VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
No. 37.
Zaterdag 12 September
Anno 1925
;T"iii;;;i;i;;;i;iiT;iiiir;i;iiT;i;ii7;i;i;Tiifi;Tf^^p
ill ««•«♦*»6èaeö»ade lii
Een Bekentenis.
i.V^IKC^^ /Vvw^
;i I i;*'TX*JL*X*ol>#JL,^L.#jL*^L*l-L>*J^0wL>,lX.,ul_.#dL*J^*JL,üo*••CiTT;»*
Naar het Engelsch van H. CLARKE.
Vrij bewerkt door
C. E. DE LILLE HOGERWA AR.IX
S)
HOOFDSTUK Hl.
De Diamanten.
Geen Asschepoester kon er op het bal
pan den Prins mooier hebben uitgezien dan
Nan, toen zij eenige oogenblikken later in
de keuken kwam om zich daar in al haai
luister te vertoonen. Jacob legde zijn pijp
neer en Keziah haar breiwerk om haar te
bewonderen. Nan genoot, daarvan. Zij trip
pelde met kleine pasjes, hield haar witte
jurk met beide handen wijd uit,.opdat Ke-
[?iah zou zien, hoe beelderig de goudleeren
schoentjes wel waren.
„Als de- gespen maar iets grooter wa
ren", had Nan gedacht, maar zij hield te
Veel van Rupert om dit te laten merken.
„Hij is de liefste jongen op de heele
wereld", zei zij tegen Keziah, die een kleiü
gaatje in de kant der jurk ontdekt had en
•ozig was dit te maken. „En ik, die dacht,
rdat je alleen naar de Rots van Dowsland
ging om met dien naren jongen samen te
(rijn
„Tim is niet naar, Haastte Rupert zich
nu voor zijn vriend in de bres te springen.
LHet is naar van jou om dat te zeggen",
|En hij voegde er nog aan toe, dat als
Irim het hem niet gezegd had hij nooit
(geweten zou hebben, waar hij de zeldzame
varens kon vinden, welke de bloemist van
Bodmin van hem gekocht had.
Tim mocht dan in sommige dingen on
wetend zijn hij had nog maar nauwelijks
zichzelf goed leeren lezen van planten,
vogels en dergelijke dingen wist hij heel
veel.
Nan fronste minachtend de wenkbrau
wen, terwijl zij zei„Je moet niet met hem
omgaan, Rupert. Hij is maar een heel ge
wone jongen en zijn grootmoeder was een
Sigeunerin. Keziah denkt, dat hij haar
sieren gestolen heeft, is het niet, Keziah?"
Nan zei deze laatstfe woorden heel haastig,
vant zij zag, dat Rupert boos werd en wil
le zijn woede liever op de oude vrouw la-
in neerkomen dan op haar zelf. Keziah ver-
idigde zich echter door te zeggen:
,,Nee, nee, liefje, ik heb nooit gezegd, dat
ij ze gestolen heeft. Iemand heeft ze
istolen, want zij kunnen niet wegloopen.
tiT waren er echter dien dag meer in de
Duurt van het kippenhok dan juist Tim Ben-
9tt."
„Tim zou liever sterven dan stelen
Jarstte Rupert uit.
Nan had spijt van haar ondoordachte
-'oorden. Hoe kon zij Rupert zóó kwetsen,
roi6t nu hij zulke beelderige schoentjes voor
[laar gekocht hadZij stak haar handje door
jn arm en zei:
„Wees maar niet boos, Rupert. Keziah
leeft niet gezegd, dat h ij de eieren gestolen
"!eIt. Zou je nu niet graag mee naar het
irtijtje willen gaan Ik zal Grootvader
ragen, of je mag."
„Ik wil er niet heen", antwoordde Ru-
nog tamelijk boos. „Ik blijf liever
Maar Nan kon dit niet gelooven. Het had
haar oprecht gespeten voor haar broertje,
dat Grootvader hem niet toegestaan had de
uitnoodiging van mevrouw Chilcot aan te
nemen, omdat hij zijn lessen niet goed ge
leerd had.
„O Rupert, je m o e t er bij zijn Je moet
me zien dansen!" zei zij. „Ik zal 'n menuet
dansen met Rosa. 'kWeet zeker, dat Groot-s
vader het goed zal vinden, als ik hem ver
tel, welk een mooi cadeau ik van je gekre
gen heb."
Rupert was echter niet te overreden. „Ik
blijf liever thuis," zei hij en hij sprak de
volle waarheid.
„Alleen kleine meisjes dragen graag mooie
kleeren en vinden het prettig naar partij
tjes te gaan," kwam Jacob Rupert lachend
te hulp. „Jongens zijn verstandiger, niet
waar, jongeheer
„Rupert moest toch eigenlijk graag met
mij meegaan," zei Nan, terwijl zij' haar
hoofdje achterover wierp, „Mevrouw Bos-
cawen was heel verbaasd, toen zij hoorde,
dat jij niet ging, Rupert. Zij en Rosa komen
mij in het pony-wagentje halen, Jacob. Wat
zal Rosa kijken naar mijn schoentjes! Zijn
zij niet beelderig
„En wat een lieve kleine gespjes 1" zei
Keziah. „Je hebt toch maar een broer uit
duizenden, jongejuffrouw. Dat hij daar zóó
voor gespaard heeft! Vergeet dat nooit,
liefje".
„Nee, zeker niet," zei Nan, doch weer
kwam de gedachte in haar op, dat de gesp
jes wat te klein waren. Je kon ze nauwelijks
zien.
Jacob was naar buiten gegaan om te
sluiten en Rupert zat weer in zijn boeken
verdiept. Nan vond', dat zij lang genoeg in
de keuken was geweest, nu Keziah alleen
nog naar haar keek.
„Ik ga naar de bibliotheek," kondigde zij
aan, „en zal Grootvader mijn schoentjes la
ten zien." Rupert keek op van zijn boeken.
„Wacht tot het avondgebed, Nan," zei hij.
„Nee, ik ga nu."
„Grootvader is bezig, Nan. Hij heeft ge
zegd, dat je niet komen moest en deed de
deur op slot."
„Ga je eerst boven verkleeden, liefje" ried
Keziah aan.
Maar Nan voelde daar al heel weinig
voor. Zij ging zonder een woord meer te
zeggen de kamer uit en bleef vóór de dfeur
der bibliotheek stilstaan, terwijl zij trachtte
deze te openen.
De deur was echter op slot, zooals Rupert
reeds gezegd had. Zij bleef een oogenblik
6taan wachten, zelf eigenlijk niet wetend, of
ze kloppen zou of niet. Plotseling kwam er
een ondeugende flikkering in haar oogen.
Vlug liep zij de breede trap naar de galerij
°P
Van deze galerij kwam men door een
klein, smal deurtje in het eikenhouten pa
neel in een dergelijke galerij, welke om de
bibliotheek heen liep. De deur ging open,
wanneer men op een geheime veer drukte
Rupert had haar dit kunstje een paar
maanden geleden geleerd. Er waren meer
zulke deuren.
Er was er één midden op de trap in aeD
ouden vleugel van 't kasteel en deze leidde
naar een onderaardsche gang, welke het huis
met een gedeelte van den tuin verbond.
Grootvader had hun verteld, dat het na het
beleg van Exeter in de Burgeroorlogen aan
Kolonel Trelawny gelukt was, door deze
gang het kasteel te bereiken, waar hij zich
eenige dagen verborgen hield, totdat de
mannen van Cromwell hem elders gingen
zoeken.
Nan drukte op de veer en de deur week
juist voldoende om haar er door te laten.
De bibliotheek was 'n heel groot vertrek
met een gewelfd dak als van een kerk, dat
heelemaal eikenhout was. De twee kaarsen
op de schrijftafel vormden al een heel so
bere verlichting en lieten de galerij in hot
duister gehuld. Nan boog zich over de ba
lustrade heen en keek naar beneden. Zij
kon haar grootvader duidelijk onderschei
den. Hij zat met den rug naar haar toe en
keek heel aandachtig naar iets, dat hij-
in de hand hield. Nan vroeg zich af, wat
dit zijn kon. Toen hij het neerlegde, zag zij
het schitterenhet schoot wonderschoon©
stralen, zooals de diamanten uit Moeder's
ring altijd deden.
Het trapje, dat van de galerij naar de bi
bliotheek voerde, was vlak bij haar. Zij
sloop er op haar teencn heen, want zij wilde
haar grootvader verrassen. Toen zij zich
echter halverwege hét trapje bevond, keerde
hij zich haastig om.
„Wie is daar?" riep meneer Trelawny
uit, en toen hij het kleine figuurtje in het
wit gewaar w.erd, vroeg hij:
„Nan, wat doe je daar?"
Zijn stem klonk zóó streng en vreemd,
dat Nan er wel even van schrikte. Zij was
echter te veel Grootvaders lieveling om er
lang van onder den indruk'te zijn.
„Ik wou u mijn nieuwe schoentjes latei»
zien, Grootvader", zei zij, terwijl zij vlug
de onderste treden afliep en naar hem toe
danste. „Rupert heeft ze voor mijn verjaar
dag gekocht voor het geld, dat hij kr««g
voor de varens, welke hij op de Rots van
Dowsland geplukt heeft. Zijn ze niet beel
derig? Ik zal ze op het partijtje dragen.
En dit is mijn jurk, die Madame voor mij
gemaakt heeft van een oude japon van
Moeder. O, wat een prachtige dingen,
Grootvader! Mag ik ze eens even zien?"
Bij het eerste geluid op de trap had de
oude heer de diamanten met zijn hand be
dekt. Maar in bewondering voor Nan had
hij zijn hand weggenomen.
„Zijn die van u, Grootvader?" vroeg zjj.
De oude man schudde glimlachend het
hoofd. „Nee, lieveling, ze zijn niet van
mij," antwoordde hij. „Als ze van mij wa
ren, zouden zij al lang geleden verkocht
zijn. Van avond w^nschte ik juist, dat ze
van mij waren, doch het was een dwaze
wensch."
Nan begreep er niets van. „Kunt u niet
zeggen van wie ze zijn, Grootvader?"
vraeg zij.
„Nee Nant is beter, dat je het met
weet. Zij werden mij in bewaring gegeven,
al jaren, geleden. Nu zal ik ze weer weg
leggen, maar je mag tegen niemand zeg
gen, dat je ze gezien hebt, kleine meid. Jij
hadt ze eigenlijk ook niet mogen zien."
Hij legde ze echter nog niet dadelijk in
het kistje. Zijn kleindochtertje keek zóó
bewonderend naar de gespen, dat hij nog
even talmde met ze weg te bergen.
„Pas ze eens op je mooie schoentjes,"