UIT ONZE STWSMAjpNE, LAND- EN TUINBOUW. VARIA. hel lichaam van bepaalde sloffen gedurende eenigen tijd, zich een behoefte openbaart om juist die stoffen te gebruiken. Zoo werd laan het einde van en kort na den oorlog bij ■'ondervoede personen groote begeerte naar vet waargenomen, de lijder aan suiker ziekte, die ral koolhydraten uitscheidt, verlangt juist Koolhydraten, enz. Mogen wij deze begeerte naar voedsel nu honger noemen en is honger hetzelfde ais eetlust, anpelijl? Feitelijk moeten wij nog onderscheid maken tusschen honger ein hongergevoel. We zouden van honger kunnen spreken, als het lichaam inderdaad behoefte heeft aan toevoer van nieuwe voedingsstoffen. Maar dit behoeft nog niet gepaard te gaan meL hongergevoel. Bij proeven, niet alleen op dieren, maar waarnemingen bij de tel- "kens weer opduikende honger-kunstenaars, is gebleken, dat na een korte periode van trek, meer een soort ongevoeligheid optreedt Kn de treurige ervaiing in streken van Rus land, waar tal van menschen verhongerd zijn, heeft hetzelfde geleerd. In het begin bestond dan 'n geprikkelde stemming, maar ipoedig kwam een zekere onverschilligheid over hen, rustig deden zij hun werk. toon den geen behoefte aan voedsel, klaagden nergens over, kalm konden zij anderen, die nog een stuk brood hadden, dit zien eten, zonder te probeeren, het hun af te nemen, cn ten slotte gingen .zij zonder bizondere uiting van lijden ten gronde. Sommigen willen honger een onaange naam, eetlust daarentegen een prettig ge voel noemen. Dit gaat niet geheel op. Het is waar, als de maag lang ledig is gebleven, .dan kunnen onaangename gevoelens van leegte, borrelen, zelfs van pijn optreden, er zijn. echter menschen die het volstrekt niet onaangenaam vinden. In elk geval staat honger in nauw ver band met verzadiging. Ook dit is echter w'eer een betrekkelijk begrip. Wanneer is men verzadigd? Het „diner van Manus" van Justus van Maurik levert het type van den man, die niet te verzadigen is. Er zelf naar gevraagd, zou Manus misschien zeg gen, dat hij verzadigd was, zoodrahij niet meer eten kon. Volgens Rubner zit* in deze uitspraak een kern van waarheid. Immers, volgens hem hangt het gevoel van verzadi ging samen met het volumen van het ge bruikte voedsel. In den oorlog is, misschien •onbewust, zonder twijfel aan het honger gevoel tegemoet gekomen, door in het voed- &el veel onverteerbaren ballast te verwer ken. Volgens Kestner zou het gevoel van verzadiging zoo lang duren als de spijsver teringsorganen, in de eerste plaats dan de inaag, nog bezig zijn met het verwerken van het gebruikte voedsel. Zeker is. dat de eene slof veel spoediger een gevoel van verzadiging geeft dan de andere. Kaas, chocolade, bonbons zouden niet geschikt zijn als hors d'oeuvre, daaren tegen doen zij uitstekend dienst bij het des sert, om het gevoel van verzadiging te vol tooien. Maar met betrekking tot de eetlust is nog pen andere factor van beteekenis. n.l. de Waarde als genotmiddel. En hierbij spelen gevoelselementen een groote rol. Niet alleen het uiterlijk, de reuk der spijzen, maar voor al de afwisseling heeft grooten invloed. Als men zich verzadigd acht door den dagelijk- Schen kost, dan kan een onverwachte lek kernij weer eetlust geven en nog flink wat doen gebruiken. Het is voor inrichtingen, waar men gewoonlijk langen tijd blijven moet, noodig om hiermee rekening te hou den. Behalve brood is er haast niets te be denken, dat niet op den duur eentohig en vervelend wordt. Zoo ziet men gebeuren dat een patiënt aanvankelijk met veel smaak eet. Maar als altijd dezelfde menu's terug- keeren, dan wordt de trek hoe langer hoe minder en het kan voorkomen, dat, indien die patiënt toevallig naar een andere in richting overgaat, waar de kost werkelijk van mindere kwaliteit is, daar, omdat het wat anders is, beter gegeten wordt en het achteruitgaande gewicht weer een stijging vertoont. Dat honger en eetlust niet hetaelfde is. blijkt, walmeer men hongerig aan tafel gaat met animo begint, doch plotseling eenige viezigheid in het eten opmerkt. Weg is de eetlust cn men staat'hongerig van tafel op. Later kan nog wel eens iels gezegd wor den over het ontstaan van eetlust en onder welke invloeden deze staat. H. A. S. De Gemeente-Begrooting. jfoc gemeenteraden in ons vaderland heb ben de behandeling van de begroolingen voor het komende jaar achter den rug. Daar komt tegenwoordig heel wat bij te pas, inzonderheid in de zeer groote en middel- groote gemeenten. Die vroede vaderen van één onzer groote sleden, die in anderhalf uur de heele begrooting wisten te verwerken, zijn in ons vaderland een unicum, hebben een zeldzaam bewijs gegeven van gematigd heid cn zelfbeheersching, die veel anderen ton oorbeeld strekken kan. Nu onze lezers in hun plaatselijk blad de begrootingsdebat- ten Yan hun Raad hebben kunnen volgen, willen we hier een uiteenzetting geven van', datgene, wat de Gemeentewet zegt omtrent de Begrooling. De Gemconlewel handelt daarover in den Vierden Titel, de artikelen 203 tot en met 217, terwijl bovendien artikel 44 der on derhavige wet (Tweede Hoofdstuk 2: Van het houden en de orde der vergadering; bepaalt, dat de behandeling van de be groeting, noch de vaststelling daarvan ge schieden mag in een beslotehe vergadering, evenmin als beslolcn mag worden in zulk een vergadering let liet doen van uitgaven op de begrooting niet voorkomende of de daarop uitgetrokken poslen te boven gaan- n kVie iie* ainKchaaldo artikel 44 aan üachtig leest, komt tot het inzicht, dat de dn' at den wele*vcr geweegt is om geloeiIjkc aangelegenheden der geraeen- mogelijk te doen bchan- hdÏÏL* riIct ai dcra dan de erkp^non Vnn bedoelili6 d<* wetgevers «reen k Daartoe moet ook dienen, het geen bepaald werd in Art. 203 b, waar we omtrent de bij den Raad ingediende begroo- ting lezen: Zij wordt, zoodra zij is aange boden, op de secretarie der gemeente voor een ieder ter lezing neergelegd en hetzij in druk, hetzij in afschrift tegen betaling der kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. Dit feit moet telken jare ter algemeene ken nis gebracht worden, want: Van de neder- Jegging en verkrijgbaarstelling tusschen 'welke en do behandeling der begrooting in den Raad ten minste veertien dagen moeten vc-rloopen, geschiedt openbare kennisgeving (Art. 203 c). Men ziet, dat de bedoeling heeft voorgezeten op dit gebied, dat 't meest en 't spoedigst aan kritiek onderhevig is, zooveel mogelijk het licht der publiciteit te doen vallen. Aangezien de begrooling minstens vier maanden vóór den aanvang van het jaar, waarvoor zij dienen moet, door Burgemees ter en Wethouders aan den Raad moet wor den aangeboden, wordt die begrooting steeds door een bezwaar gedrukt, n.l. door dat van eventueele onwaarschijnlijkheden; na de in diening toch en na haar vaststelling, welke vóór 1 November moet geschied zijn (in dit opzicht heeft de werkelijkheid maling aan het wetsvoorschrift) kunnen allerlei omstandigheden zich voordoen, noemen we alleen maar verhooging of verlaging van salarissen en loonen of van*malerialen voor de Gemeentewerken, waardoor meerdere uit gaven noodig worden of een bepaalde post- uilgaven lager wordt dan het bedrag, waar op die oorspronkelijk was geraamd, van daar. dat men in Art. 20i leest: De be grooting der inkomsten vermeldt alle ont vangsten der gemeente, van welken aard ook cn zooveel mogelijk het bedrag, waarop elke post in het bijzonder begroot wordt, terwijl Art. 205 in 't algemeen zegt: Op de begrooting der uitgaven, die alle uit gaven der gemeenten, van welken aard ook, vermeldt, worden gebracht en dan vol gen niet minder dan 22 vaste poslen, waar onder er zijn, die heele begroolingen op zich zelf vorderen, noemen we alleen de vol gende: litt. 1, de uitgaven voor de zorg voor de plaatselijke wegen, straten, pleinen, vaar ten, bruggen en andere werken; litt. n, der brandweer, -litt. q., die der plaatselijke ge- zondheidspolitie. Die 22 punten zijn ge noemd, opdat geen twijfel zou bestaan om trent de verplichting der gemeente om al thans die uitgaven op de gemeentebegrooting te brengen; hetzelfde doet litt. x: alle uit gaven door bijzondere wetten aan de ge meente opgelegd. Noemen we bijvoorbeeld de Warenwet, die aan de gemeentelijke keu ringsdiensten het aanzijn gaf. Maar dat de wet nu deze 22 punten noemt, wil niet zeggen, dat geen andere posten op de begrooting gebracht kunnen worden. Integendeel, de Raad heeft de be- bevoegdheid alle mogelijke posten nog op de begrooting te brengen; de voorgedragen posten te besnoeien of te verhoogen. Maar niet aan den Raad is ten slotte in dezen het laatste woord, maar aan de Gedepu teerde Staten, want, waar Art. 206 bepaalt, dat de begrooting der inkomsten en uitgaven wordt ingericht naar voorschriften door Ge deputeerde Staten onder goedkeuring der Kroon gegeven, daar sluit deze bepaling in, dat door Ged. Staten voorschriften gegeven kunnen worden omtrent alles wat een orde lijke werking van de begrooting moet ver zekeren en bovendien kan een begrooting niet gaan werken, voordat Ged. Staten haar hebben goedgekeurd, hetgeen geschieden moet in de laatste twee maanden voor het nieuwe jaar. Ook hier klopt de werkelijkheid niet met het voorschrift; niet alleen, om dat Ged. Staten hun beslissing kunnen ver dagen, daar het onderzoek niet is afgeloopen, maar ook en vooral, dewijl de gemeenten gewoonlijk te laat hun begrootingen inzen den. Men weet ook, dat de afhankelijkheid van Ged. Staten niet zelden een oorzaak is van geschillen tusschen dit College en den Raad. Men denke aan den strijd tusschen den Gemeenteraad van Humraeloo met die Staten van Gelderland over den post* voor een arrestantenlokaal. In zulk een strijd kan dc Gemeenteraad de beslissing van de Kroon inroepen. '1 Geval is heel goed denkbaar en heeft zich ook meer dan eens voorgedaan, dat een begrooting niet wordt goedgekeurd. Het Nieuwe Jaar is ingegaan; allerlei uitgaven moeten gedaan en gelden ontvangen wor den. Feitelijk mag noch het één, noch het ander gedaan worden, wat dan? Ook daarin voorziet de Wet. Art. 211 toch zegt: dat in het geval van niet-goedkeuring eener be- gioolmg Gedeputeerde Staten het gemeente bestuur kunnen machtigen uit die posten der begrooling uitgaven te doen, waartegen bij hen geen bezwaar bestonden, maar die uitgaven mogen niet meer bedragen dan 50 procent van het aangevraagd bedrag. De gemeente-huishouding kan dus doorgaan, alleen wat aangevochten werd, moet eerst uitgevochten worden Datzelfde geldt ook van de inkomsten, alleen niet aange vochten posten mogen in dat geval getnd worden. Wèl gaat de macht van de Ged. Stalen in dit opzicht ver. Jmmers, wanneer de Raad weigert een post, die*door de wet voorge schreven is, op de begrooting te brengen, doen zij dat ambtshalve. Om het geld voor. dezen post te vinden staat het hun vrij om, wanneer de halsstarrige Raad weigert nieuwe middelen tot dekking van dien post voor le dragen en de plaatselijke inkom sten ontoereikend zijn, de niet onder de boven aangehaalde 22 punten vallende pos len zoodanig te verminderen, dat het even wicht tusschen de uitgaven en inkomsten hersteld wordt. Een paar voorbeelden mogen het hicrbedoelde" illustreeren. Door Ged. St. werd geoordeeld, dat een sterk zich uit breidende gemeente haar politiemacht moest uitbreiden. De Gemeenteraad wei gerde daaraan te voldoen; daarom brachten toen de Staten de voor de uitbreiding der politie benoodigde gelden op de begrooting. Meermalen ook hebben zij, in het gelijk gesteld door de Kroon, geweigerd hun goed keuring aan begrootingen te hechten, om dat naar hun meening het salaris van een bepaald deel van het gemeentepersoneel on voldoende was. Voor een andere gemeente, werd door hen op de begrooting gebracht een post voor den aanleg van rioleering, om dat die met het oog op den gezondheids toestand in die gemeente onmisbaar werd geacht. Nu zouden slimme gemeenteraden een aanvechtbaren post van uitgaaf niet op de begrooting kunnen brengen, om dan later de uitgaven toch le doen. Ook in dat geval is voorzien, doordat bepaald werd, dat bui ten de begrooling geen uitgaaf kan geschie den dan met afzonderlijke voorafgaande machtiging van de Gedeputeerde Staten. Ziehier het voornaamste uit den Titel der Gemeentewet, die over de Gemeentebegroo ting handelt. Wij merken op, dat de wet gever enkele beginselen sterk naar voren heeft gebracht. Allereerst dat der publici teit; dan dat der voorziening in den gere- gelden gang der gewone huishouding; dan dan geen uitgaven gedaan mogen worden zonder dat die door ontvangsten worden gedekt; en ten slotte een waarborg voor allerlei willekeur, door het toezicht van de Gedeputeerde Staten zeer scherp te doen zijn. Een paar opmerkingen en aanvullingen geven we tot slot. Allereerst, dat de be grooling sluiten moet. Aangezien nu de uit gaven gewoonlijk liooger geraamd worden, dan strikt noodig is, moeten ook de inkom sten hooger geraamd worden. Daar ook een gemeente meevallers en tegenvallers kent, komt er dus steeds een voordeelig of na- deelig saldo; dat saldo over een bepaald jaar wordt overgebracht op de begrooting van het tweede daaropvolgende jaar. Dan wordt in de gemeente-begrootingen steeds gesproken van „gewonen dienst" en van „kapilaaldienst". Het verschil ligt hierin, dat in de gewone uitgaven door gewone in komsten moet worden voprzien; terwijl in de buitengewone uitgaven (bijv. uitbreiding tramnet of waterleiding, stichting van ge meentegebouwen e. d.) door geldleening kan v/orden Voorzien. Het snoeien van leiboomen. Wanneer wij een leiboom hebben aan geplant, onverschillig van welken vorm, dan bestaat zoo'n boom uit één of meer hoofd takken. Deze laatste worden alle gelijk be handeld wat betreft den snoei. Bij al deze vormen is het er om begonnen op de bedoel de hoofdtakken korte organen te kweeken, waarop zich bloemenknop en later vruchten zullen ontwikkelen. Alle takken, welke 25 cM. en langer zijn, worden tot kort bij den hoofdtak teruggesneden in den winter, in de hoop, dat zich daaruit in den volgenden zomer korte vruchtorganen zullen ontwikke len. AiLs deze laatste kennen wij bij appelen en peren de korte spoortjes, ter lengte van ongeveer 3 tot 8 cM. en waarop zich in den volgenden zomer bloemknoppen zullen vor men. Tevens zijn de dunne, iets langere vruchttwijgen als bloesem-organen aan te merken. Deze spoortjes en vruchttwijgen laat men bij den win Ier snoei ongemoeid. Soms koant het voor, dat bij sterk groeiende boom en meerdere lange houltwijgen dicht bij elkaar rtaan ingeplant In zoo'n geval worden alle op één na weggèslieden en die eene tot op twee oogen ingekort. Dit is de beste manier om de boomen in den juisten vorm te houden. De verlenglwijg wordt meestal tot op de helft ingekort' en langs een stok aangebonden in het verlengde van den tak, waarop hij staat, ingeplant. Door deze verlengenissen korter of langer te snoeien, kan men evenwicht houden tusschen de meerdere hoofdtakken van den boom. In Juni gaat men reeds de resultaten^ van dezen wintersnoei na. De verlengenis wordt in de gewenschte richting gebonden en niet ingekort. Scheuten op het één-jarige hout,, welke zich tot langloten zullen ontwikkelen (en dit is in Juni reeds te zien) worden in die maand ingenepen op het zesde blad. Staan er twee of meer bij elkaar, dan wor den alle op één na weggebroken. Korle or ganen worden in den zomer ongemoeid ge lalen. Op het "meerjarige hout gaan wij da ont wikkeling na van de in den winter gesnoeide tirganen. Heeft een kort ingesnoeWe langloot in den zomer één of meer houttwijgen ge maakt, dan houdt men hiervan maar één en deze laatste wordt op zes bladeren ingekort. Heeft zoo'n kortgesnoeide langloot alleen vruchttwijgjes of spoortjes gevormd, zoo doet men hieraan in den zomer niets. De bij den wintersnoei ongemoeid gelaten spoortjes of vrucihllwijgjes zullen in den zomer vrucht dragen of bloemknop vormen voor een oogst in het volgend jaar. Bij het aanbinden diertt goed le worden toegezien, dat de hoofdtakken in den juisten vorm slaan, terwijl de banden niet knellend mogen worden aangebracht. Hoe moeten leiboomen gesnoeid worden, welke in de laatste jaren verwaarloosd zijn? Dat i9 geen gemakkelijke zaak, maar wij willen probeeren in een korte omschrijving hiervan iets te zeggen. Om den oorspronke- 1 ijken vorm te behouden, worden doorgaans te veel organen ineens weggesneden; iets, wat steeds dient te worden vermeden. Bij verwaarloosde leiboomen zijn de vruchtzetels meesial te lang en te vaak vertakt. Heeft de boom don leeftijd van draagrijpheid bereikt, dan zullen meestal niet veel langloten wor den gevormd, althans wanneer de boom staat geënt op een hoogen dwergonderstam. In den win ter'dunt men de vruchtzetels uit door de houltwijgen weg te snoeien en de spoortjes uit te dunnen, en er hier en daar een göheel weg te nemen. Hier gaat men jaar Ujks mee door tot de boom weer in den juisten vorm komt. De wintersnoei kan men in den zomer reeds zeer vergemakkelijken' door die houttwijgen, welks in den winter geheel moeten worden weggenomen, reeds uit te breken. De blijvende worden op zes bladeren ingenepen. Wanneer men met bovenstaande de oudere en jongere vruchtboomen bekijkt, zal men na eenige studie zelf kunnen vinden, wat men aam de boomen moet doen. Men zorge steeds voor het maken van gladde wonden met een scherp mes of scherpe zaag. De gemaakte wonden worden steeds met verf Of bruine teer ingesmeerd. Voor bind- materiaai maakt men het best gebruik van b*xJte«n*J«| <rf niet fe «Jun tow. Voor liefhebbers is het altijd een heele toer om dé ei jen boomen te snoeien. Toch moet men, na besludeering van het boven staande en van mijn schrijven over het snoeien van slruikvormen, het wagen en meesial" zal men ondervinden, dat een en ander minder moeilijk is dan het aanvanke lijk scheen. Men moet beschikken over een beetje durf en over scherp gereedschap. Bij vriezend weer wordt hij voorkeur niet gesnoeid. J. S. Vraag: In mijn iuin slaan verschillen de vruchtboomen, o.a. een kerseboompje, hetwelk verleden zonrer veel last had van rupsjes. Ik heb er lijmbanden omgelegd. Helpt carbolineum ook? Een sterappel had dezen zomer last van bloedluis. Wat iï daar tegen (e doen? J. H., te L. Antw oord: Zonder meer is niet dui delijk uit te maken, of uw boompjes last hadden van de larven van den kleinen wintervlinder, waarvoor u de lijmbanden heeft aangelegd. Toch is dit een uitstekende maatregel. De plaatsen, waar u de bloedluis waarnam, dienen met een kwastje'te wor den ingesmeerd inet 50 pet. vruchtboomcar- bolineum en de boomen verder geheel be spoten mei een 7.5 pet. oplossing. Bespuilen is meer doelmatig dan besmeren van de kleinere takjes. In 't laatste geval worden gemakkelijk plekjes overgeslagen. J. S. Vragen op Tuinbouwgebied aan de Re dactie onder motto „Tuinbouw". B PLUIMVEE. Drink- en voerbakken. Wie vaak kippenbezoeken afiej»t, ziet in de rennen en scharrelruimten allsrlei modellen drinkbakken, waarunder zulke on geschikte en, laat ik het maar ronduit zeggen, zulke vieze en totaal verkeerd geplaatste, dat men niet begrijpen kan, "hoe zoo iels aan de dieren in gebruik gegeven kan wor den. Bij vele gebruiksYOorw erpen voor de kippen treedt zeer dikwijls het verkeerde idee op den- voorgrond, dat het oud en versleten moet zijn, dus een bak uit een oude plank gemaakt, een oude pot, eep oude mand of emmer enz. ena Zijn o:]no beste legsters, onze wakkere hanen, onze veelbelovende kuikens, onze Laaie duiven dan niet iets degelijks waard? Dit geldt in de eerste plaats voor de drinkgelegeuheid. Ben oude pan, een be schadigd diep bord zelfs of iets anders mits caduc, zoo dat het in de keuken enz. niet meer gebruikt kan worden en voor de kippen nog mooi genoeg. Die zóó denkt, begrijpt zijn eigen voordeel niet, want als bijv. een email pen afgedankt is omdat ze gevaar kan opleveren voor de menschen, levert die, bij voortgezet gebruik en soms daarbij onzindelijke behandeling nog meer gevaar op voor de dieren, die er eiken dag uit moeten drinkem of eten. Wie hot goed met zijn dieren meent, wie ook bj| hem de kansen van schadelijkheid wil ontgaan^ zal vaar goede drink- en voerbakken zor gen, die gemakkelijk kunneo ontdaan worden met borstel of spons van de slijmerige laag die zich weldra hecht aan de binnenzijde aa waarin ontelbare ft-versie wezentjes snel voortwoekeren. Menig kuiken heeft door mik een onzuiver drinken darmstoornissen opge- loopen, die een vroeg einde aan zjjn leven maakten. Ook komt het er wel degelijk op aan voor welke dieren de bak bestemd is, want wat voor een bepaald ras goed is, aeugt daal on nog niet voor een ander. Zoo heb ben alle kuifhoenders om het nat-wordeo van hun kuif te voorkomen, er een noodig van bijziondar model met een smalle tuit of bek, zoo iets als een vogelfontein. Zulk een model is ook te gebruiken voor kuikens en andere fijne hoendersoorten, maar ik heb er alleen maar op tegen, dat een échte schoonmaak er van niet gemakkelijk is. Maar vooral komt het ook aan op de goede plaatsing, afhankelijk van de boom- te der dieren. Voor duiven moet de bekende noodsteehen dubbele pot zóó staan, dat de dieren hem niet kunnen vervuilen met hun meststoffen. Bedenken wj toch hoe ouae vaak zoo dorstige en op zindelijkheid gestelde duiven een walging moeten ondervinden als ze genoodzaakt zjjn met dat meet-water hun dorst te lesschen. Een goede pdaate voor den duivenpot is onder net tusscheoschot, zoodat in elk der twee afdeelingen twee helften beschikbaar rijn en er door de smalte geen kans is er op te gaan ritten. Wat de duiven niet doen, doen juist de kippen wel, namelijk met de pooten scharrelen, zoodat een te laag geplaatste, overigens goede drinkbak, direct vol zit met aarde en zand. Was het nu maar enkel zand, maar er zijn ook me6tdeeltjee in eo die werken verkeerd op .de organen. Men zal mj tegenwerpen, dat de kienders bj voorkeur dat modderwater van den grond opnemen, maar dat komt nit een andere oorzaak voort, die ik nu niet bespreken kan. Ook blijft aan den natten snavel mud eo aard" gehecht, dat bj herhaalde teugen liet water onzuiver maakt. Daartegen is mets te doen. Pee zomers behoort de drinkbak buiten de zon geplaatst en des winters in het minst koude hoekje. Bj vriezend weer vult men telkens na oen voedering een klein voorwerp, bjv. een email zeepbak, met lauw water. Het is toch kippengewoonte direct na hst eten en het leggen te gaan oriDken. Plaats verder den drinkbak naar gelang van de groote 8\ver dieren, zoo hoog, dat ze er juist nog gemakkelijk bj kunnen eri zet anders den bak op een of andere verhevenheid, bjv. een omgekeerd pakkistje. maar zóó, dat er op dat kistje ruimte blijft om góed op to kunnen staan. Open smalle bakken van metaal op een stelliDg gezet, met vóórplaateing bjv. van een hekje met loodrecht geplaatste latjes, wjd genoeg om kop en hals door te stoken, zjn wel het gamakkel jkst in het gebruik. Ook flinke zoogenaamde Keufsche potten zjo bjzonder geschikt, als men ze in een boek plaatst met een baksteen er tegen voor het omgooien. Bj hun schoonmaak komt natuur- Ijk spons of borstel te pas, anders is bet maar halt werk. In den handel treft m'en vele modelled aan, waaronder reer goede, sommigb zehfi uitmuntende, mits gooi geplaatst- In efka goed gesorteerde aak kan men zjn keu» makeu, ook in groenruivcti, gritbakken me» 2 of 3 afdeelingen voor de houtskool, schel pen en kalk. Mijn bedoeling was, dat iedereen zjo drnik- en voerbrikeu esns goed inspecteert en dan zoo noodig dadeljk overgaat tot ver betering of tot aanschaffing van iets dege lijks. Da dieren zullen er in da eerste plaabl wei bj varen. Ontgiftigde Genotmiddelen. Bier of wijn zonder alcohol, tabak zonde* nicotine, thee zonder theeïne, en koffie zon-» der coffeïne. Wie heeft niet het een of an-, dcre reeds geproefd en hoe vaak hebben deze proefnemingen niet tot afkeuring van het een of andere dezer onschadelijk ge-, maakte genotmiddelen geleidI Meestal ba-. 6cerden deze afkeuringen op hét verschil in smaak tusschen het origineele en het ont- giftigde product. De meeste menschen, die niet bepaald verslaafd zijn aan alcohol, ni* cotine of coffeïne, gebruiken de respectie velijke genotmiddelen ter wille van de door den fijnen smaak en geur dezer producten veroorzaakte opwekking en nemen daarbij slechts noodgedwongen de schadelijke uit werking van het in deze genotmiddelen ziqk bevindende vergift op den koop toe. De ontgiftiging dezer genotmiddelen was en is nog steeds een onderwerp van inten-» pieve studie. Deze studie heeft tot op heden alleen bij koffie tot zoo belangrijke resul taten geleid, dat men gerust kan zeggen ..het vraagstuk der ontgiftiging van koffie i9 op- gelost". Door twee Nederlandsche octrooien, waarvan het laatste eerst kort geleden is gepubliceerd, wordt een procédé beschermd ter vervaardiging van coffeïnevrije koffie, die in Nederland onder het handelsmerk HAG reeds algemeen bekend i9. Bij toepas sing dezer procédé's wordt aan de koffie niets anders ontnomen dan de schadelijke coffeïne en wel in ruwen toestand. Daar aroma en smaak zich eerst bij het branden der koffie ontwikkelen, is het logische ge volg, dat de coffeïnevrije koffie HAG ten opzichte van smaak en aroma hetzelfde ge not verschaft als het origineele produr'. Deze coffeïnevrije koffie is geen surro- gaat van mout, uit den oorlogstijd bij me nigeen ten slechten faam bekend, maar een zuivere plantagekoffie, welke na de onder* gane bewerking ook uiterlijk het aanzien van koffieboonen heeft behouden. De ruwe koffieboonen worden vóór de bewerking door een luchtstroom ontdaan van stof, zand en allerlei vreemde bestand* deelen. Aldus gereinigd worden de boonea „opengesloten" in drukketels en daarna geëxtraheerd 'in batterijen, die elk pl.nj. 2000 Liter inhoud hebben. De duur der extractie is geheel afhankelijk van de kof. fiesoort, omdat het coffelne-gehalte zeer sterk varieert en derhalve voor elke extrac tie bepaald moet worden. Van de extractors wordt de koffie in bui zen naar roteerende trommels geleid. Ih deze trommels worden de geëxtraheerde boonen nog weer met stoom onder druk bé- handeld, om de laatste sporen van het extractiemiddel te verwijderen. Daarna eerst wordt de koffie binnen enkele minuten ge brand en snel afgekoeld, waardoor alle aro- magevende stoffen op de meest economische wijze worden geconserveerd. Het is door deze werkwijze mogelijk, het coffeïnegehalte ver beneden 0,1 pCt. te hou den, zoodat men gerust mag spreken van coffeïnevrije koffie. In het Koffie en Thee- besluit Staatsblad No. 13, 1926, wordt in zake coffelnirvrije koffie een gehalte van ten hoogste 0,1 pCt. toegelaten. De coffeïnevrije koffie HAG wordt, onder garantie van dit voorschrift te voldoen, verkoeht. De schadelijke uitwiking der coffeïne op de functies van hart- en zenuwen i» alge* meen bekend en als het nieuwste werk o» dit gebied kan de studie van Prof. Dr. W, §torm van Leeuwen, hoogleeraar aan de Universiteit te Leiden, gelden. Op grond van de op uitgebreide proefnemingen baseeren- de resultaten zal er heden geen geneesheer meer zijn, die aan hart- en zenuwpatiënten, personen, die aan slapeloosheid en zenuw* hoofdpijn lijden, koffie of thee toestaat. Voor alle deze menschen en personen, die bij zonder .vatbaar zijn voor hart- en zenuw aandoeningen, kan de coffeïnevrije koffie HAG worden beschouwd als een zegenrijke uitkomst; immers, zij mogen toch, ondanks strengste diëetvoorschriften, blijven genie ten van hun „kopje troost", zonder een ver schil in smaak en aroma te proeven. Ten slotte nog een interessante anecdote over de ontdekking der coffeïne: Zooals men misschien weet, werd de coffeïne voor het eerst in 1820 afgezonderd door Friedlieb Ferdinand Runge, een apa- thekersassistent uit Jena. Deze jongeman, die reeds op jeugdigen leeftijd een grooten lust tot chemisch onderzoek en proefnemin gen aan den dag legde, werd in 1819 bij den dichter Goethe genoodigd. Runge had nl. gevonden, dat een extract van Bilzenkruid (Tulia Hyoscyami) wan neer het in het oog van een kat werd ge bracht, de pupil verwijdt. (Dit is ook thans nog een zeer gevoelige atropine-reactie, waar de oogartsen vaak gebruik van maken, door op deze wijze het oog rust te geven.) Goethe, die. behalve letterkundige, ook een groot natuurkenner was en o.a. op het ge bied der vergelijkende anatomie tot de pio niers van deze moeilijke wetenschap wordt gerekend, verzocht Runge ook voor hem dit experiment te demonstreeren. Als belooning gaf de dichter den jongen experimentator ejn doos ongebrande koffie boonen, destijds een snufje van den aller* nieuwsten lijd. Inplaats van de boontje* voor het aangewezen gebruik te bestemmen, trachtte Runge er een of ander bestanddeel uit af te zonderen en het gelukte hem wel* dra er een witte stof uit te verkrijgen, dfc Mg coffeïne noemde.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1926 | | pagina 11