Berouw!
Bep voelde een prop in haar keel, maar
zij slikte die weg en zei:
„Ik heb iets voor u meegebracht, dat ik
dacht, dat u misschien dadelijk noodig
hadt."
„En wat is dat?"
„Gebruiksaanwijzing bekend," zei ze
langzaam.
Het volgend oogenblik schaterde de ma
joor het,uit van het lachen. Bep keek hen.
eerst eens aan. maar begon toen ook te
lachen, zoodat het tweetal samen pleizier
had, totdat de voet van den majoor dezen
een pijnlijk gezicht deed zetten
Öcp keek hem vol medelijden aan en
dacht er over na, hoe zij hem helpen kon.
Zij ging naar hem toe en vroeg:
„Mag ik uw voet eens wrijven? Ik kan
het heel goed Vader zegt altijd, dat ik het
zoo goed doe, al zijn mijn handen nog
klein."
„Ik kan niemand in de buurt van mijn
voet velen," zei de majoor met een ver
wrongen gezicht
Bep ging een eindje achteruit.
„Dan kan ik u niet helpen," zei ze, „dat
is jammer
„Ja toch weli je kunt me wat geven van
„gebruiksaanwijzing bekend", zei de majoor,
„en hoe eerder hoe .beter. Schenk dat medi
cijnglaasje maar tot het middelste streepje
vol. Daarna mag je me vertellen, hoe je er
toe gekomen bent. het mij zelf te brengen
en wat er met dien luien Tom gebeurd is.
Zeker gespeeld onderweg in plaats van zijn
plicht te doen."
Bep gaf den majoor zijn medicijn en ver
telde,. waarom zij zelf het fleschje gebracht
had.
„Wel heb ik van m'n levenl" riep de
majoor uit. „Jij bent nog eens een flinke
mcidl Maar nu is het donker geworden en
zal ja vader al wel thuisgekomen -zijn Wat
zal hij zeggen? Ik denk, dat je hem erg
ongerust hebt gemaakt."-
„Vader is niet zoo gauw ongerust, maar
als ik uw voet niet mag wrijven, is het
maar het beste, dat ik naar huis ga."
„Ja, stap maar stevig aan. beste meid. en
ik zal je vader wel eens een boekje over
Tom opendoen."
Bep ging nu vlak vóór den majoor staan
en keek hem in het gezicht.
„Dat geloof ik niet," zei zij, „zoo-iels lee-
lijks zoudt u niet doen."
Nu, als ik beloof het niet te erg te maken,
moet je me een kus geven," zei hij.
Bep vond een glad plekje op den wang
yan den majoor en drukte er haar lippen op.
„Wet te rusten," zei zij, „ik heb nog een
heele wandeling."
klaar toen zij de voordeur uitging, zag zij
'de dogcart van den majoor voor het huis
staan. De koetsier zei, dat hij haar thuis
zou brengen. Het was een prachtige avond
en Bep genoot van haar ritje.
Toen zij thuis kwam, verwonderde het
haar. dat haar vader zoo weinig tégen haar
zei. Hij had zeker reeds den brief van den
majoor gelezen daar zou het door komen
'Hij nam haar in zijn armen en kuste haar,
doch dat was niets nieuws Hij begon over
Tom te praten en Bep werd verlegen.
„U bent niet boos op Tom, is het wel
Vadertje?" vroeg zij, niet wetend, of .haar
vader reeds van alles op de hoogte Was
„Nee. heelemaal niet," antwoordde hij
glimlachend. „Ik ben op niemand boos,
maar ik wil wel graag, dat mijn klein meisje
belooft nooit meer zoo ver van huis te gaan,
zonder het haar vader te zeggen."
„Het spijt me. dat ik het niet vooruit kon
zeggen," antwoordde zij.
„Wat het ook is, je moei het me altijd
Vragen. Zul je daaraan denken, lieveling?"
„Ja," zei Bep ernstig. „Daar zal ik aan
denken."
Toen kuste zij haar vader goedennachl
en zei, dat zij slaap had, iels, dat niet
dikwijls voorkwam Toen zij nauwelijks vijf
minuten in bed lag, en juffrouw Tomson
eens om het hoekje van de deur kwam kij
ken. lag zij al rustig te slapen.
,,'t Lieve kind," zei de huishoudster; „wat
zal ze moe zijnl"
I Maar Bep was niet langer moe, ?ij ver-
N toefde in het land der droomen en te oor-
Öeelen naar den glimlach op hahr gezichtje,
Waren het gelukkige droomen.
'•r vt Wordt vervolgd.);
door
C. E. DE LILLE HOGEKWAAliD.
't Was even' vóór tweeën en op het ruime
Schoolplein krioelde liet van grootere en
klolnere jongens. De vele sneeuw, welke in
den afgeïoopen nacht gevallen was, bood
de schooljeugd een mooie gelegenheid om
con sneeuwgevecht te leveren, een „ouder-
wetsch sneeuwgevecht'" meende Karei van
Dollen, naar wiens zin er in den laatdten
tijd veel te weinig sneeuw gevallen was.
Karei, in de wandeling „de Dolle" ge
noemd een naam, dien hij ten volle ver
diende was een meester in het sneeuw
ballen mikken. Was hij van plan een jongen
„eens eventjes te raken", dan moet je niet
denken, dat de sneeuwbal een ander trof
dan dengene, dien hij als doel had gesteld.
Neen, wie eenmaal het mikpunt van „de
Dolle" was, ontliep zijn kans niet.
Ook nu waren de jongens druk in de
weer, en als ik zeg, dat het er heet toe
ging, is dat heel juist, ook al waren de vij
andelijke kogels ijskoud. Juist had „de
Dolle" zijn neef, Frits Reuvens, een geheel
ander type dan hij was met een sneeuwbal
geraakt toen er plotseling niemand had
gezien uit welke straat hij kwam een
lieer met een hoogen hoed op midden over
het Schoolplein fietste.
Was er mooier mikpunt denkbaar? Zoon
kachelpijp met een kwak sneeuw er tegeal
't Was werkelijk te verleidelijkI En voor
„de Dolle" eigenlijk bedacht, wat hij deed
en w i e n hij gooide, vloog er een bal door
de lucht en wel met zoo'n vaart, dat de
hooge hoed van het hoofd zijns eigenaars
tuimelde, de laal9te van schrik zijn stuur
kwijt raakt envan de fiets viel!
Daar midden over het Schoolplein een pad
door de sneeuw was gebaand, kwam de
vreemde heer met een smak op de steenen
teTecht en bleef hij daar onbeweeglijk
liggen.
Dat was een schrikt Ata Karei ooit be
rouw over een onbezonnen daad had ge
had, dan was het n u Het werd den jongen
groen en geel vóór de oogen. Zonder zich
ook maar één oogenblik te bedenkgn,
snelde hij naar den vreemden heer toe.
Wat hij toen zag was vreeselijk! De heer
scheen bewusteloos te zijn en bloedde uit
een wond aan hel hoofd! Karei had wel in
den grond willen zinken van schaamte over
hetgeen hij gedaan had en angst, welke de
gevolgen van zijn onbezonnen daad zouden
zijn. Als dit maar goed afliepl Een ijs
koude rilling liep Karei over den rug en
hij zag doodsbleek.
„Ellendige jongensl" schold een man, die
juist voorbij kwam. En tegen zijn metgezel
ging hij voort:
„Gauw Slevenl Lalen we hem'in do apo
theek binnendragen-, hij kon er we! "eens
slecht aan toe zijn."
Dit alles gebeurde in een enkele minuut
en do onderwijzers, die reeds in school
waren en het ongeluk niet opgemerkt had
den, zagen wel de jongens samenscholen,
doch dil gebeurde zoo dikwijls en zij joel
den soms in het êéne oogenblik onstuimig,
terwijl zij in het volgende weer heel kalm
samenschoolden, dat daar niets buitenge
woons in gezien werd.
En loen even later de jongens op slag
van (weeën binnenkwamen cn de les be-
Von, waren de onderwijzers nog geheel on
kundig van hetgeen zich daareven-op het
Schoolplein had afgespeeld.
Maar al was het hun dus nog niet be
kend, wat er gebeurd was, Kareis angst
werd er niet minder door. Steeds was de
jongen met zijn godachten bij den onbe
kenden heer, die hel slachloifer van zijn
sneeuwballen-gooien geworden was. Hoe
had hij toch zoo ondoordacht kunnen zljnl
Hij zou er alles, zelfs zijn nieuwe fiets,
die hij de vorige week op zijn verjaardag
gekregen had en waarmee hij zoo bijzonder
in zijn schik was, voor hebben willen
geven, als het ongeluk niel gebeurd was.
Het angstzweet brak hem telkens uit en
hij had een gevoel, als of hij op klaarlichten
.dag een nachtmerrie had. Neen, veel en
veel erger was het nogl Als die vreemde
heer eens een ernstig ongeluk gekregen had
of also nee, dat niet! Het dui
zelde Karei plotseling zóó, dat hij zich aan
de bank moest vasthouden om er niet uit
te vallen.
De onderwijzer, meneer Verhoef, had al
eenige malen zijn kant uitgekeken en vroeg
nu:
„Karei van Dollen, ben je niet goed?"
„J.ja jawel, meneer!" luidde hol
haperende antwoord
Meneer Verhoef dacht nu, dat de jongen
zich met sneeuwballen-gooien misschien
wat warm en moe gemaakt had en sloeg
er verder geen acht op. Wel viel 't hem op,
dat Karei, die tot do besle leerlingen van
zijn klas behoorde, eenige malen een ge
heel verkeerd antwoord gaf. Doch ook dit
schreef hij aan de sneeuwpret toe en juist
omdat de jongen ander3 altijd zoo oplettend
was, besloot hij het voor ditmaal maar door
de vingers te zien.
De schooluren waren een ware foltering
voor Karei. Kwam er dan nooit een eind
non dien afschuw dijken middag? Toen het
hoofd der school plotseling in de klas kwam
dacht Karei niel anders, of hij zou iets
vreeselijks hoorên, maar tot zijn niet ge
ringe verbazing zei meneer Van Dam
slechts iets tegen den klasse-onderwijzer.
Neen, hij wist het nog nietl
Maar zoo haastig als Karei anders naar
buiten liep, zoo langzaam volgde hij nu zijn
makkers.
„Dan is hij toch bepaald niet goed in
orde", dacht meneer Verhoef en hij zei te
gen Karei:
„Vanavond maar met een warme kwast
naar bed, jongen, dat is het beste middel
tegen verkoudheid en landerigheid."
Doch Karei deed net, al9of hij niets
hoorde. Wat had hij moeten antwoorden?
Hij kon niet zeggen, wat het was, dat
hem zoo hevig verontrustte.
Weer stonden de jongens op het School
plein bij elkaar, maar van sneeuwballen
gooien was n u geen sprake. Het kwam een
voudig niet bij heD op en zelfs al zouden
zij er aan gedacht hebben, dan nog zou hun
de lust er toe totaal ontbroken hebben.
IntU3schen was de heer, die het slacht
offer van Kareis ondoordachtheid geworden
was, in de apotheek binnengedragen. Het
duurde niet lang, of hij sloeg verwonderd
de oogen op, daar hij zich heelemaal geen
voorstelling kon maken van de plaats,'waar
hij was, noch hoe hij daar kwam.
De apotheker legde hem met een enkel
woord uit, wat er gebeurd was, en ja, nu
herinnerde hij zich, hoé hij plotseling ge
schrikt was en ais gevolg daarvan het
stuur over fiets kwijtgeraakt. Wat er daar
na was voorgevallen, kon- hij zich echter
niot meer herinneren.
Nadat de apotheker het bloed van zijn ge
zicht had afgewasschen, bleek dat de wond
nogal meeviel Hij verbond haar, gaf den
patiënt nog iets te drinken cn liet toen
hij weer heelemaal op zijn verhaal geko
men was een auto komen om hem naar
huis ie brengen.
Dit aile3 had zioh onder schooltijd afge
speeld 'en hoewel Karei steeds met zijn
gedachten bij den vreemden heer was ge
weest, wisl hij toch niet, hoe deze er aan
toe was.
De jongens stonden op liet Schoolplein
om Karei heen en Jaap Luikinga, eeD jon
gen. die nu niet bepaald om zijn oprecht
heid bekend stond, zei iegen hem:
„Niemand weet, dat j ij het gedaan
hebt, Karei."
Koos Vermeer voegde er nog aan toe:
„En wij zullen je niet-verklappen."
„Wie weet, of 't nog niet goed is .afge-
loopen .en als 't een leuke vent is, maakt
hij er geen werk van. 't Was tóch 'n onge
luk!" zei Willem Peters.
„Ais hij maar geen hoogen hoed had op
gehad, was er misschien niels gebeurd"
meende Herman (en Rave.
Maar wat zij ook zeiden en hoe zij
ook trachtten verontschuldigingen te vin
den voor Karei, die om zijn open en rond
onder de jongens, maar ook onder de on
derwijzers hij weTd er niet rusüger door
gestemd.
Hij voelde het maar al lé goed: hij
■moest naar de apotheek gaan en daar
naar dg getroffene vragen. Zèli moest