VOOR DE JEUGD
m
LEIDSCH DAGBLAD
No. t.
Zaterdag 9 Januari
Anno 1926.
De Geschiedenis van Ganzewit.
i K
•i» j
Een sprookje.
Naar het Engelsch van M. BYRON.
Vrij bewerkt door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Godert had geen broertjes of zusjes en
.oelde zich dikwijls heel eenzaam. Hij had
ïiemand om mee te spelen of eens mee te
wandelen, niemand behalve zijn hondje
Snap. Ja toch, hij had nog een lievelings
dier, dat hij eiken dag mee naar den vijver
nam, en dat was Ganzewit, zijn mooie,
üeve gans, van wid hij zoo heel veel hield.
Ganzewit was wit ais sneeuw en een heel
verstandige vogel. Als Godert sprak,
scheen Ganzewit hem woord voor woord te
verstaan. Wat kon zij deftig naast Godert
loopen! Iedereen, die haar voorbij zag ko
men, bewonderde haar.
Maar op zekeren morgen, toen Godert
als naar gewoonte naar het ganzenhok
ging, vond hij dit tot zijn schrik heelemaa:
ft ieeg 1 Godert brak in tranen uit en snikte:
■ft „Een dief hee^t mijn lieve Ganzewit ge
stolen!"
Maar Snap, die heel duidelijk praten
kon, zei
„Wou, wou, wou! Wat zeg je noif Kijk
maar eens rond, nergens zijn eenige sporen
van dieven te bekennen. Hoe weet je, dat
Ganzewit gestolen is Als je het mij vraagt,
zou ik zeggen: ,,Ik denk, dat zij uit zich-
fzclf weggcloopen is. Zij is een echte waag
hals!"
Godert en Snap zochten nu den geheelen
I tuin door, maar zij zagen niets bijzonders,
behalve sporen van ganzepooten en een
heel klein wit veertje.
Zij volgden de ganze-sporen tot aan een
poortje achter in den tuin. Het was maar
al te duidelijk, dat Ganzewit daar door
gegaan was. Zij zochten in de laan en kwa
men bij een hek, waarachter zich een groot
stuk akkerland uitstrekte, dat juist be
ploegd was. Het hek stond een eindje aan.
„Lieve help!" riep Godert uit. „De arme
Ganzewit is nog nooit zoo ver van huis ge
weest. Ik begrijp niet goed, hoe zij durfde.
Zou ze niet bang geweest zijn
„Waf, waf, waf! Ze is niet laf!" liet Snap
weer hooren.
De sporen gingen langs de haag, waar
mooie varens en bloemen groeiden. Godert
en Snap riepen onder het loopen uit alle
macht. Zij zagen of hoorden echter niets,
totdat ze eindelijk bij meneer Reintje kwa
men, die vóór de deur van zijn hol lag.
,,Och, meneer Reintje, hebt u mijn lieve
Ganzewit ook gezien V' vroeg Godert.
Maar meneer Reintje was uit zijn hu
meur. Hij haalde zijn ruige schouders op
en schudde zijn rossigen kop.
„Je Ganzewit is hier van morgen voor
bijgekomen, dat is zoo", antwoordde hij,
„maar wij spraken niet veel met elkaar. Zij
had mij te veel haast en antwoordde niet
eens op mijn opmerking over het weer.
Vreeeelijk onbeleefdIk heb dus niets an
ders gehad dan dit ééne kleine veertje.
Em hij wees met zijn snuit in de richting
van een veertje, dat daar op den grond lag.
„Ik weet niet, of meneer Reintje dé
waarheid wel spreekt", zei Godert tegen
Soap- zoodra zij buiten het gehoor van
Reintje waren gekomen. „Zou hij de arme
Ganzewit soms achter jn zijn hol verstopt
hebben 1"
„Dan zou zij wel gesnaterd hebben om
onze aandacht te trekken en hadden wij
haar stellig gevonden", antwoordde Snap
zijn baasje. ,,Ik denk dat Ganzewit voorbij
het hol van meneer Reintje gevlogen is."
„Ja, dat moet het zijn: ze is verder ge
vlogen ik zde ten minste nergens meer
een spoor van haar", hernam Godert. „Wat
moeten we doen V'
Snap was intusschen een heuveltje op
gerend en plotseling blijven stilstaan. Hij
had een vijver ontdekt, een mooien, groe
ten vijver. Mevrouw Zwaan zwon er sierlijk
iond. Snap blafte van opwinding: „Won,
wou, wou! We hooren meer nou!"
„Goeiendag, Mevrouw Zwaan", zei Go
dert beleefd. „Hebt u mijn lieve Ganzewit
ook gezien 1 't Is een mooie, witte gans en
zij moet hier vanmorgen voorbijgekomen
zijn.""
Mevrouw Zwaan gaf niet dadelijk ant
woord.
Snap, 'die altijd gauw ongeduldig werd,
rende op haar af en blafte
„Van wie is dat veertje, dat daar in het
water drijft?"
Mevrouw Zwaan keek heel ernstig, ja
zelfs boos.
„Maak dat je wegkomt; je verveelt me";
zei zij. „Je maakt me ziek met je geblai.
Als je zoo brutaal bent, geef ik geen ant
woord."
En zij zwom verder, terwijl zij van boos
heid siste en met de vleugels sloeg.
„Ik heb mevrouw Zwaan nooit k urm cc
uitstaan", zei Snap nu tegen Godert; „en
ik geloof ook niet, dat zij Ganzewit gezien
heeft."
Zij ontdekten du plotseling weer een vrij
duidelijk spoor van Ganzewit, totdat zij
aan een dicht boech kwamen.
Een klein meisje zat onder een boom.
Zij was bezig een krans van bladeren te
maken.
„We zouden het haar misschien kunnen
vragen", zei Godert. En terwijl bij naar
het kind toe ging, vroeg hij
„Och meisje, heb jc misschien mijn lieve
Ganzewit gezien Zij is heel groot en heel
wit en ze is van onze boerderij weggeloo-
pen."
„O ja!" antwoordde het kleine meisje.
„Vader stak zijn arm uit en pakte de gans,
toen zij voorbijkwam. Maar de gans was
Vader te vlug af. Zij keerde zich om cn gaf
Vader een pik. Dat was toch erg onaardig!
Vader liet de gans weer los en zij verdween
tusschcn de varens en de hei. Wij hebben
niets anders gehad dan dit kleine, witte
veertje.
Godert en Snap liepen weer verder. Zij
volgden steeds de sporen van Ganzewit.
Eindelijk zagen zij een massa konijntjes.
Deze zaten met him neuzen dicht bij el-
knar en schenen in een druk gesprek te
zijn.
Snap zei
„Dat bewijst, dat zij er meer van weten"
Godert baande zich nu haastig een weg
tusschen de heistruiken door en vroeg:
„Konijntjes, hebben jullie misschien mijn
lieve Ganzewit gezien?"
De konijntjes keken onmiddellijk op en
waren op het jnmt te antwoorden, toen
Snap ongeduldig opsprong en zij allemaal
op de vlucht gingen. Niet ééntje bleef rit
ten.
Godert was org moo en bedroefd. Hij
ging in de hei liggen en zei somber:
„We zuHen mijn lieve Ganzewit wel
nooit vinden!"
Snap gaf den moed echter nog niet op.
Hij liep nog steeds verder, totdat hij bh
een hutje midden in het bosch kwam en wat
hij daar zag, wekte zóó zijn verbazing op,
dat hij in de eerste oogenblikken als vast
genageld aan den grond vóór de geopende
deur bleef staan, 'fc Was net, alsof 1 i plot
seling een steenen houd was geworden.
In het hutje zag hij een oude vrouw. Zij
kookte water in een grooten ketel op het
vuur en hij hoorde haar in ziohzelve mom
pelen, terwijl zij het vuur oprakelde
Een ganzebout, een ganzebout,
Daarvoor ben ik nog niet te oud 1 -
Terwijl Snap nu behoedzaam om de
deur keek, begon hij bijna te builen van
woede, want daar' binnen was Ganzewit,
Ganzewit, opgesloten in een houten kooi]
Snap rende, zoo vlug als zijn pooten
hem dragen konden, naar zijn baasje terog,
trok Godert aan een mouw en zei:
„Kom mee! Kom gauw mee! En zie het
zelf; je zult je eigen oogen niet kunnen
geloovenl"
En hij bracht hem naar het hutje-
Natuurlijk was Godert eerst heel bfij.
toen hij Ganzewit zag, maar toen hij het
oude vrouwtje hoorde mompelen:
Een ganzebout, een ganzebout.
Daarvoor ben ik nog niet te oud
werd hij evenals Snap woedend en baiig
tegelijk.
Toen hij de vrouw dan ook naar de hou
ten kooi zag gaan en de gans er uit ne
men met de bedoeling baar te slachten
rende Godert. als een dolleman het hutje
binnen ,op de hielen gevolgd door Snap.
„Hou opHou op Die gans is van mij!"
gilde hij.
En terwijl de vrouw zich omdraaide,
worstelde Ganzewit zich loezij vocht met
haar vleugels en haar snavel en ontsnapte
al snaterende aan de vrouw. Weg vloog
zijVer heel ver wegGodert en Snap
haar achterna! De oude vrouw had niet*
andere overgehouden daa één klein, wit
veertje.
Intussohen vloog Ganzewit al verder em
verder, tot zij eindelijk een prachtig pa
leis zag. Het was het paleis van den Ko
ning. Zij vloog nu over de hoofden der.
schildwachten heen door de gouden poort.
Zij wilde het mooie paleis blijkbaar eens
van dichtbij bekijken. Want Ganzewit had
al lang iets van de wereld willen zien. Het
verveelde haar op de boerderij en zij snak
te naar verandering. Hoewel zij reeds een
paar keeren aan een wissen dood ontsnapt
was, dacht zij toch:
„Ik wil nog meer avonturen beleven!*1
Snap had dus wel gelijk gehad: Ganze
wit was een waaghals.
Als zij niet zoo verdiept was ge weent i»
het bekijken van het fraaie paleis, zou zij
misschien onder den één of anderen mooie*
stoel een dutje hebben gedaan.
Eerst liep zij de marmeren trappen op en
daarna gedeeltelijk weer af. Zij nam etm -
kijkje in de schatkamer, waar de kroon «n
de schepter 'bewaard werden en rij staarde