VOOR DEJEUGD
LEIDSGH DAGBLAD
No. 35.
Een bekentenis.
Zaterdag 29 Augustus
Anno 1925
Naar het Engelsch van
H. CLARKE.
Vrij bewerkt door
CL A- de Lille Hogerwaard.
Hoofdstuk I.
Een cadeautje voor Nan.
Zeven uur en nog altijd geen spoor van
iimmons en zijn wagenRupert begon on-
eduldig te worden. Binnen enkele oogen-
ilikken zou het hoog tijd voor hem zijn
aar huis te gaan. Zijn grootvader zou stel-
ig boos zijn, als Lij te laat aan het avond
ten kwam. En morgen was Nan jarig! Als
ij vanavond zijn cadeautje niet kocht, zou
ij er te laat mee zijn.
Langzamerhand had zich op het Kerk-
dein een kleine menigte verzameld, die de
omst van den wagen afwachtte. De groote
7eg tussohen Bodmin en Plymouth liep
en heel eind ter zijde van het stadje en
jimmons bracht de brieven en de éénmaal
>er week verschijnende couranten altijd in
ïjn wagen mee, zoodat zijn terugkeer uit
odmin steeds met ongeduld verbeid werd.
Er werd echter nog meer reikhalzend
ctgekeken naar de couranten dan naar de
ine ven, want het was in den zomer van
et jaar 1815. Menige dappere, jonge man
i&nde in het leger onder Wellington en
ie troepen stonden nu tegenover de Fran
chen in België. Eiken dag kon men het
«richt van een grooten slag verwachten.
Rupert 'bleef aan den buitenkant der me-
iigte staan, vlak bij den muur van het Kerk-
öf. Aan den anderen kant van het plein
tond de sehooL Vóór zijn pony verkocht
?erd, had Rupert haar geregeld bezocht
to vanavond hadden verscheiden jongens
iem reeds gevraagd, of hij met hen wilde
ricket spelen. Rupert had dit echter ge
weigerd. Hij wilde zelfs niet eens naar hun
pel kijken. Niet omdat zijn kleeren versteld
varen en zijn lompe schoenen grijs zagen.
Bij was te trotsch om zich daarvoor te
chamen. Zijn grootvader had hem geleerd,
dat fier gedragen armoede geen schande is
?oor een oud geslacht. Een Trelawny bleef
Trelawny, hoe arm hij dan ook zijn mocht!
Maar de reden, waarom hij zich niet bij de
jongens voegde, was angst, dat zij met hem
toee zouden gaan, zoodra bij Simmons en
zijn wagen gewaar werd. Voor geen geld
ter wereld zou hij hebben willen weten, wat
hij van plan was voor Nan te koopen.
Eigenlijk had hij net zoo lang willen
wachten, totdat Simmons het paard uitge
spannen had en de menschen weggegaan
waren, doch daarvoor werd het nu te laat.
Toen de klokken van den grijzen toren be
gonnen te luiden om kwartier na het uur
aan te kondigen, verliet hij zijn plaatsje
bij den kerkhofmuur en liep hij den weg
den wagen tegemoet.
Zoodra hij den hoek omsloeg. - zag hij
ïem langzaam den heuvel oprijden De
&ude Simmons dep naast het paard en er
waren dien avond maar weinig reizigers,
iupert snelde op den ouden voerman toe;
tij kon hem nu toch even alleen spreken.
„En wou hij ze hebben vroeg hij
>ijna buiten adem.
De oude map keek hem eens aan en er
ream een glimlach op zijn rimpelig gezicht.
Rupert en haj waren goede vrienden, doch
hij 'beantwoordde zijn vraag nog niet. Hij
zocht op zijn gemak de zakken van zijn
grijze jas na met de hand, welke de teugels
niet vasthield. Zoo heel gauw scheen hij het
niet te kunnen vinden en Rupert moest op
nieuw in geduld oefenen. Hij wist echter,
dat de oude Simmons geen woord zou zeg
gen, vóór hij het zelf wilde. Daar haalde
hij echter uit één zijner zakken een brief te
voorschijn, dien hij aan Rupert overhan
digde.
Simmons zag, hoe de oogen van den jon
gen schitterden. Plotseling 'betrok zijn ge
zicht echter: de brief was aan zijn groot
vader gericht. Hij stak hem in zijn zak.
„Is dat alles, wat je voor mij hebt
vroeg hij, terwijl hij trachtte vastheid aan
zijn stem t© geven. Wilde Tompkins de
varens niet hebben
Simmons bleek tegen deze vraag niet
bestand te zijn en wiïde den jongen niet
langer plagen.
„Niet hebben?" herhaalde hij. „Maar al
te graag wilde hij ze hebben en hij betaalde
er dertig cent per stuk voor."
Hij voegde er eohter nog aan toe, terwijl
hij zijn gebruinden vinger waarschuwend
tegen Rupert ophief
„Maar hij heeft gezegd, dat hij er nu niet
meer wil hebben en je je leven er niet weer
voor wagen moogt."
„Ik geloof ook niet, dat er meer zijn. Ik
heb ze allemaal uitgetrokken en zou ze
nooit gevonden hebben, als Tim Bennet 't
mij niet gezegd had, waar ze groeiden," zei
Rupert en vroolijk vroeg hij „Heeft Tomp
kins je werkelijk dertig cent voor het stuk
gegeven? Wat een massa!"
Hij had reeds uitgerekend, dat hjj nu
met hetgeen hij opgespaard had, meer dan
genoeg geld bezat om het cadeautje voor
Nan te koopen. Hij wilde Simmons een
kleinigheidje voor zijn moeite geven, doch
de oude man was niet te overreden iets
daarvoor aan te nemen. Rupert liep nu
haastig terug en dacht aan de vogelkooi,
die hij in den winkel van Radford had zien
staan. Die kon hij nu voor Tim Bennett
koopen. Dat zou mooi zijn voor de jonge
ekster, die hjj Tam wilde maken.
Maar de winkel van Radford was heele-
maal bij bij de brug'A hij had vanavond
onmogelijk tijd daar nog heen te gaan.
De winkel, waar hij wat voor Nan wüdo
koopen, was dichter bij.
Terwijl hij zoo voortliep, zag hij de ber
gen zich scherp afteekenen tegen de heldere
avondlucht. De rots van Dowsland, waar hij
de varens geplukt had, was uren in den om
trek het hoogste punt. Zelfs in zijn haast
wijdde Rupert er nog een blik aan.
Nu stond hij vóór den winkel, waar hij
zijn wilde. Het was een klein, laag winkeltje
met één raam, waar .adbter een heele rij
schoenwerk stond hooge, glimmende
laarzen en lage schoenen met gespen. En
onder een glazen stolp midden vóór het
raam stond een paar goudleeren schoentjes,
net iets uit een sprookje: met hooge hakken
en heel kleine zilveren gespen.
Er kwam een glimlach van voldoening
op Rupert's gezicht, toen hij ze zag, want
hij was al bang geweest, dat zij er mis
schien niet meer zouden staan en juffrouw
Matthews ze verkocht had. Het was al ruim
een week geleden, dat Nan vol be wonde
ring vóór het raam had gestaan, hoewei za§
heel goed begreep, dat zooiets niet voor
haar weggelegd was. Maar gekikkrig, daar
stonden ze nog en hij had nu geid genoeg
in zijn zak om ze te koopen.
Rupert zag zodh in zijn verbeelding al
den winkel binnenstappen het geld op de
toonbank leggen. Hij hoopte maar, dat
juffrouw Matthews met haar appelwange
tjes, waarmee zij altijd zoo vriendelijk glim
lachte onder haar witte muts-, alleen in den
winkel was. Juffrouw Lavima James was
echter bij haar en bij het zien van deze
ontzonk Rupert de moed. Hij keerde zich
om en liep haastig weg. Liever wilde hij'
de kans loopen van te laat thuis te komen
dan het uithooren van juffrouw Lavima te
moeten doorstaan, dat hem zeker met be
spaard zou bHjven, als hij naar de schoen
tjes vroeg.
Op dit oogenbhk zag hij een klein vrouw
tje met een mandje in de hand de straat
inkomen. Zij was ai oud, want haar haar
was sneeuwwit en haar gezicht gerimpeld.
Haar kleine figuurtje was echter nog kaars
recht en haar zwarte oogen hadden hun
glans nog niet verloren. Zij was hoogst
eenvoudig gekleed en droeg haar vleesch
en haar groente voor den volgenden dag
mee naar huis.
Rupert uitte een kreet van vreugde, toen
hij haar zag. Vhig liep hij haar tegemoet.
„O Madame, wilt u mij een plezier doen?"
vroeg hij, terwijl hij zijn pet in de hand
hield, zooals zijn grootvader hem geleerd
had Madame altijd aan te spreken. „Ik wou
een verjaarscadeautje voor Nan koopen.
Wilt u het voor mij doen?"
Madame d'Aulnav vroeg hem één of
twee dingen en begreep onmiddellijk, welke
schoentjes hij wenschte. Nan had er
haar al van verteld. Als zij zelve niet zoo
arm geweest was, zou zij ze stellig voor
haar lieveling gekocht hebben. Zij begreep
alleen niet, hoe Rupert aan zooveel geld
kwam. Zij gaf hem haar mandje om voor
haar naar huis te dragen en stapte zelf den
winkel binnen.
Haar. huisje stond juist even buiten het
dorp op weg naar Trelawny Court. Het
had roode dakpannen, witte muren en kleine,
heldere ruitjes, waarachter smetieloos-
witte gordijntjes, keurig geplooid waren. Zij
deed alles zelf: onderhield haar huisje,
schrobde en waschte, kookte en hield haar
tuin in orde. Men fluisterde in het dorp.
dat zij een zeer voorname dame geweest
wae lang vóór de donkere tijden der Revo
lutie, toen Koning Lodewijk en de ongeluk
kige Marie Antoinette evenals zoo vele
Fransche edellieden, ter dood werden ge
bracht en zij, die hieraan door de vlucht
ontkwamen, al hun bezittingen moesten
achterlaten.
Madame d'Aulnay sprag nooit over die
tijden, doch het was algemeen bekend, dat
zij Napoleon Bonaparte haatte. Haar eenige
zoon ging over naar den kant van Napoleon
en vanaf dien dag waren zij vreemdelingen
voor elkaar. Hij was nu gestorven en zijn
kind werd door een oom van moederszijde
opgevoed. Deze was officier onder Napo
leon. Madame had haar kleinzoon nooit
gezien. Hij was van Rupert's leeftijd en zij
kon den jongen Trelawny nooit aanzien
zonder aan hem te denken.
Zij had al jaren in haar kleine hw*