VOOR DE JEUGD ^*^^MViii>:ii;i??:i;i:?:iiiï?><ii>?rin»Ttiii»t«iling,^*^*?ï LEIDSCH DAGBLAD No 52. Woensdag 30 December Anno 1925. Oudejaarsavond en Nieuwjaars-bijgeloof Weggeloopen s *111* t 4 8 Öée6*6*é«d&« Het bijgeloof - speelt nog altijd een veel fcelangrijkcr rol, dan men zou aannemen en Vooral op dagen, die algemeen de aandacht •trekken, op feestdagen, steekt het hier en tiaar het hoofd op. De laatste dag van het oude jaar en de eerste van het nieuwe ont komen er niet aan. In Hessen beveelt Sylvester zeer üerk aan, om des middags witte kool te eten, als til en zeker wil zijn in het komende jaar al- •(ijd geld op zak te hebben, en wie met gc- .Woon geld niet tevreden is, maar op goud feesteld is, die dient zijn maal op Oudejaars dag met wortelen te doen. Wie het niet 'gelooft, moet er de proef maar oens mee nemen. Er zijn echter ook verstandige menschen, idie inzien, dat men er met geld en goed •nog niet is on die werkelijk geluk verlan gen; welnu de eenvoudige menschen in Brandenburg zullen hem den raad geven het Ijaar te besluiten met haring en gieTStpap. Misschien vindt deze of gene dat nu niet ■zulk een bijzonder aanlokkelijk gerecht: h»j ■bedenke, dat men voor het geluk ook wat wcr moet hebben Die haring kon boven dien het nageslacht nog ten goede komen, want als men het „zieltje" van den haring tegen het plafond werpt en het daar blijlt zitten, dan komt daar een gezadeld paard uit te voorschijn, maar eerst over honderd 'jaar. Men beleeft liet dan zelf wel niet, maar het moet toch een voldoening zijn, dat men op zoo goedkoope wijze zijn nazaten aan een rijpaard kan helpen. Ook de haringkop mag niet veronachtzaamd worden, want wie hem goed fijn gesneden aan et vee voorzet zal zien. dat opeens al het vee kerngezond is en het ook blijft: natuurlijk verondersteld, dat zoo'n koe van haring houdt of zelf ook een beetje geloof heeft in het trucje. Blijft er van de gierstpap wat over, dan doet men goed. dat restje aan de kippen te geven: die leggen er doodgewoon „schrikbaarlijk" van. Dat men. om gezond te blijven, op Syl- vesteravomi Zaterdagavond moot houden, ook al is het" geen Zaterdag, is een zeer ver breid geloof: maar er zijn weer anderen, die beweren, dat het hoogst verderflijk is; zoo blijkt alweer dat het moeilijk is elk?n goeden raad op te volgen, want doen en niet doen gaan slecht samen. En als de klok twaalf uur slaat, dan dient men vooral niet met leegc glazen to klinken; dat is niet alleen onbetamelijk, maar ook gevaarlijk. Nu behoort het klinken van leege glazen gelukkig niet tot de gewoonte van hen, die drinkende den overgang van oud en nieuw vieren, zoodat wij ons op dat punt niet al te ongerust maken. Maar het is niet hetzelfde, wat er in de glazen is. Champagno en Rijnwijn zouden wij in elk geval ontraden want rood is de kleur van het bloed, van de kracht, van energie en van werkzaamheid, en wie dus in het nieuwe jaar vooruit wil komen, dient met rooden wijn te klinken als hij klinkt. Met al dat klinken bestaat na tuurlijk gevaar, dat men wat over 't thee water raait en te bed gaat liggen, zonder eerst te onderzoeken of men wel goed ligt. Daarom aJs zco iemand een stukje van zijn volle bewustzijn heeft teruggevonden en be merkt dart hij met het gezicht naar den wand gekeerd ligt, dan ie het hem geraden om met een vaartje zich om le kceren, want licht behoort overal en zonneschijn kan niemand missen Over dien zonneschijn gesprokén, als op Nieuwjaarsdag om twaalf uur de zon schijnt dan kunt ge er op rekenen, dat het een goed vruchlenjaar wordt. Jonge meisjes zijn wel eens nieuwsgierig en er zijn er, zegt men, die geheel vervuld zijn van den wensch om in het komende jaar te trouwen Nu, èr is een heel eenvoudig middel om le weten le komen, of dat het geval zal zijn; zoo n jongedochter behoeft maar om middernacht tusscheu 31 Decem ber en 1 Januari driemaal op liet kippenhok te kloppen; als dan de haan begint te kraaien, kan de trouwlustige gerust zijn en maar voor den uitzet gaan zorgen: maar kakelt een kip op dat kloppen, wacht dan nog maar een poosje. Hoe dat nu gaan moet als men geen kippenhok heeft, kunnen wij niet zeggen en wij zitten ook wel wat met het geval, dat kip en haan beide of geen van beide op het kloppen rcageeren. Naar liet Engelsch van E. II. CROOM. Vrij bewerkt door C. E. de Lille Hogerwaard. „Sam, jongen, jij moet voor Moeder zor gen en op Mieke passen, totdat ik terug kom," zei boer Nelissen, terwijl hij zich ge reed maakte om in gezelschap van Bas, den herdershond, en zijn kudde schapen er op uit te gaan. „Best, Vader!" riep Sam zijn vader na, en hij ging op de teenen staan om zoo groot mogelijk te lijken, want hij voelde zich in dat oogenblik op tn top een man. Reeds dikwijls had hij een dergelijke op dracht gekregen en wanneer Moeder dan zijn vier-jarig zusje aangekleed had en hij met haar man naar buiten ging. liep Sneeuw witje, het lievelingslammetje en trouwe vriendje, achter zijn klein meesteresje aan. Nu en dan bewoog het even zijn staartje en liet het een „Bê-ê-6" hooren. alsof hel zeg gen wilde. „Broertjes zijn goed en wel, maar ik ben toch eigenlijk degene, die op het kleine ding past." Daar Sam dien dag echter eeh massa te doen had hij hielp zijn vader en moeder trouw bracht hij Mieke en het lammetje naar de hooischuur. Hij dacht, dat zij daar heerlijk konden spelen in het lekkere, zachte hooi en er veilig zouden zijn. terwijl hij kon doorgaan met takkenbossen voor den winter op elkaar te stapelen. De morgen was in een wip om, zooals het altijd gaat, wanneer iedereen druk bezig is. Vóór Sam er dan ook aan dacht, hoorde 1 nj Moeder bellen, ten teeken. dat het mid dagmaal gereed was. Sam kwam er dade lijk op af. „Waar is Mieke?" vroeg de jongen, ter wijl hij aan tafel ging zitten. „Is ze er nog niet?" ,,Ik dacht, dat ze bij jou was," antwoordde Moeder achter de dampende soeppan. ,,'k Heb haar in de hooischuur gelaten, want ik dacht, dat ze daar veilig was," zei Moeder. Zij zal de bel misschien niet ge hoord hebben." Miekei Mieke!" riep hij luid. „*t Eten is klaar! Miekei" Maar geen Mieke kwam er aan. Zelfs geen zwak geblaat verbrak dc stille. In het volgend oogenmik was Sam in de schuur, maar nergens kon hij een spoor van zijn zusje noch van het lammetje ontdekken. Waar konden zé zijn? Alles scheen plotseling om den jongen rond le draaien, terwijl hij zich angstig af vroeg wat hem (e doen stond. Natuurlijk haar zoeken. Hij zou geen oogenblik rust hebben, vóór hij haar gevonden had Maar waar moest hij haar zoeken? Aan zijn eten dacht hij niet meer. Al had hij nog geen half uur geleden ook nog zoo'n honger ge had. nu zou hij geen brok door de keel heb ben kunnen kriigen. Geheel builen adem holde hij naar den stal. daarna naar het kippenhok en den tuin, en eindelijk naar den eenden-vijver. Alles wilde hij afzoeken, vóór hij naar Moe der terugkeerde met het verpletterend be richt, dat kleine Mieke nergens te vinden was. Het mocht hem echter niet baten: hij ontdekte geen spoor van Mïcke of het lam metje, „O Moeder. Moeder, ze is weg!" stamelde Sam eindelijk met een doodsbleek gezicht vóór de open keukendeur. „Weg! Waarheen?" riep de moeder uit, terwijl zij van schrik den soeplepel op één der borden vallen liet. „Loop, jongen, loop!" riep zij nu uil, „en sta daar niet als een idioot te kijken." Met de bel in de hand snelde zij naar de voordeur cn luidde daar uit alle macht, in de hoop, dat de beide vluchtelingen het hooren en naar huis komen zonden. „Ik heb overal gezocht." zei Sam, terwijl hij zijn hand naar het hoofd bracht, in de hoop daar eeri nieuw denkbeeld vandaan te halen. „Het lean niet anders. Moeder," begon hij weer, „zij is met Sneeuwwitje weggeloopen en ze zijn samen verdwaald. Ik ga ze zoe ken en zal ze weer thuis brengen. Wees maar niet ongerust. Moeder." En Sam begaf zich op weg. Hoewel hij nog maar twaalf jaar oud was, had hij zijn vader en moeder altijd met al lerlei geholpen, daar zij te arm waren om er een knecht op na te houden. Meer dan eens had hij de berghellingen afgezocht om verdwaalde schapen of lam meren op te sporen Hij had daarbij geleerd zijn oogen en ooren goed te gebruiken. Gelukkig had het in den afgeloopen nacht geregend, zoodal de grond zacht was en hij gemakkelijk do sporen van Miekc's schoentjes met daarnaast de afdrukken van Sneeuwwitje's pootjes ontdekte, al was dit eerst niet zoo heel eenvoudig, omdat zij telkens gekruist en soms zelfs geheel uit- gewischt waren dcor andere sporen. Maar de liefde voor zijn zusje maakte Sams oogen helder. Geruimen lijd volgde hij het spoor, totdat hij eindelijk tot zijn groolc verbazing ontdekte, dat hij al een heel eind den berg opgeloopen was. Hij had zóó naar den grond getuurd, dat hij heelemaal niet gemerkt had. hoe hoog hij reeds gestegen was. Telkens bleef hij even stilstaan en luis terde aandachtig. Geen kleine Mieke hoorde hij echter roepen of schreien en geen Sneeuwwitje blaten, al moesten zij beiden honger hebben Wel hoorde hij heel in de verte andere schapen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1925 | | pagina 13