voor Nod.-Indiö en voor de gou
verneurs van Suriname en Curacao zoomede
voor do Nederlandsche gezantschappen in
Londen, Parijs, Washington en Tokio bc-
slemde etsen heeft II. M. daarvan hier te
lande een stel geschonken aan den Raad
ran Slate, de ministeries, elk der beide Ka-
mors, de provinciale besturen, de gemeenie-
Lesluren van Amsterdam, Rotterdam en de
provinciale hoofdsleden, de universiteiten
en toegeschoten, het Rijksprentenkabinet,
hot Koloniaal Instituut cn de Middelbare
Koloniale Landbouwschool te Deventer, ter-
wijt de particuliere instellingen de Stoom-
Vaarl-Maalschappijen Nederland en Rotter-'
flarnscho Lloyd ook nog een tweede slel ont
vingen, dat geplaatst zal worden in ttn der
nieuwe mailschepen van elk dier maat
schappijen.
Hoewel do oplaag van dergelijke kunst
werken uiteraard zeer beperkt is, zullen zij
op deze wijze toch onder de oogen komen
van een groot publiek in Nederland en in i
overzcesche gewesten. I
Waar het Engelsch van
ClAFAêL SABATINI.
18)
„Zoo waarlijk?" brulde Chalellerault, niet
in slaat zich langer te bedwingen. Hij sprong
op van zijn sloe! en riep: „Ge zijl klaar,
niet waar? Ge hebt alles gezegd wat ge te
zeggen hadt. Ge hebt scheldwoorden en be
ledigingen genoeg naar mijn hoofd geslin
gerd om le verdienen met eens maar Iwaafl
[naai je hoofd le verliezen. Ge hebt mij voor
bedrieger en dief uitgemaakt", hij slikte
haast in zijn woorden, „totdat je uitge
raasd was Luislcr nu eens. mijnheer Bar-
dt'lys, mijnheer de spion, mijnheer de grap
penmaker! Wal hebt gij gedaan om op La-
vedan te komen onder een valschen naam?
Hoe noem je dal? Wat dat misschien geen
bedrog?"
Neen, mijnheer, ïr. gcenen dcelo", ant
woordde ik doodkalm. „Het was een van de
«oerwaarden van uw uildaging, dat ik vrij
v\as naaT Lavédan te gaan. op welke ma
nier ij- verkoos. Maar lalen we dat daar la-
"fftü torwijl ik hel zand in hel
csthje liet loopen. „Bit punt is haast niet
y°, moeile waard om over lo spreken. ïn
'loren"^cVS^ EC we^enschap ver-
Z00.'." "Mij zette de armen in de zijde
v it;- r u' n,ct verachling aan met zijn
us" benaam vlak tegenover mij. „U is te
vreden nietwaar, volkomen tevreden?
Welnu, mijnheer de markies, dan zullen wij
eens zie nof mijn degen het mij terug kan
doen winnen". En weder bracht hij de hand
aan zijn degen.
Ik slond op en wierp hol stuk papier op
tafel. „Kijk dit eerst eens -in".
Hij keek mij vragend aan. want ik
maakte hem zoo nieuwsgierig, dat zijn drift
er door bekoelde. Toen 1iep hij naar dc tafel
en nam het papieT op. Zijn hand beefde
onder hel lezen, verbazing deed hem de
oogen opensperren en de wenkbrauwen
fronsen.
„Wat wal belcckont dal?"
„Het beteekent dat ofschoon ik ten volle
bewust ben le hebben gewonnen, toch liever
erken verloren (o hebben. Ik draag mijn
goederen le Bardelys dus aan u over mijn
heer. omdat ik begrepen heb dat die wed
denschap verfoeilijk was een gentleman
onwaardig en dit is de eenige boete dio
ik kan doen tegenover mij zelf. mijn eer-
- gevoel en het jonge meisje dal wij bcleedigd
hebben".
„Ik begrijp u niet", zei hij klagend.
„Daar kan ik in komen, graaf. Het is een
zeer leer punt. Maar begrijp dil tenminste:
mijn landgoed in Picardie behoort aan u.
Maar als ik u een goeden raad mag geven,
mijnheer, maak onmiddellijk uw testament,
want het zal niet voor u zrin weggelegd er
zelf van te gc-niélcn".
Hij zag mij vragend aan.
„Zijn majesteit heeft bevolen-u in hechte
nis te nemen omdat ge het vertrouwen da!
hij in u gesteld had hebt verraden en door
middel van hol gerecht uw eigen moordplan
nen hebt willen volvoeren".
„Hemel!" riep hij uil. doodetijk ver
schrikt. „Weet de koning dal?"
„Welen?" antwoordde ik lachend. „Door
de opgewondenheid van die andere zaken
hebt ge vergelen te vragen hoe ik uit de ge
vangenis ben ontslagen. Ik ben bij den ko
ning geweest, mijnheer, en heb hem verteld
wat er te Toulouse gebeurd is en hoe ik
veroordeeld was morgen het schavot ie be
treden 1"
„Booswicht!" riep hij uit. „Ge hebt mij in
het verderf geslort". Woede en verdriet beide
klonken in zijn loon. Hij stond voor mij,
doodsbleek, zijn handen krampachtig wrin
gende.
„Hadt ge dan verwacht dat ik zoo iets
zou stilhouden? En ai had ik dat gewild,
het zou niet gemakkelijk geweest zijn, want
zijn majesteit had mij allerlei vragen te
doen. Uil hetgeen ik van den koning begre
pen heb kunt ge er op rekenen morgen in
mijn plaals het schavot te kunnen bestij
gen. Daarom raad ik u aan zoo spoedig mo
gelijk uw testament te maken, als ge uw
erfgenamen tenminste van rnijn kasteel in
Picardiö wilt lalen profiteeren".
3k heb menig gezicht verwrongen gezien
van schrik en woede, maar nooit zag ik
iets dergelijks, iels dat te vergelijken was
met Chatelleraulls uiterlijk op dat oogenblik.
Hij stampte van woede en raasde cn tierde.
Hij braakte de gemeenste woorden uit; hij
stapelde de ccne beleediging na de andere
op mijn hoofd en- vervloekte den koning,
wiens lieveling hij mij noemde. Zijn korle,
gezette lichaam trilde van woede en angst
zijn breed gezicht was afschuwelijk ver
wrongen. En teen te midden van dat alles
werd de deur opengedaan en de luchthartige
chevalier de St. Euslache trad binnen.
Hij bleef verbaasd bij de deur staan; ver
stomd door al die woede en even verwon
derd mij te zien. Zijn plotselinge verschij
ning herinnerde mij dat ik hem voor liet
laatst gezien had te Grénade in het gevolg
van den graaf op den dag van mijn arresta
tie. Evenals den eersten keer was ik zeer
verbaasd hem in zoo intieme verhouding tc
zien met Ghatelleraull
Maar deze keerde zich in zijn woede tol
hem en brulde letterlijk:
„Wel papegaai, wat kom jij doen? Wat
moet je van mij?"
„Mijnheer de graafl" riep de andere ver
ontwaardigd en verwijtend.
„U ziet zeker dat u niet gelegen komt",
sprak ik. „Mijnheer de Chatcllcrault is niet
heel kalm".
Maar dio woorden deden zijn aandacht
weer op mij vallen. Hij was ten hoogste ver
baasd mij daar te zien, want in zijn oogen
was ik nog steeds LespGron, de rebel, hij
begreep niet dat ik niet meer in de gevan
genis ,zaL
Toen hoorde ik voetstappen en stemmen
in de gang en toen ik mij omkeerde zag ik
den drempel achter St. Euslache de gezichten
van Castelroux, Mironsac en miin ouden
kennis La Fosse, don altijd pratenden on ver
antwoordelijken grappenmaker. Ilij liad van
Mironsac gehoord, dat ik te Toulouse was en
zoo kwamen zij mij zoeken, voorgelicht door
Castelroux. Ik wil u wel verzekeren, dat zij
er niet op hadden gerekend mij zoo weer te
zien.
Zij drongen St. Eustaehe voor zich uit de
kamer in en er kwam geen eind aan hun
hartelijke gelukwenschen, terwijl Chalelle
rault zich trachle goed te houden en den rid
der in een hoek van de kamer drong en luis
terde naar hetgeen deze hem le zeggen had.
Eindelijk hoorde ik den graaf roepen:
„Doe wat u goeddunkt, ridder. Als u uw
eigen belangen te behartigen hebt, doe het
dan. Wat mij treft voor mij is het nieÜ
meer noodig."
„Waarom niet, mijnheer?" vroeg St. Eus
taehe.
„Waarom?" herhaalde Chatellerault op
deu woestea loon van zooevcn. Toen zwaai
de hij zich om en kwam recht op mij af
evenals een stier, die een aanval doet.
„Mijnheer de Bardelys!" schreeuwde hij.
„Bardelys!" Mei d<-- grootste verbazing
werd die naarn herhaald door St. Eustaehe
op den achtergrond.
„Wat is er?" vroeg ik op koelen toon, mij
afwendende van mijn vrienden.
„Al wat ge gezegd hebt, mag waar zijn,
en ik mag veroordeeld wezen, maar ik doe
een plcchtigcn eed, dat ge niet ongestraft
van hier zult gaan."
„Ik vrees, mijnheer, dat ge groot gevaar
loopt een meinccdige l: worden," antwoord
de ik lachend.
„Gc zult mij sah-'icÜo geven voor wij
scheiden!" riep hij.
„Als dat papier u g::n satisfactie genoeg
geeft, vergeef mij, mijnheer, maar dan over
treft uw begecrigheid alles en vrees ik, dat
die niet voldaan kan worden."
„De duivel hale dat papier cn dal land
goed! Wat heb ilc er aan als ik dood ben?"
„Uw erfgenamen kunnen er van profit
leeren."
„Wat heb ik daar aan?"
„Ja, dat 13 een raadsel, moeilijk voor mi?
om op (e lossen."
„Gc lacht, schavuit 1:-- jc bent," zei h\'
snuivend.
4Wordt vervolgd)*
v - r V