VOOR DË JEUGD LEIDSCH DAGBLAD No. 34. Zaterdag 22 Augustus Anno 1925 3jw>> ;iiiii;ii;i;;;i;i;;;iii;;;iii;;iiiii;;iji;:ii Goed Bedoeld! •I# i Naar het Engelsch van L. E. TIDDEMAN. Vrij bewerkt door C. E. de Lille Hoogerwaard. (Slot.) Hoofdstuk V. Bij den Dokter. Er zijn zóóveel personen in een groote ad, die Oom Jaap heeten, dat dokter West - dat was de dokter, waax de arme Rob innengedragen was natuurlijk niet wist, m wien hij sturen moest. Maar er was iets anders, waaïaan hij al ajn aandacht schonk en dat was de ge ileken arm van den kleinen jongen, want die moest gezet worden. ,Ik geloof," zei de dokter tegen zijn pa- iOntje. „dat je graag heel dapper wilt zijn." .Hoe weet u dat?" vroeg Rob. ,Wel, dat zie ik dadelijk aan je." „Zie ik er don uit als iemand, die heel iapper wil zijn?" vroeg Rob opnieuw. Hij keek in den spiegel en zag niets bij anders aan zijn gezicht. .Anna zei gisteren nog. dat ik kinder- itig wa9," ging hij voort. Dan weet Anna er niets van .kleine tas." Dokter West deed zijn werk vlug en vcor- ichtig. Toch kon hij niet beletten, dat Rob pnieuw flauw viel. Maar Rob gaf geen kik. De dokter had gelijk: hij was een dap- we jongen en Rob zou natuurlijk niet laag willen, dat dokter West laten zeggen noest, dat hij zich vergist had. Terwijl Rob bewusteloos was, voelde dok- i West eens in 2ijn zakken, om te zien, hij ook achter zijn adres kon komen, aar het eenige, wat hij vond was een flikje, at Rob voor zijn moeder bewaard had. Maar wat was dat daar op den grond? Ben stuitje verfrommeld papier, dat zeker sggegooid zou zijn, als het oog van den stter er niet toevallig op gevallen was. Hij Hapte het op en las glimlachend den naam hu mevrouw Boutens. Hij had haar wel eens bij zijn zieken stmoet en kende haar adres. Wat zou zij woefd 2ijn, als zij hoorde van het onge- dat haar kleinen jongen overkomen 1st Het duurde nu niet lang meer, of Rob vam bij. Hij vertelde alles en de dokter ti diep medelijden met hem. Rob had iprobeerd te doen wat zijn moeder gezegd 'en de uitkomst was zoo heel ander» hij zich voorgesteld had. Jl wou zoo graag, dat Oom Jaap kwam!" *i Rob. Oom Jaap zal komen, kleine baas, maar S kan je niet oppassen. Daar hebben we w vrouw voor noodig, al geloot ik niet, it Anna de geschikte persoon is." De laatste woorden had hij eigenlijk meer tfen zichzelf gezegd, maar Rob verstond ze teh. .,0," zei hij, „iaat u Anna niet komen, «aar Mina alsjeblieft. Dat zou Moeder zeker wdvinden. want als ik ziek ben, mag alles an Moeder. Het h heusch heel prettig om 'el te 2ijn als Moeder thuis is." Dokter West had, nadat hij Rob het een ander gevraagd had, om Oom Jaap ge tuurd. En nadat de jongen zijn oom allies ver- teüd had, vroeg hij: „Ik hoef toch niet naar Anna terug?" Oom Jaap legde zijn han11 op het voor hoofd van zijn neefje en Rob vond, dat het net was. alsof hij Moeders hand voelde. „De dokter en ik zullen je naar huis brengen," zei Oom Jaap. ..en ik beloof je, dat je geeh brommen zult krijgen. Natuur lijk mocht je niet alleen uitgaan, maar je dacht zeker, dat Anna meende, wat zij zei?" „Ja, dat dacht ik heusch," antwoordde Rob, terwijl hij zijn oom eerlijk aankeek. Oom Jaap bestelde nu een rijtuig en in zijn afwezigheid vernam de dokter nog heefl wat meer van Rob, zoodat hij weldra van den geheelen toestand bij hem thuis op de hoogte was. Dokter West en Oom Jaap waren onder het naar huis rijden heel vriendelijk en vol zorgen vóór den kleinen jongen. Rob vond het heerlijk weer eens ver troeteld te worden en hij voelde zich niettegenstaande zijn gebroken arm ge lukkiger dan hij in tijden geweest was. De dokter zag echter het onnatuurlijke blosje op zijn wangen en was blij, toen zij het huis van mijnheer en mevrouw Bou tens bereikten. Zoodra Anna hem hoorde thuiskomen, holde zij de trappen af en begon zij op hem te brommen. Rob dacht, dat zij veel meer boos dan ongerust was en de dokter en Oom Jaap meenden hetzelfde. Zij lieten haar kalm uitpraten, maar toen zij klaar was, nam de dokter het woord. Rob kon zijn ooren bijna niet geloovea, want nu scheen het Anna's beurt te zijn om beknord te worden. Dokter West bracht haar onder het oog, dat het ongeluk meer aan haar te wijten was dan aan den kleinen jongen en Oom Jaap zei, dat hij niet geloofde, dat zij goed en vriendelijk voor zijn neefje geweest was en dat hij het zijn zuster vertellen zou, zoodra deze thuis kwam. Oom Jaap noch de dokter schenen bang voor haar te zijn. Dit vond Rob nog het vreemdst van alles. Anna scheen nu toch werkelijk angstig te worden en zii zei: „Het spijt mij natuurlijk vreeselijk, dat hij een ongeluk heeft gekregen heeft gekren hem vol zorgen oppassen." Rob keek den dokter met zijn groote oogen angstig aan. Zijn gezichtje was heel bleek. Hij durfde niefs zeggen, want hij was erg bang voor Anna, maar als oogen kunnen spreken, dan deden de zijnen het. Zij schenen te smeeken: „O, laat mij alsjeblieft niet door Anna oppassen!" „Ik vertrouw je de zorgen voor mijn pa tiëntje nirt toe," zei dokter West. „Re heb een lieve vrouw noodig, van wie de jongen veel houdt. Is die hier in huis?" De dokter keek eerst Anna aan, toen Oom Jaap en eindelijk Rob. Toen zei de jongen: „Mina! O, laat u alsjeblieft Mina ko men!" En tot groote verontwaardiging van Anna werd er nu om Mina gestuurd Haar vader was gelukkig veel beter, zoo dat Mina zich weer op haar post in de keuken bevond. Zij vroeg verbaasd, wat er gaande was en toen Zij Rob zag, snelde Zij op hem toe. In het volgend oogemblik sloeg zij haar armen om zijn hals en liefkoosde hem, zooals zij haar nichtje Jansje gedaan zou hebben. De dokter en Oom Jaap stonden stil zwijgend toe te kijken. Zij begrepen, dat dit de geschikte persoon was om den jongen fe verplegen. Zij zeiden dus zonder op Anna en haar verontwaardiging te letten dat Mina Rob verzorgen zou. En het duurde niet lang, of de jongen lag in zijn bedje, terwijl Mina er vóór zat. Hij was erg slaperig, maar torih wilde de slaap niet komen. Hij was onrustig en warm. Mina bracht hem verfrisechende dingen om te drinken en te eten en toen hij ein delijk in slaap viel, werd hij telkens ver schrikt wakker en één of tweemaal be gon hij zelfs te schreien. Maar hij hield er gauw mee op, omdat dokter West hem een dapperen jongen genoemd had. Toen de vriendelijke dokter den volgen den morgen kwam, zei hij, dat Rob koortsig was. En hoe verder de dag verliep, hoe koort- siger Rob werd. Toen Oom Jaap eens naar zijn neefje kwam kijken en grapjes met hem wilde maken, was het net, alsof hij t lachen verleerd had. Er kwam zelfs nog geen glimlach op zijn gezich't en tegen den avond had hij zoo'n harde koorts, dat hij Mina niet eens herkende. Hij dacht, dat Anna voor zijn bed zat en hij ijlde vah angst. „Je bromt altijd op mei" riep hij. „Ik hou heelemaal niet van je stuur Mina toch!" Mina kon hem niet aan het verstand brengen, dat zij het werkelijk was en er kwamen tranen in haar oogen. Zij wilde zich echter goed houden en slikte ze in. Zij had 's nachts bij Rob gewaakt en gunde zich ook overdag geen rust. Intusschen was er natuurlijk aan Rob's ouders geschreven om hen van hetgeen er voorgevallen was op de hoogte te brengen. Elk oogenblik konden ze thuiskomen. Maar Rob wist daar niets van. Hij was hard ziek Toch was het niet zijn gebroken arm. welke den dokier het meeste zorg gaf. Hij ijlde vreeselijk en had zulke hooge koortsen, dat hij niets bemerkte van hetgeen er om hem heen gebeurde. Soms lag hij tijden aan één stuk onbewe gelijk en zonder één woord te zeggen. Dan weer begon hij plotseling verward te gillen, tot groote ontsteltenis van degenen, die hem gadesloegen „Ik wou heelemaal niet stout zijn!" riep hij „Ik wou juist aardig en vriendelijk zijn. Niemand begrijpt dat O Moeder. Moeder, waar blijft u toch? Kan niemand Moeder dan halen?" Maar toen zij hem vertelden, dat gijn va der en moeder kwamen, gaf hij geen ant woord en was hij met zijn gedachten ai- weer afgedwaald. „Stuur Anna alsjeblieft weg," riep hij. „Ze kijkt mij zoo boos aanl" En al dien tijd staarde hij naar den dok ter, die niets op Anna leek en zeker niet grr.ag voor haar aangezien wilde worden. Uit dit alles blijkt natuurlijk, hoe ziek de arme Rob was. En terwijl zijn vader en moeder naar huis reisden, leek 't hun, of de trein kroop. O, hoe verlangden zij naar hun lievelingl

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1925 | | pagina 15