VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
No. 12.
Vrijdag 26 Maart
Anno 1926.
All t»taouQoatCid« &6»6 lil
Robbedoes.
Naai' het Engelsch van L. E. TIDDEMAN.
Vrij bewerkt door
O. E. DE LILLE HOGERWAARD.
3).
Hoofdstuk III.
„Gebruiksaanwijzing bekend."
Bep had veel menden en vriendinnen.
Sommige waren o-ud, en andere jong, enkele
rijk, eenige arm. Eén van hen was de
jongen, dei de medicijnen voor naar vader
rondbracht. Hij had rood haar, bjjna w'tle
wenkbrauwen en was erg dom. Toen had
hij Beps genegenheid gewonnen. Dit was
aldus gekomen.
Op een morgen, toen dokter Halm vat
was, kwam Hector met zijn poot onder
een rijtuig. Juffrouw Tomson schrikte hevig,
de beide dienstmeisjes begonnen te gillen
en Bep baadde in tranen. Intusschen jankte
Hector steeds harder. Juist op* dat dogen-
blik verscheen Tom. de loopjongen, en hij
toonde hun allen, dat hij toch niet zoo
dom was, als hij er wel uitzag.
„Vrouwen weten nooit te handelen, als
.er wat gebeurt." riep Tom. „Daarvoor zijn
mannen noodig."
Hij toog aan net werk en verbond Hec
tors poot. alsof hg een geboren dokter
was. terwijl hij zachtjes met den hond
sprak.
Vanaf dit oogenblik waren Bep en Tom
vrienden en d;- jongen wist dit. "hoewel hij
er nooit over sprak. Maar je kunt de ge
voelens van de menscheti In hun oogen
lezen.
Hjj was een goede jongen, doch hij had
een heel slecht geheugen. Hij noemde het
zelf een „slecht geheugen", maar dokter
Halm zei, dat h\i heelemaa! geen geheugen
had ep juffrouw Tomson zei altijd, dat zijn
hoofd evenveel hersens bevatte als de knop
van een wandelstok.
Op een avond, dat Bep inden tuin 2a t
met drie zwarte poesjes op haar schoot,
i hoorde zij de stem van haar vader en het
(scheen, dat hij heel boos wae. Bep wist,
dat hij in zijn kamer was. Zij ging voor
het raam staan en zag haar vader in zijn
stoel zitten, terwijl Tom vóór hem stond
en heel bedremmeld keek. Tusschen hen
in op de tafel stond een medicijnfleschje.
„Dit fleschje had gisteravond bezorgd
moeten worden," zei dokter Halm. „Waar
om heb je het niet meegenomen?"
„Ik heb het niet gezien, mijnheer,
hevscii niet," antwoordde Tom heel verlegen.
„Niet gezien! Waar hadt je je oogen
dan, jongen?"
„Dat weet ik niet, mijnheer."
Zij stonden nu in zijn hoofd, maar hij
eg ze niet op.
„Nu,' zei dokter Halm, „ik zeg je eens
Jen voorgoed, dat dit niet weer moet ge
beuren. Ik heb dergelijke onoplettendheden
al meermalen door de vingers eezien, maar
nu begint het mte vervelen. Zoodra je
weer medicijnen vergeet weg te brengen,
kun je gaan. Heb je dat begrepen?"
Dokter Halm was heel boos, doch hij
had daar alle reden toe en lom oegon
verdacht te snuiven, want 'hij wilde niet
■graag weggestuurd wor4en.
„Je hebt het in je eiger. macht," zei
'de dokter.
wtAJa mgnheert" antwoordde Tom, terwijl
hij met zijn niet bepaald sohooneo zak
doek zijn tranen afveegde.
„Ga nu maar en doe in "het vervolg meer
jo best."
„Ja mijnheer."
Tom ging de kamer uit en kwam B?p
in de gang tegen.
„Huil maar niet," zei zij, „en ga even
met\ want ik moet je wat zeggen."
Hij volgde haar naar het prieeltje in
den tuin.
Toms oogen waren rood en zijn stem
heelde.
„Ik vind het zoo vree-selijk hier weg te
-moeten," begon hij, „want dat móet zeker."
„Onzin!" antwoordde Bep. „je kunt er
best voor zorgen, dat je niets meer
veigeet."
„Nee, ik vergeet zoo dikwijls wat."
„Vader zegt, dat als je iets ernstig wilt,
je het ook kunt."
„Ik niet", antwoordde Tom terneerge
slagen.
Bep had medelijden met hem en zei
„We moeten er samen wat op verzinnen."
Daarna bleef zij een poosje ernstig zit
ten kijken. Eindelijk riep zij uit:
„Ik weet wat! Ik heb een middel be
dacht, waardoor je geen enkel fleschje
meer kunt vergeten. Kom morgenavond,
vóór je ze rondbrengt, maar even bij me,
dan zai ik het je vertellen, want, als ik het
I nu al doe, vergeet je het toch weer tegen
dien tijd."
Den volgenden avond even vóór zes uur
kwam Tom bij haar.
„Tom", zei Bep ernstig, „allemedicijn-
flèschjes staan op Vaders tafel er, hier heb
je een stuk touw."
De jongen, nam het aan. maar begreep
niet, wat hij c'r mee doen moest. Er waren
achttien knoppen in.
„Die lenoopen", ging Bep voort, „betee-
kenen, dat je achttien flescbjes moqt. weg
brengen. Ik heb ze zelf geteld. Dat zal ik
in het vervolg altijd doen. dan hoef je ze
maar te tellen en kim ie er geen een ver
geten."
„O, dank je wel", zei Tom, blij dat. hij
nu niet in moeilijkheden zou geraken. Hij
was wat lui en 's zomers was dit nog erger
dan 's winters.
Hij ging nu naar do kamer van den dok
ter en zette achttien flescbjes in zijn mand
zonder zich de moeite te geveu te kijken,
of Bep wel goed geteld hail.
Na.het "ten ging dc dokter uit en maakte
Bep in den tuin een halsband van 'boter
bloemen cn madeliefjes voor Heetoh Zij
ging niet vóór acht uur naar binnen én
keek toeD, of haar vader al thuisgekomen
was. In zijn kamer ontdekte ze een flesch
je, dat op den versten hoek van de tafel
stond. Ret was netieS increpakt en de naam
en het adres stonden op het witte papier
geschreven
Majoor Wallis
Hooge Weg
Dalton.
Beps hartje klopte er van. Ze had zich
vergist en achttien knoopen gemaakt 'in,
plaats van negentien. Of zou Tom zich
=nms vereist hebben Nee. dat was on
mogelijk, want zij herinnprde zich nu, dat
zii' dit flèsrhte niet gezien had TTet .ston'd
'een eindje verder dan do anderen; daar-
i door kwam hét zeker*
Zij was al even dom als Tom! En nu
zou Töm weggestuurd worden. Tom, met
wien ze zulke goede maatjes was, Tom,
die Hectors poot verbonden had, toen ieder
een hem aan zijn lot overliet. Als zij er zich
maar heelemaal niet mee bemoeid had, was
het misschien niet eens gebeurd. Nu had
hij op haar gerekend en het was dus haar
schuld.
Bep stond sprakeloos midden in de
kamer nJet het fleschje in haar hand.
Goede raad was duur. Voorzichtig maakte
zij het papiertje open en las wat op het
etiket stond: „Gebruiksaanwijzing be
kend. Daar werd ze dus niet wijzer door.
Het zei haar niet, of majoor Wallis ernstig
ziek was en op het drankje wachtte of
niet. Wat moest ze doen? Eén ding stond
vastTom mocht niet door haar schuld
weggestuurd worden.
Het kind dacht een óogenblik na. Toen
zette zij haar hoed op en liep met het
medicijnfleschje in de hand naar buiten.
Zij stapte flink aan, want ze wist. dat het
een heel eind was naar den Hoogcn Weg.
Dit schrikte' haar echter niet af, want zij
hield van wandelen en haar vader zei al
tijd, dat het zoo gezond was. Eén ding
joeg haar echter schrik aan, datwas de
gedachte," tégenover den majoor te zullen
staan.
Heel lang'geleden had zij hem eens ge
zien en ze was eigenlijk een beetje bang
voor hem. Hij hafl een boos gezicht, stren
ge opgen, grijs haar en donkere wenk
brauwen. Hij droeg een stuk, waarmee hij
in de Iiicjit zwaaide, als hij wandelde en
zijn laarzen kraakten. Hij zag er heelemaal
niet vriendelijk uit en Bep dacht, dat hij
erg op haar zou brommen.
Na een flinke wandeling zag zij hét huis
in de avondschemering. Het zag er aardig
uit, maar Bep vond het niet zoo mooi als
haar ejgen huis, want hier ontbraken de
rozen en andere bloemen, die bij hen tegen
de muren, opklommen.
Met een kloppend hartje belde Bep aan.
De deur ging onmiddellijk open en ze zei
met een bevend stemmetje tegen het dienst
meisjes
„Ik ben het dochtertje van dokter Halm
en ik zou graag den majoor willen spre-
ken."
„Komt u maar binnen, jongejuffrouw."
De deur ging weer dicht en Bep bleef
jn de gang staan. Het meisje kwam spoe
dig terug en bracht Bep in een prachtige
kamer, die door kaarsen verlicht werd-
Eerst dacht zij, dat er niemand was, maar
al gauw ontdekte zij den majoor in een
leuningstoeltje.
„Zoo", zei hij op barschen toon, ,,'t is
wat moois voor een klein meisje om nog
zoo laat op straat te loopen. Hoe komt je
vader er toe zoo iets goed te vinden?"
Bep verzamelde al haar moed. Zij kon
niet velen, dat ipipand iets van haar
vader zei.
„Vader weet er heelemaal nicls van,'1
zei zij.
„Dat maakt de zaak nog erger. Maar wat
kom je eigenlijk doen?"
Bep beet zich op de lippen zij wilde niet
huilen, "al was de majoor ook nog zoo boos.
Hij keek haar doordringend aan.
..Wat kom je eigehlijk doen?" vroeg hij
voor den tweeden keer,