Veiligheid vóór Alles. T. o. G. T. Derde. Indien doch de rest van den zdn was heel onduidelijk. De teekening was een schets van één der boe kenkasten in de bibliotheek en Nam nam een besluit. Er stonden twee dnnne kruisjes op de derde plank, één onderaan en één aan den achterkant. Nan's oogen schitterden van opwinding en zij bestudeerde het stukje papier nog nauwkeuriger Het was haar nu duidelijk, wat die twee kruisjes beteekende. Rupert en zij hadden dat den vorigen dag uitge vonden. Zij gaven de twee plaatsen aan, waar men op drukken moest, wilde de ge heime bergplaats achter de plank open gaan. En T.o. kon alleen „tegenover" be- teekenen. Maar wat zou G. T. beduiden?" Nan was nog bezig hierover na te denken, toen haar plotseling het portret in de ge dachte kwam, dat boven den schoorsteen in df bibliotheek gehangen had, vóór alle schil derijen verkocht waren. Het was het portret van een met donkere oogen, een spits baardje en een geplooiden halskraag om. Grootvader had hun verteld, dat dit Gilbert Trelawny was, die met Francis Drake de wereld omgezeild had en den robijnen ket ting had meegebracht. En T. o. G. T. be teekende dus de boekenkast tegenover den schoorsteen!! Non holde de trap af met het stukje pa pier in de hand. Zij had geen geduld om Rupert's thuiskomst af te wachten. Ver beeld je, dat zij eindelijk den robijnen ket ting vinden zou en hem den volgenden dag haar grootvader bij zijn thuiskomst overhan digen kon! Op de derde plank in de boekenkast te genover den schoorsteen stónden Rupert's bceken. Nan nam ze van de plank en legde 2e op den grond. Zij zocht naar de twee plaatsen, welke op de teekening door kruisjes aangegeven waren en duwde er zoo krachtig mogelijk tegen, als haar teere vingertjes dit toelieten. Het hout week en een klein deurtje in den wand sprong plotseling open. Nan zag nu een smal, doch diep kastje. Het was er don ker in en zij kon slechts het voorste gedeelte onderscheiden. Zii stak er haar hand in en haalde het fluweel en kistje te voorschijn. Anne, kleine Nan! Wat was zij teleur gesteld! Zij begreep, dat haar grootvader deze geheime bergplaats kende en zij er den ketting dus stellig niet vinden zou. Zij was op h^t punt het kistje weer op zijn plaats te zetten, toen zij plotseling aan de gespen dacht. Zij kon het niet wegzetten, vóór ze nog eens bekeken te hebben. Zij nam ze er uit en liep er mee naar het raam om ze in de zon te laten schitteren. Zij wenschte. dat ze de goudleeren schoentjes bij zich had. Ze zou de zilveren gespen er dan gemakkelijk kunnen afnemen en deze er op zetten Nan had geen flauw vermoeden, hoeveel de diamanten waard waren. Het was alleen, omdat zij zoo schitterden, dat zij ze graag wilde dragen En hoe meer zij er naar keek, hoe mooier zij ze vond. Zij moest eens even zien, hoe ze op haar schoentjes stonden Zij had de gespentnog in de hand. toen zij zich door Keziah hoorde roepen. .Jongejuffrouw! .Tongejuffrouw! Kom je eten? Je krijgt aardbeien." Haafetig stak Nan de gespen in haar zak cn liep naar de boekenkast terug In een ommezien had zij het kistje op zijn plaats gezet en het geheime deurtje gesloten. Zij hoorde daarbij een zacht geluid, alsof er een veer knapte. .Tuist had zij de boeken weer op hun plaats, toen Keziah de deur der bjbilo- theek open deed met het middagmaal in de hand. ..Ga maar eten. liefje," zei zij. „We kun nen op den jongeheer niet wachten. Je zult jo toch al moeten haasten om klaar te zijn, vóór het rijtuig komt en je zult verstandig aren door je nieuwe schoentjes niet te dra gen, vóór je aan het huis van mevrouw Chil- cot komt. Doe ze in je schoenzakje en neem ze zoo mee." Keziah vond. dat Nan erg stil was. toen zij na het eten haar haar deed voor het par tijtje en ze vroeg zich af, wat het kind toch schelen kon, want zij was dat niet van haar gewend. „Ik denk. dat jij de allermooiste zult zijn,"' zeide de oude vrouw vriendelijk, terwijl zij Nan's zijige krullen borstelde, haar de witte jurk aantrok en de ceintuur vast strikte. In den Londenschen Dierentuin kon men dezer dagen de op onze foto afgebeelde apen bewonderen, terwijl zij samen, om den tijd eenigszins te dooden, een partijtje poker spelen. Het is werkelijk grappig om den ^menschelijken" ernst na te gaan, waarmede de diertjes de kaarten bestndeeren. „Doe nu even je schoentjes aan en vertoon je eens aan je broertje." Maar Nan zei, dat zij daar geen tijd voor had. Zij moest haar mantel aandoen, want het rijtuig kon elk oogenblik komen. En zij nam haar zakje met de schoentjes op en hield het onder haar arm. Rupert mocht ze volstrekt niet zien. want toen zij er de dia manten gespen opgestoken had, kon zij ze er niet weer af krijgen. Het zou geen gemakke lijke taak zijn, had zij al met schrik bedacht ze. weer op hun plaats te bergen, vóór Groot vader thuis kwam, want hij mocht het nooit weten. En de gespen waren immers van haar! Zij kon ze dus veilig dragen. Als Grootvader geweten had, hoe graag zij ze droeg, zou hij het haar wel toegestaan heb ben. Doch niettegenstaande Nan zichzelve dit telkens voorhield, was het toch een onge lukkig klein meisje, dat met Rupert op het bordes stond om naar het pony-wagentje uit te kijken. Zij beefde oyer al haar ledematen uit angst, dat hij vragen zou haar schoentjes nofe eens te mogen zien. 't Leek wel, of het 1 rijtuig nooit zou komen! En toch voelde zij zich niet veel gelukkiger, toen zij het einde- 1 lijk zag. Zij had zich zóó op het partijtje verheugd en nu was het net, alsof al het pleizier er af was. (Wordt vervolgd). Dezer dagen kwam mij een aardig boekje onder de oogen. Het heette Veiligheid vóór alles en was samengesteld door den heer Frits van Raai te. Al dadelijk bij het door bladeren dacht ik: daarvan moet ik mijn jeugdige vriendjes en vriendinnetjes, die onze kindercourant lezen, eens vertellen. Wat zijn er in het dagelijksch leven niet i veel gevaren, waaraan wij menschen en kin deren zijn blootgesteld! Daar is ten eerste het vuur. In Veiligheid vóór alles vinden wij in het hoofdstuk: Koning Vuur, een oude sage neergeschreven, een sage, die ons verhaalt, dat vele eeuwen geleden de Vuurkoning vuur maakte, en hij, toen dit ont-staan was, zei ,,Ga en vernietig en verslind alles, wat ge op uw weg ontmoet. Rust niet, vóórdat ge dit volbracht hebt." Vanaf dit oogenblik is dit dus de plicht van het vuur en het volbrengt dien altijd zeer getrouw, zonder ooit zijn taak te ver geten. Het vuur doet nooit Half werk: is het eenmaal begonnen, dan gaat het voort; het vernietigt huizen en straten, ja kan zelfs heele streken en dorpen verwoesten. Waarvoor moeten wij menschen en ook kinderen nu zorgen Oppassen, dat wij niet ondoordacht vuur maken. Doen wij dit wel, dan kunnen de grootste rampen gebeuren. Maar al zijn wij zelf ook nog zoo voor zichtig, er kan soms toch geheel buiten onze I schuld brand ontstaan en het boekje leert ons, hoe wij ons in verschillende gevallen te gedragen hebben: Vatten je kleeren vlam, loop dan no.oit schreeuwend de straat op. De wind wakkert de vlammen aan en maakt de zaak dus nog veel erger dan zij reeds is. Wat je wèl moet doen is: plat op den grond gaan liggen, de beenen tegen elkaar aan en de armen tegen het lichaam gedrukt. Rol zoo over den grond heen en weer. De vlammen zullen daardoor gedoofd worden en van je hoofd afblijven. Gebeurt het in de kamer, rol dan meteen het vloerkleed stijf om je heen. In de slaapkamer spring je maar dadelijk in bed en rol je je heel stijf in de dekens. Het hoofd houd je daarbij er buiten/* Of je wordt b.v. wakker in een brandend huis. Moet je de trap af, (ga nooit naar den zolder, want hoe hooger je komt, hoe dik ker de rook is) kruip dan naar de trap, als deze nog niet in brand staa^, houd je hoofd, terwijl j© de trap afloopt, zoo laag mogelijk en druk een pet, een mouw of een doek tegen je neus. Als je daarna naar de voordeur kruipt, kom je er meestal goed af. Dat je kruipen moet is alweer omdat het dichtst bij den grond de minste rook is. Maar als je nu eens niet naar beneden kunt gaan, als de trap al in brand staat, moet je in een kamer gaan, 't liefst aan den voorkant van het huis, aan welke zijde het gemakkelijkst hulp geboden wordt of aan den kant, vanwaar je langs een waranda in een ander huis kunt komen. Maar sluit de deur der kamer vooral goed, want de vlammen komen niet zoo gauw door de deur heen en worden dan bovendien niet aan gewakkerd door tocht. Tracht de aandacht te trekken van de menschen op straat en roep om hulp. Het is echter niet alleen het vuur, dat ons bedreigt. Daar is het moderne verkeer. Bijna geen krant kan men opnemen, of men leest er in van één of meer ernstige ongelukken. Velen daarvan zijn te wijten aan het niet nakomen der regels van den weg. Op die manier komen er heel wat botsingen voor. Tegen woordig worden op 'veel scholen deze regels onderwezen en leer je dus precies, hoe je loopen en fietsen moet om niet alleen je zelf, maar ook anderen niet in gevaar te brengen Dat je nooit achter aan trammen of wagens moet hangen is iets, dat natuur lijk iedereen wel weet. Menige jongen is bij het er weer af springen door e$n voorbij snellend voertuig gegrepen en deerlijk ge wond, 6oms direct gedood, zonder dat de koetsier of chauffeur er ook maar iets aan doen kon. Verder is er de electriciteit. Dit is een heel interessant hoofdstuk, dat vooral door de ouderen met gretigheid gelezen zal wor den. Welke groote jongen voelt" niet voor electriciteit De mooie plaatjes met de dr.i delijke beschrijvingen leeren ons aan aller lei dingen te denken, die, als wij ze in den wind slaan, on6 heel leelijke ongelukken bezorgen kunnen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1925 | | pagina 18