VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
Mo. 41.
Zaserdag 10 Octooer
Anno 1925
AAA ê»»ê®êc&®«®ö06»« AAI
Een Bekentenis.
|**<j I i i;*'*
Naar het Engelsch van H. CLARKE.
Vrij bewerkt door
C. E. DE LlLLE HOGERWAARD
f7)
Toen Rupert Nan voorzichtig op den
grond legde, sloeg zij de oogen op en trach-
te te spreken. Hij kon haar echter niet ver
staan. Tim had haar de helling zien afgaan,
vertelde hij Rupert, en was naar haar toe
gegaan om haar te waarschuwen voor het
gevaar, waarin zij verkeerde roepen
durfde hij niet, uit angst haar te verschrik
ken. Vóór hij haar echter bereikt had, was
zij gestruikeld en de helling afgerold. Hij
kwam nog juist bijtijds om haar te grijpen.
Zij konden haar samen den heuvel niet
opdragen, maar Tim ijlde naar Dowsland
om daar hulp te gaan halen.
James, den schaapherder van meneer
Chilcot zag hij he* eerst en Tim kwam
weldra met hem terug. Nan kon nog geen
woord uitbrengen, maar James verzekerde
'Rupert, dat zij „wel gauw weer heelemaal
'in orde zou zijn."
Hij had een laken meegebracht uit een
naburig huisje, wikkelde Nan daar in en
'droeg haar even voorzichtig, als hij dit een
lammetje gedaau zou hebben, de helling
op. Juffrouw Thomas, dezelfde, die het la
ken meegegeven had, had warme kruiken
gemaakt en in een ommezien lag Nan daar
in bed, terwijl haar kleeren bij het vuur
droogden.
Mevrouw Chilcot had mtusschen gehoord,
wat er gebeurd was en ^ging onmiddellijk
naar het huisje om tc zien ,of zij ook hel
pen kon. Zij trof er den dokter aan. Deze
was toevallig voorbijgekomen op weg naar
eem patiënt. Rupert had hem gezien, was
naar buiten gehold en had hem geroepen.
Da arme jongen was nog hevig ontdaan.
Hij kon maar niet begrijpen, dat Nan bin
nen een paar uur weer heelemaal beter zou
zijn, zoo als juffrouw Thomas hem verze
kerd had.
De dokter zag Nan's toestand echter wel
wat ernstiger in dan juffrouw Thomas dit
ideed. Hij begreep, dat een dergelijke schok
do teere Nan meer kwaad zou doen dan
'dit met één van haar stevige kleuters het
geval zou zijn. En toen mevrouw Ohilcot
dan ook zei, dat het beter voor Nan was,
'dat zij dien nacht bij juffrouw Thomas bleet,
dan naar huis te rijden, leek hem dit een
,goed plan.
f Zoodra <le dokter weg was, holde Rupert
,naar huis. Grootvader zou tegen twaalven
jzijn teruggekomen en het etensuur was
reeds verstreken. Rupert zag Nan niet meer
|vóór hij heenging, zij sliep rustig, vertelde
mevrouw Chilcot hem.
„Ik zal haar morgen zelf terug brengen.
,Zeg dat aan je grootvader", voegde zij er
inog aan toe. ,,En wij zullen haar goed op
lassen."
j Rupert zag zijn grootvader reeds angstig
(naar hem uitkijken op het bordes. Op stren
gen toon vroeg de oude heer
„Hoe ben je zoo laat, Rupert? En waar
fis Nan?"
Rupert haastte zioh de geheele gesohie-
dfioie to vert-ell en.
,,Zq zou verdronken zijn, als Tim haar
niet gered had, Grootvader", zei hij, ter
wijl hij zijn opkomende tranen inslikte. ,,Ze
was in de rivier gevallen."
„Jullie moogt geen van beiden meer zoo
dicht bij de rivier komen", zei meneer Tre-
lawny streng. „Versta je me, Rupert? Als
jij niet zoo dikwijls dien kant uitging, zou
Nan er niet over gedacht hebben het even
eens te doen. Ga er dus nooit weer heen.
Jullie zijn geen van beiden oud genoeg om
het gevaar in te zien. Denk er eens aan,
wat het beteekenen zou» als ik aan je vader
en moeder had moeten schrijven om hun
te vertellen, dat Maar de oude heer
kon zijn zin niet eindigen. Hij liep de hall
in en kwam eenige oogenblikken later weer
bij Rupert terug. „Je begrijpt me, Rupert,
niet waar?" zei hij. „Kom dus nooit meer
te dicht bij de rivier. Maar je moet Tim
Bennett eens meebrengen. Ik wil hem be
danken, want hij heeft zich kranig gedra
gen. Wat denk je, dat ik voor hem doen
kan" Hoe oud is hij?"
„Elf jaar", antwoordde Rupert gretig.
Hij was blij, dat hij eindelijk eens over
Tim spreken kon. Zijn grootvader had tot
nu toe niet graag, dat z'ijn naam genoemd
werd. Hij scheen evenals Keziah te denken,
dat Tim een sleohte jongen was, omdat
zijn grootmoeder een zigeunerin was. „Maar
hij is heel sterk voor zijn leeftijd en knap
ook. Hij heeft zichzelf in twee maanden
leeren lezen en stelt belang in alles wat
dieren en planten betreft. Simmons neeft
boeken voor hem gekocht aan een stalletje
in Bodmin en hij kent ze bijna van buiten."
„Je hebt verscheiden boeken over plan
ten en dieren in de bibliotheek, Rupert.
Hij zal ze graag willen lezen en de planten
bekijken. Breng hem maar eens mee en
laat hem dan alles zien. Ik zal er nog eens
over nadenken, wat ik voor hem doen kan.
Hawkins heeft een jongen op zijn boerderij
noodig. A!6 hij van dieren houdt, zou dat
misschien juist iets voor hem zijn."
Rupert schudde echter het hoofd en zei:
Hij zou niet den geheelen dag van huis
willen zijn. Grootvader, want hij helpt zijn
moeder bij het werk. Ik wou, dat u hun
huisje eens zag. Het is even netjes als Ke-
ziah's keuken: alles glimt en blinkt er. Mag
ik hem dus de boeken laten zien? Dan ga
ik hem halen, want uit zichzelf zou hij
nooit durven komen."
De oude heer was niet gerust omtrent
Nan en na tafel ging hij zelf naar Dows
land.
Toen hij terug kwam, bracht hij Nan
mee, tot groote Verrassing van Rupert. Me
vrouw Chilcot had er op aangedrongen,
dat zij nog tot d^n volgende dag blijven
zou, maar Nan scheen zich zóó ongelukkig
te voelen bij de gedachte nog te moeten
blijven en zij had zóó om Rupert gesnikt,
dat de oude heer mevrouw Chilcot over
reed had, haar mee naar huis te nemen.
Zij werd in een deken gepakt én in een
gesloten rijtuig gezet.
„Ik vind het eigenlijk heelemaal niet
goed", zei mevrouw Chilcot op haar moe
derlijken toon, terwijl zij Nan's bleeke ge
zichtje kuste. „Ik zou je liever hier willen
houden, kindje. Kun je geen dag buiten
Rupert V'
Nan trachtte te-glim lachen doch het waa
slechts een flauwe poging en zij sprak bijna
geen woord onder het naar huis rijden.
Haar grootvader kende zijn kleine, vroo-
üjke Nan nauwelijks meer. Toen hij haar
vroeg, waarom zij naar de rivier was ge
gaan, begon zij zóó zenuwachtig te snikken,
dat hij zich voornam den volgenden mor
gen om den dokter te zenden, als zij ten
minste niet wat meer tob zichzelve was ge
komen.
Arme, kleine Nan Wat voelde zij zich
ongelukkig! De gesp was nog steeds niet
terecht, hoewel zij tusschen alle struiken
en boschjes gezooht nad in de buurt van de
plek, waar haar schoentje gevallen was. Zij
dacht, dat hij misschien de helling was af
gerold en wilde behoedzaam naar de rivier
afdalen, toen zij plotseling struikelde en
naar beneden gleed. De gesp moest toch
ergens liggen, dacht zij, of hij was in de
rivier gevallen. En misschien zou Rupert
hem dnn 'nog kunnen opvisschcn. Zij be
sloot Rupert alles te vertellen, zoodra zij
daartoe in de gelegenheid was.
Hoofdstuk VIII.
Nan neemt Rupert in Vertrouwen.
Het duurde echter verscheidene dagen,
eer Rupert iets over den gesp vernam. Toen
de volgende morgen aanbrak, was Nan niet
in staat op te staan. Zij was heel zwak en
koortsig en haar hoofdje deed haar zoo'n
pijn dat zij blij was Keziah's raad te kunnen
opvolgen en rustig achter de gesloten gor
dijnen bleef liggen. Rupert mocht nu en dan
maar heel even bij haar zijn, terwijl Keziah
in de kamer bleef om er voor te zorgen, dat
zij niet te veel. babbelden. Er was om den
dokter gezonden en deze had gezegd, dat
Nan heel rustig gehouden moest worden.
In een paar dagen zou zij wel weer beter
zijn.
Rupert bleef den geheelen dag in huis,
behalve als hij boodschappen voor Keziah
te doen had. Hij maakte zich ongerust, dat
Nan ernstig ziek was, want één of twee
maal scheen zij hem zelfs niet te herken
nen. toen hij in de kamer kwam.
„Ik kan niet vinden, dat zij er al wat beter
begint uit te zien," zei hij eenige dagen
later tegen Keziah, nadat hij Nai> weer een
kort bezoek had mogen brengen. De dokter
was er dien morgen geweest en had ge
zegd, dat zij 's middags een poosje mocht
opzitten en den volgenden dag naar bene
den gaan.
„Vin-jij, dat zij er beter uitziet?"
„Laten wij ons oordeel opschorten, tot
dat zij morgen weer beneden is," zei Keziah,
die in haar hart al even ongerust was als
Rupert, doch het niet wilde toonen. „Zij ver
langt er naar zich weer vrij te kunnen be
wegen. Maar zorgt vooral, dat ze nooit weer
bij de rivier komt, jongeheer. Zij spreekt er
den heelen tijd over. Ik denk ,dat het nog
een poos zal duren, eer het arme kind van
den schrik bekomen is. Alleen begrijp ik
niet, waarom zij daar op haar ééntje heen
ging."
Meneer Trelawny had aan het ontbijt op
gemerkt, hoe bleek Rupert zag en aan tafel
vertelde hij hem, dat hij Tim Bennett die
door Nan's ziekte nog niet op het kasteel
geweest was gesproken had en hem ge
vraagd had dien mid4ag bij Rupert te
komen.