VOOR DE JEUGD
'J
•LEIDSCH DAGBLAD
No. 4.
Zaterdag 30 Januari
Anno 1926.
111-
Broer en Zus.
jk-
t 6 t» 66 »»6ê»&6 6ê*
Vaar het Engelscli van L. E.. TIDDEMAN.
Vrij bewerkt door
fc. E. DE LILLE HOGER WAARD.
3)
Hoofdstuk V.
Tom wordt Zwemmeester.
De pastorie van Pakefield, het dorpje
•vaar Tom en Molly met hun groolmoedei
woonden, was in de oogen van Molly een
soort paradijs. Zij had er eens een blik in
mogen slaan, toen zij er op een keer de
fijne wasch voor Grootmoeder bracht, en
jdie ééne blik was betooverend. Zij raccsl
ieenige oogenblikken wachten, vóór mevrouw
Dover, de vrouw van den predikant, bi) haar
'kwam en zij vertelde later in kleuren en
geuren aan Tom, welk een mooi, zacht
klèed er in de kamer lag en welke prachtige
meubelen en ornamenten er stonden.
Bovendien was er een tuin en wat
voor een tuin! Overal stonden de heerlijk
ste bloemen: blauwe lobelia's, roode gerji
niums, wit en rose anjers, gele zonncbloo
men en rozen in zóóveel verschillende tin
ten. dat men ze nauwelijks kon tellen. Zij
schenen overal te zijn; dfe muren van het
oude huis waren er zelfs mee bedekt en zij
reikten tot de bovenste verdieping, overal
hun heerlijken geur verspreidend.
Een klein meisje, met een mandje aan
haar arm, stond midden in den tuin. Tel
kens bukte zij zich om verwelkte rozen of
andere bloemen met een groote schaar af
le knippen. Zij had blond haar en blauwe
cogen, terwijl zij een hagelwitte jurk droeg
en een groote zonnehoed ophad. Molly
dacht, dat zij nog nooit zoon aardig meisje
gezien had. Zij kon haar oogen niet van het
bekoorlijke figuurtje afwenden fn was in de
wolken, toen het kind vlak bij de open deur
kwam, waar Molly vóór stond. De laatste
voelde zich natuurlijk heel groot tegenover
een klein meisje van zeven en was in het
minst niet verlegen.
„Goeden middag, jongejuffrouw," zei zij
beleefd.
„Goeden middag," herhaalde de kléine fee.
„Hou je veel van bloemen? Hier heb je
een mooie roos."
Molly siak.haar hand uit om het pracht
exemplaar aan te nemen.
„Je moet haar op je jurk steken," zei het
kleine meisje. „Wacht, ik zal het net zoo
doen als bij Meoder," en de daad bij het
woord voegende, stak zij de roode roos ot>
Molly's jurk.
Deze keek er naar en zei aarzelend; J2e
maakt mijn jurk nog leelijker."
„Ja," klonk het terug, „maar Vader zegt
altijd,dat kleeren er heelemaal niet op
aankomen. Hij zegt, dat hij evengoed van rac
houdt als ik mijn oude katoenen jurk aan
heb als deze nieuwe en ik denk, dat als je
ook zoo'n mooie hadt, je Vader niet meer
van je zou houden, dan nu je deze oude
bruine draagt, hoewel die overal gestopt is."
„Ik heb geen Vader of Moeder." zei Mol
ly nu. „Ik ben bij Grootmoeder in huis."
„En hoe heet je dan?"
„Molly Benson."
„En ik i heet Grace Grace Dover, maar
Vader noemt me altijd Pop. Hij zegt. dat hij
nog niet te oud is om te spelen en dat ik 4
altijd zijn pop moet blijven. Dat wil ik na
tuurlijk wat graag, maar als ik groot ben,
zal ik tóch niet op Vaders schouder kun
nen rijden, zooals ik nu doe."
Molly lachte en Grace ook. Hierdoor
schenen zij op eens betere maatjes te zijn
geworden.
Daar hun beider leven zeer verschillend
was, zou het heel best mogelijk zijn geweest
dat zij -elkander na deze eerste .ontmoeting
niet meer spraken Door een toeval gebeur
de dit echter wel Op zekeren dag. midden
in den zomer, toen Tom en Molly uit school
kwamen, keken zij onderweg naar een ple
zierbootje en verlangden zij naar den tijd.
dat de gasten, zouden vertrekken en zij weer
overde boot van Jim Hale mochten be
schikken.
..Mijnheer Dale zit er in," zei Tom.
Mijnheer Dale was de godsdienstonder
wijzer van Pakefield.
„Ja." zei Molly; „kleine jongejuffrouw
Grace zit er ook in en die twee jongen?
zijn haar neefjes uit de stad."
„Mijnheer Dale kan heelemaal niet
roeien," vond Tom..
„En de jongens moesten stilzitten," merk
te Molly op. „Jinizou nooit goedvinden
dat ze zoo beweeglijk waren in ;zijn boot."
Dit was inderdaad het geval en alle inzit
tenden zouden er beter aan too zijn ge
weest. als zij een ervaren zeeman bij zich
gehad hadden. Zoo jong als Tom nog was
begreep hij dit onmiddellijk. Hij kon zijn
oogen niet van hen afhouden.
„Zij slaan dadelijk om, als ze niet oppas
sen!" riep hij ontsteld uit.
Wat Molly betrof, zij kon er niet naar
kijken en verborg haar gezicht in haar han
den, liet plotseling opheffend bij den kreet
van haar broertje
Zijn angst werd bewaarheid. De boot was
omgeslagen en alle vier lagen in het water
te spartelen.
„O. de arme jongejuffrouw Grace zal ver
drinken!" jammerde Moljy, buiten zichzelve j
van angst.
„Zij zal niet verdrinken!" riep Tom met i
schitterende oogen en een vastberaden uit-
drukking op zijn gezicht In één oogenblik
had hij zijn schoenen uitgetrokken en zwom j
hij in zee, terwijl Molly luidkeels om hulp j
riep en de oude Giles, een visscher. kwam I
aanhollen." Deze sprong in een boot Het*
eerst kwam Tom aan land met de druip
natte Grace Dover in zijn armen. Zij had de
cógen gesloten en was bewusteloos Vlug
werd zij naar dc pastorie gedragen. Het was
aangrijpend, de droefheid van haar moeder
te zien, die dacht, dat haar kind dood was
en maar steeds riep:
„Grace, kleine Grace, lieveling!"
Het kind sloeg eindelijk de zware oog
leden op en glimlachte flauw.
„Waar is de jongen. Moeder?" vroeg zij. I
„Ik moet hem nog bedanken."
Tom stond op liet gras in den tuin. Dit
vond hij de beste plaats voor iemand, wiens i
natte kleeren t overal sporen achterlieten.
„Ik kan niet binnenkomen, jong?ju£frouw,
want ik ben kletsnat," riep hy.
Zij haalden hem echter toch bhmen en
verzorgden en vertroetelden hem zóó, dat
hy er verlegen onder werd.
„Het was niets bijzonder moedig," zei
hij eenvoudig, „want ik kan zwemmen." j
Mijnheer Dale en de jongis uit de stad 4
•waren nu ook binnengekomen en de laat
st en vonden Tom „een flinken vent."
Mynheer Dale zei even later tegen hem:
„Tom.ik kan niet zwemmen, maar ik
nooit meer in een boot, vóór ik het km
Weet jij misschien een zwemmeester in het
dorp?"
„Mijnheer Greely; die zwemt zelf als een
visch."
„Ik wil mijnheer Greely niet hebben."
Tom keek eenigszins verbaasd*
„Dan Job Mason, mynheer. Hyt woont
aan de haven en heeft al heel wat meoschen
zwemmen geleerd."
„Ik wil Job Masou ook niet hebben."
Nu. wist Tom geen anderen meer op te
noemen..
„By nader inzien wil ik zelf mJjü zwem
meester .kiezen," ging mynheer Dale voort,
„en hij heet Tom Benson."
Dit was het gelukkigste en meest trotsche
oogenblik in het leven van Tom. Hij veegde
zich het< natte haar uit de oogen en lachte
dankbaar.
„Ik wil het u wat graag leeren, mynheer."
zei hij „Het is heelemaal niet moeilijk, als
u het eenmaal - kent." -
Zoo werd Tem -zwemmeester en ik behoef
jullie zeker niet te zeggen, dat het geld,
hetwelk hrj ermee verdiende, goed bésteed
werd.
&ofdstuk VI.
Een Vreemde Ontmoeting.
Na het gebeurde, in het vorige hoofdstuk
beschreven, ontstond er een warme vriend
schap tusschen het dochtertje van den pre
dikant en het kleindochtertje van de wasch-
\tgu\y\ Hoewel hun leven zeer verschillend
was, deed dit toch geen afbreuk aan hun
vriendschap. Dikwyls liepen zij samen langs
het strand. Op een mooien Zaterdagmiddag
waren zy weer een wandeling gaan maken.
„We konden wel eens naar de Kirkley,
Fiassen gaan," zei de kleine Grace. „Vader
zegt, dat het daar zoo mooi is, maar ik
ben er nog nooit geweest." 1
Op_ de Kirkley Plassen werd altijd veel
geroeid. Grace leende zo alleen van nooroi
zeggen, maar MolJy was er wel eens geweest.
Bet was een heele wandeling ai de
meisjes bleven telkens stilstaan om klap
rozen, die overal tusschen het koren prijk
ten, te plukken.
„Dit is de weg naar Kirkley," zei Molly,
trotseft op haar meerdere kennis, „en we
moéten recht door loopen, totdat we aaii
Kirkley komen."
Zij kwamen voorbij kleine huisjes met
nette tuintjes er voor, waarin zonnebloemen,
anjelieren en geraniums bloeiden. Daarna
staken zy de spoorlijn over en na eeii
kwartiertje kwamen zy aan de Plassen. Va
kalme wateroppervlakte was afs bezaaid
met verschillende booten en leverde eecf
vrcolijk schouwspel op. De zon wierp ha3r
stralen over het water en het riet.
Mcllv en Grace stonden in bewondering,
voor dit schoone stuk natuur.
„Wat zou ik graag eens willen roeien,"-
zei Grace plotseling.
Molly koesterde hetzelfde verlangen, hoe«
wel zij het niet uitsprak.
„Hier is het ook heerlijk," zei ze.
„Ja, maar het zou nog heerlijker zijn
om op de Plassen te roeien. Ik heb ééf.
gulden en vijftig cent byi me. Móeder heeft