In de Sneeuw. als verblind naar de schitterende feest zaal, terwijl zij zich verbaasd afvroeg, wat m de wereld dat toch wel zijn kon. Einde lijk kwam zij in de particuliere vertrekken der Koningin. De Koning en de Koningin waren met de Prinses uit rijden. Ganzewit zag nie mand anders dan een kamenier. Deze hoor de een vreemd geluid en toen zij opkeek van haar werk, zag zij Ganzewit vlak voor een grooten spiegel staan. Zij scheen zich- zelvt van alle kanten te bewonderen en draaide heel parmantig heen en weer, tor- wijl zij vroolijk anaterde „Zoo, zoo! Ik wist werkelijk niet, dat ik zóó mooi was!" De kamenier bekommerde zich niet in het minst om het uiterlijk van Ganzewit, maar joeg haar achterna, eerst door het heele vertrek en daarna door de lange en breede gangen. Ganzewit waggelde verschrikt de marmeren trappen af, snaterde, sloeg met de vleugels enkwam juist te recht in de armen van Godert, die met Snap geheel buiten adem in het pa- lci? was gekomen, Ganzewit steeds vol gende. Juist op dit oogenblik kwamen de Ko ning, de Koningin en de kleine Prinses thuis. Er viel zóóveel te vragen, zóóveel te ver tellen en zóóveel te bewonderen, dat men niet ga\iw uitgepraat was. De Koning zei daarom tegen Godert: „Je moet ons alles haarfijn vertellen, maar daar je op het oogenblik erg moe schijnt te zijn, moet je eerst wat uitrusten. Blijf dus theedrinken." Godert vertelde nu aan de Koninklijke Familie alles wat wij reeds weten. Allen luisterden aandachtig en het lieve, kleine Prinsesje streelde met haar blanke vingers over Ganzewit's witte veeren. Na de thee gaf de Koning bevel de gou den staatsiekoets met acht schimmels te laten inspannen. Zoo reed Ganzewit naar huis als een Prinses. Naast haar zaten Go dert en Snap ieder aan een kant. Do Vader en Moeder van-Godert konden natuurlijk hun eigen oogen niet gelooven, toen de gouden staatsiekoets met de schimmels het erf kwam oprijden En nog grooter was hun verbazing, toen het ver miste drietal er uit stapte. Den geheelen dag hadden zij zich afgevraagd, waar de joDgen toch heen gegaan kon zijn en zon der ophouden naar hem gezocht. „Ma&r nu zijn ze ,Ue drie terug. Eind goed, al goed!" zei zijn vader. „Eind goed al goed!" dacht Ganzewit, nu toch blij, dat zij weer in haar eigen üok kom slapen en geheel genezen van haar zucht naar avonturen. Die jachtpartij aooT het paleis zat haar nog in de veeren. Snap blafte: „Waf, waf, waf! Ga nooit 'terf meer af!" En Godert droomde dien nacht van het lieve Prinsesje, dat Ganzewit over haar mooie, witte veeren gestreeld had. Hij voel de zich den Koning te rijk, dat hij zijn lieveling terug had en zou niet met de Prinses willen ruilen. Of het Prinsesje nog wel eens aan Gan se wit dacht door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Midden in het bosch stond de bosch- wachterswoning. 's Zomers, als er veel menechen korter of langer tijd logeerden in die streek, welke om haar natuurschoon bekend was, kwamen er dikwijls wande laars en fietsers voorbij. Meestal gingen zij dan aan de vroolijk rood geschilderde tafel tjes zitten en bestelden melk. thee of limo nade om hun dorst te lesschen. Als vanzelf kwam het dan altijd tot een praatje met de vriendelijke boschwachtersvrouw. Maar in den winter lag het huisje er al heel eenzaam en verlaten, ver van den grooten weg. De kinderen moesten wel an derhalf uur loopen, vóór zij de school be reikten. Dat was 's morgens dus al vroeg opstaan: 't was nog niet eens goed licht, als ze van huis gingen, 's Middags was het al heelemaal donker, als ze thuiskwamen. Moeder was altijd blij, als haar troepje weer veilig bij elkaar was na zoo'n dag, want al wist zo wel, dat zij regelrecht uit school kwamen, er kon onderweg in het donkere bosch toch zooveel gebeuren. Hek tor. de trouwe waakhond, scheen niet min' der blij te zijn Hij kondigde ten minste de komst der jeugd reeds vooruit met een luid geblaf en een wild naar buiten rennen aan. En als Hektor tegen de kinderen opsprong, dacht kleine Bertha, de jongste van liet viertal, altijd: Nu zijn we bijna thuis!" Haar beentjes waren de kortste en de weg viel haar dikwijls lang. al liep zij dap- epr mee en liet zij den anderen niet mer ken, dat zij erg moe werd. Koen, de oudste, vertelde onderweg meestal verhalen uit de boeken, die hij uit de schoolbibliotheek ge leend had. Dat kortte den weg altijd een heel eind op, zoodat het soms zelfs gebeurde dat Bertha op eens verheugd uitriep: „Daar is Hekkie al!" 't Was net, alsof de weg bij naooi weer in den zomer veel korter was. De vogels zongen dan zoo - vroolijk, de eekhoorntjes huppelden van den éénen boom op den an deren en er was allerlei te zien, om van de mooie bloemen, die er in het bosch groei den. nog niet eens te spreken. Maar 's winters! 's Winters, als er sneeuw lag! Ja, dan scheen het eerst wel prettig in het bosch, zoo mooi en sprookjesachtig. Overal, waar je keek, was het zuiver wit. De denneboomen schenen allen in Kerst- boomen herschapen te zijn. Wat zagen zij er heel anders uit dan gewoonlijk! De knoestige den niet de vele staramen. waar zij altijd langs kwamen en die Anna. het oudste zusje, den Familie-Den noemde, v omdat het net leek. alsof het er eigenlijk een heeleboel waren, de Familie-Den. die in schemerdonker soms zóó dreigend er uit kon zien. dat Bertha er altijd gauw voorbij liep en Koen stevig een hand gaf. was nu een goedige grijsaard met wit haar en oen witten baard Nu heette hij de Sprookjes- Den on zou Bertha best alleen langs hem heen hebben durven loopen Op een nacht in December was er ver bazend veol sneeuw gevallen. Moeder twij felde. of zij haar troepje wel naai- school zou laten gaan. De lucht was nog dik en als er nog meer sneeuw viel, zou het wel eens kunnen gebeuren, dat zij den weg naar huis niet konden terugvinden Alles zag c-r met sneeuw zoo heel anders uit en hoe licht konden de kinderen van het pad afraken, als het door de sneeuw onkenbaar geworden was. „Als Koen er niet bij was hield ik jullie stellig thuis," zei Moeder. „Nu zullen we het er dan maar op wagen en hopen, dat er niet moer sneeuw valt" En nadat Anna. Dirk en Bertha beloofd hadden, te doen wat Koen zei en Moeder haar oudsten zoon op het hart gedrukt had. foch vooral goed op den weg te letten, ging het viertal naar school. Nauwelijks waren zii echter^ ouderweg. of de sneeuw viel opnieuw in dichte vlokken neer 't Is gelukkig niet zoo donker door al die sneeuw," zei Koen. „Eigenlijk is regen veel ergpr „Ja, maar met regen kun je gemakkelijker den weg herkennen", meendp Anna toch. „Ga maar met mij mee," stelde Koen zijn zusje gerust, „ik weet den weg. We zullen niet verdwalen." Even huiverde Bertha Stijf klemde zij de tanden op elkaar. Zii wilde niet huilen en dapper zijn als de anderen. Verkleumd kwam het viertal op school aan. Zij leken wel Eskimo'* Ha. daar zijn onze bosch -bewoners!" riep de meester vroolijk uit- „Maakt plaats bij de kachel, kinderen. Dan kunnen zij zich warmen!!" En nadat zij de sneeuw goed afgeschud en hun rnuteen mantels en jassen aan den kapstok gehangen hadden deden de kinde ren zich aan de lekkere kachelwarrate te goed. Het duurde niet lang. of de les begon. KoeD keek nu en dan eens naar buiten, waar de sneeuw nog altijd in dikke vlokken omlaag dwarrelde. ..'t Zal een zure terug tocht worden", dacht hij. Tusscben twaalf en twee bleven de kin der» op school over'. Eerst werden de bo terhammen uit *le trommeltjes verorberd. Die lieten zich best smaken! Het sneeuwen had nu opgehouden en de jeugd ging in den grooten tuin spelen. Er werd ©en reuzen- ejweuwpop gemaakt en later door de jongens een echt sneeuwgevecht geleverd, terwijl de meisjes baantje gleden Of ze pret hadden! Sneeuw was toch maar alles in den winter en het klokje van twee uur sloeg veel ie vroeg, naar het eenparig oojdae! van de jeugd. Tegen drie uur begon de wind op te ste ken en viel er opnieuw sneeuw. Meester zei tegen Koen, dat hij en zijn zusjes en broer tje nu maar dadelijk naar huis moestan gaan. Hoe eerder hoe beter, meende hij. Het viertal ondernam den terugtocht dus. De sneeuw striemde hun in het gezicht, daar zij den wind juist tegen hadden. Zij liepen zoo vlug als de sneeuw dit toeliet en hielden elkaar allen bü de hand. Praten konden zij bijna niet eri er was dus geen sprake van, dat Koen vertellen kon om den weg wat op te korten. Het werd een ware sneeuwstorm «i hoe wel het bosch apdfciTS zoo beschut wae, voel den de kinder*» nu maar ai te goed de kracht vam dien wnimd. Kleine Bertha's voetje begonnen pijn -te doen en bet arme kónd dreigde xan tranen uit te barste®. Kwamen ZU dan nooit aan den witten Sprookjes-Den? Die,stond juist op de helft Maar neen, de Sprookjes.Den, die gemakkelijk uit alle andere dennen te 'herkennen was. was nog nergens te zien. „We zijn hem zeker al voorbij!" meende Anna. ..Onmogelijk! We zouden ham stellig ge zien hebban," zei Dirk- „Ik begrijp er niets vanwe loopen ai minstens een uur." Koen zei niets. Als hij wat zei, zou hij moeten beken nen, dat zij bedwaald waren en hij wüde den moed ar zoo laing mogelijk in houden. Elk oogenblik kondenzij immers weer op den goeden weg uitkomen! Hij spande zijD oogen tot het uiterste in i n speurde angstig in het rond- 't Was nu bijna heelemaal donker. O, waar waren ze loch in het groote bosch? Koen had den weg naar school aJ zoo heel, heel dikwijls afgelegd en kou maar niet begrijpen, dat rij verdwaald waren. En loch was het zoo. al wilde hij hM dan an deren nog niet bekennen. „Waar is de Sprookjes-Den nou?" vroeg Bertha raef een bevend stemmetje.^ „We hebben 'm nog niet!" zei Koen. „0, Koen! We zijn verdwaald!" riep Anna plotseling uit, terwijl zij in tranen uit barstte. Ook Bertha zette het nu op een schreien. Over Dirk's wang biggelde een dikke traan. „Van de kou!" zei Dirk, maai de anderen en hij zelf wisten wel beter. Koen beet zich op de lippen. „Moed verloren, alles verloren!" hield hij zichzelf voor en zoo opgewekt mogelijk zei hij: „We moeten allen dicht bij elkaar bij ven, dan gebeurt er niets en we bunnen eik oogenblik bij don Sprookjes-Den uitko men." Maar hoe dapper zij ook doorliepen, steeds verder dwaalden zij ai. Bertha's voetjes deden nu zóó vreeselijk pijn dat zij niet meer voort kon. En dragen door die dikke sneeuw kon Koen haar ook niet. Wat moesten ze doen?! Koen was wanhopend. Wist hij maar. wat hij doen moest om vedkg thuis te ko men. Ge-en offer zou hem te groot rijn. Maar hjj wist het niet! Ze moesten verder, wilden z^j niet in sneeuwen. Maar Bertha kon niet meer en wie weet, of rij niet steeds verder van huis afdwaalden! Plotseling hoorde hjj een hond blaften. Dat was Hektor! Brave Hekkie! Nu klonk het nog duidelijker en daar heel in de verte zagen de kinderen een flauw licht Het kwam naderbij, maar nog vóór m ont dekt hadden, dat bet een lantaarn ra Vader» hand was, kwam Hektor luid blaffend, kwis pelstaartend en half dol van opwmdiog naar hen toe rennen. In het volgend oogenblik riepen allen: „Hektor! Sjekkie! Brave hord!" Nu was er redding. Alle vier voelden het, al konden rij niet zeggen hoe. Even later herkende Vader zjjn troepje qd zagen de kinderen het licht vlak hg rich.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1926 | | pagina 18