VOOR DE JEUGD "•1 it^^'tttiii»ii;iitii}iiiiiji»iiiiiiiiiii?iiii»ii;i?*t'siS^*r« LEI DSCH DAGBLAD No. 39. Zaterdag 26 Sep te moer Anno 192S '41L Een bekentenis. Maar het Engelsch van H. CLAEKE. y rij beyerit doof C. E. de Lüle Hogerwaard. HOOFDSTUK V. Het Zoeken naai den Halsketting. Den volgenden morgen om tien uur reden |Nan en Rupert met hun grootvader den heu- irel op in de richting naar Bodmin. De oude freer ging den advocaat Polwhelc bezoeken. Hij zou nilet vóór den volgenden dag thuis komen. De kinderen mochten een eind met hem meerijden en een ritje was een waar lenot voor heil, sinds het rijtuig verkocht was. Grootvader had het pony-wagentje van den predikant geleend en de oude pony suk kelde langzaam voort Nan en Rupert von den het heerlijk, dat het niet vlug ging. Des lie langer mochten zij immers meelijden! I Na den regen van den vorig en dag was bet een prachtige morgen. In de velden wa- jre/;n de maaiers aan het werk en de oude heer en de kinderen snoven een heerlijke Izoete hooilucht op. Rupert stapte even uit En bos* wilde rozen, die langs den weg en, voor zijn zusje te plukken. Hij kon any-wagen gemakkelijk weer inhalen, want hoe verder zij den heuvel opreden, boe langzamer de pony begon te loopen. „Hij vindt zeker, dat wij maar eens moe ten uitstappen en wandelen", zei Nan. „Zal Be uitstappen, Grootvader?" „Nee, neer, lieve kind; je hebt nog een heele wandeling terug", antwoordde de oude heer op zijn vriendelijken toon, waar op hij altijd tegen Nan sprak. Al was bij tegenover Rupert dikwijls streng. Nan moest het eerste harde woord nog van hem hooren. „Ik wou graag door de stad naar huis om een kooi voor Tim Bennett te boopen," zei Rupert „Mogen we dien weg teruggaan, Grootvader?" De oude heer fronste even de wenkbrau wen bij het hooren van Tim Bennett's naam doch dien morgen wilde hij Rupert zijn ver zoek niet weigeren. Hij had het bijzonder op prijs gesteld, dat de jongen zijn geld voor Nan's schoentjes besteed had, hoewel hij hem gezegd had. dat hij nooit meer naar de Rots van Dowsland mocht gaan om er op de helling varens te plukken. „Ja, als je dat graag wil, mag je door de stad naar huis gaan," antwoordde hij. „Van daag en morgen heb je nog vacantie, maar daarna moet je hard werken. Rupert. Ik zou zoo graag willen, dat ik de volgende maand een goed rapport over je kon uitbrengen naar Indië." t Rupert liet het hoofd zakken, Hij wist, (hoeveel verdriet het zijn vader en moeder zou doen, als zij het laatste rapport zouden 'lezen, dat Grootvader hun gestuurd had. En (toch was het niet heelemaal zijn schuld, 'dat hij zijn lessen zoo slecht gekend had. 'Hoe ijverig hij ze ook bestudeerde, hij scheen Wiles vergeten te zijn, zoodra hij vóór zijn grootvader stond. Toen hij nog op school 'ging, had hij ze altijd veel beter gekend, ffïj was eigenlijk te bang voor zijn groot- Vader om kalm te kunnen antwoorden. Nan hoorde niet graag, dat er over Ru pert's lessen gesproken werd. Handig bracht ifij het gesprek op een ander onderwerp door te vragen „U hebt dat boek toch meegenomen om het meneer Potwhele te laten zien, Groot vader?" „Zeker kindje, ik heb het niet vergeten. Hij zal er veel belang in stellen. Als hij den volgenden keer bij ons komt, moeten wij ham de schuilplaats achter den schoorsteen wijzen. We kunnen nu met zekerheid aan nemen, dat Kolonel Trelawny daar verbor gen was. toen de soldaten het kasteel door zochten." „Ik wou maar, dat ze den robijnen hals ketting daar verstopt hadden." zei Nan met een zucht. „0, wat zou ik blij zijn. als ik hem vond! Zou u dat ook niet heerlijk vin den. Grootvader?" „Ja zeker," antwoordde meneer Trelawny glimlachend, hoewel hij toch even zuchtte. Hij ging dien morgen naar zijn advocaat om over de ontginning der velden te spreken. Hij zag echter geen kans aan het noodige geld er voor te komen. Als die halsketting in het kasteel verborgen was en het Nan inderdaad gelukte hem te vinden, zou alles van een leien dakje gaan, want de ketting moest groote waarde hebben. „Maar wij le ven niet in Sprookjesland," ging hij voort, „en als de ketting er verborgen was, zou hij zeker al lang geleden gevonden zijn. Nan- neke. Denk er maar niet meer over." Zij hadden nu den top van den heuvel bereikt en zagen op korten afstand een handwijzer, daar waar de twee wegen elkaar krasten. Terwijl de pony langzaam voortsjokte, hooiden zij geratel van een naderend voer tuig. ,,'t Lijkt wel, of er vier paarden vóór loo pen, zoo galoppeeren zij!" riep Rupert uit. „Wie zouden het zijn, Grootvader?" „Dat zullen we gauw genoeg zien," ant woordde de oude heer. Hij was bijna even opgewonden als zijn kleinzoon. Langs dezen rustigen landweg kwamen geen postwagens voorbij. Een rijtuig met vier paarden was een ongehoorde verschij ning. Zij waren nu dicht bij den handwijzer en toen zij dezen bereikt hadden, liet de oude heer den pony stilstaan. Van den andenen kant kwam een licht wagentje den heuvel op met twee of drie mannen er in. Het voertuigje en de vier paarden waren met bloemen en groen versierd, terwijl een vlag van den bok wapperde. Zoodra zij den ponvwagen gewaar werden, begonnen zij vroolijk te roepen en met hun hoeden te zwaaien. Rupert sprong op en riep even eens1: „hoera!" hoewel hij zelf niet wist, waarom hij dit deed. De vreemden hielden stil om met Grootvader te praten, want de postkoets had dien morgen belangrijk nieuws medegebracht voor Bodmin. Ér was n.l. een groot slag geleverd bij Waterloo en de Franschen waren verslagen, terwijl Napoleon de vlucht had genomen. „Rupert, dat moet je aan de Pengelly's gaan vertellen," zei meneer Trelawny, ter wijl de anderen weer verder reden. „Zij zou den er waarschijnlijk nog dagen onkundig van blijven, als* jij 't hun niet ging vertellen. Zeg aan mevrouw Pengelly, dat ik haar de courant zal zenden, zoodra ik daartoe in de gelegenheid ben. Zij zal verlangend zijn iets van haar zoon te vernemen." „Ik geloof, dat ik dan maar alleen naar huis ga* Grootvader," zei Nan, „want me vrouw Boscawen en Rosa komen mij om twee uur halen en ik zou niet graag te laat zijn." „Nee, natuurlijk niet," antwoordde de oude heer glimlachend. Hij bemerkte, dat zelfs de tijding eener groote overwinning Nan geen oogenblik het partijtje deed ver geten. „Rupert," ging hij voort, „je kunt haar tot het begin der laan brengen en dan naar de familie Pengelly gaan. Vanmiddag kun je dan je boodschap in de stad doen." „Ik zou wel eens willen weten, wat Ma dame van het nieuws zal zeggen," zed Rur pert, toen zij samen op den terugweg waren. „Zij zal natuurlijk heel blij zijn," meende Nan. „Zij haat Napoleon nog veel meer dan wij." Rupert betwijfelde Madam©'® vreugde, „Zij kan het toch niet prettig vinden, dat wij de Franschen verslagen hebben," zei hij en even later ging hij vroolijk voort: „Ha; daar luiden de klokken! Hoor je ze wel, Nan?" Na eenigen tijd scheidden hun wegen zich en toen Nan thuis kwam, had het nieuws het kasteel ail bereikt en was Jacob naar de stad gegaan, terwijl Keziah in den tuin aan het werk was. „Overwinning of gesn overwinning, het werk moet gedaan worden," zei zij tegen Nan, uit haar humeur, omdat Jacob haar in den steek had gelaten. „Hou mij alsjeblieft niet op, jongejuffrouw, ik heb het veel te druk om te luisteren." Als Keziah uit haar humeur was, was het altijd maar het beste haar uit den weg te blijven. Nan ging het buis binnen en be treurde het, dat zij toch maar niet met Ru pert meegegaan was. Het was nog geen twaalf uur en dus nog te vroeg om zich te gaan aankleeden. Na wat heen en weer geloopen te hebben, begon zij zich te vervelen en ging eens naaf de torenkamer om naar baar poppen te kijken, die daar nog waren van den vorigen dag. De theevisite was bijzonder geslaagd. Rosa zei bij het afscheid, dat zij het „dol" had gevonden en zij zelve had ook 'veel pteeier gehad. De bloemen waren nu wel niet zoo frisch meer, maar zij gaven de kamer toch een gezellig aanzien. Nan hield zich eenige oogenblikken bezig door te spelen, dat bet vandaag de verjaardag van één der poppen was en dat de anderen bij haar op visite kwamen. Doch dit spelletjes begon haar gauw te vervelen. Na de op windende ontdekkingen van eten vorigen dag vond zij het spelen in haar ééntje vrij saai. Zij begon met de tafel opnieuw aandach tig te betrjken, in de hoop er nog een tweede geheime la in te ontdekken. Doch niettegenstaande zij óe geheele tafel nauw keurig onderzocht, kon zij geen spoor van een ander laatje ontdekken. Zij maakte nu de bewuste la epen en zag een vergeeld stukje papier, dat onder het blad der tafel geschoven was. Voorzichtig haalde zij het er uit, doch zij kon met verhoeden, dat de kanten scheurden. Netjes streek zij het op de tafel glad, terwijl zij in stilte wenschte, dat Rupert er was, want ook op dit papier stond een teekening en was iets geschreven. Het schrift was zóó flauw, dat ze het pas lezen kon, toen zij er mee bij de ramen ging staan. En zelfs daar kon zij er niet paeer uit oproafcen, dan: Bib'Hotheek

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1925 | | pagina 17