De Betooverde Takkenbos. „Heo kom je er toe, mijn saucijsjes en mijn griesmeel op te eten? En hoe durfde je hier binnen te komen?" „Ik heb hem gevraagd binnen te komen." Met deze woorden verdedigde Bob zijn gast. '„Wees maar niet boos! Ik wou pro- beeren iets voor,een ander te doen, zooals Moeder gezegd had." Mina scheen er echter nog niet veel van te begrijpen. „Misschien kun jij mij vertellen, wal?dit alles beteekent," zei zij nu tegen den bede laar. Hij keek om zich heen en zijn blik bleef een oogenblik rusten op Rob. Het gezicht van den kleinen jongen straalde. Hij be greep, dat hij een goede daad had verricht en was overtuigd, dat Mina niet op hem brommen zou. De bedelaar zei beleefd: „u£ gei\jvI, dat ik niet zoo brutaal had moeten zijn, maar de jongeheer vroeg mij binnen te komen en ik had honger. De saucijsjes waren lekker en het griesmeel ook." Mina keek angstig om zich heen; zij voel de zich niet op haar gemak. Wie kon zeg gen, of de man wél eerlijk w§s? Zij kende hem heelemaal niet. Hij kon best wat in zijn groote zakken gestoken hebben. Haar blik ontmoette den zijne. Rob dacht later, dat hij stellig haar gedachten geraden had. want hij zei: ,Ik verzeker u op mijn eerewoord, dat ik een eerlijk man ben. Ail ben ik ook nog zoo arm, ik zaïl nooit stelen. Maar al was ik een dief, dan nog zou alles hier veilig zijn, want ik zou onder zijn oogen niets willen weg nemen." Hij keek naar Rob, maar bedoelde niet, dat hij bang was voor de oogen van den jongen. Wat hij bedoelde was, dat hij nooit iemand bedriegen zou, die hem vanaf het eerste oogenblik zóó zijn vertrouwen had geschonken. Rob kreeg een kleur, alleen ai bij de ge dachte, dat zijn vriend van oneerlijkheid werd verdacht. ..Mina meent het niet," zei hij. „Ze be grijpt heel goed, dat je niets zou wegnemen. Is het niet, Mina?" Deze nam den man eens goed op en zei: „Nee, dat geloof ik ook niet. Maar je moet zoo iets toch niet weer doen. Rob, want het zou een anderen keer wel eens minder goed kunnen afloopen en we zou den een dief in huis hebben, vóór wij het wisten. Waarom ben je t mij niet eerst komen vragen?!" „Dat kon ik niet, want ik mocht je niet wakker maken, al had ik het bijna moeten doen. omdat het griesmeel zoo hoog stond." „Maar hoe kon je er dan bij „Hij heeft me opgetild. Hij is heel sterk en ïk heb heelemaal niet gemorst." Mina lachte en de man ook. De laatste etond op en zei: „Goeiendag en wel bedankt allebei!" „Goeiendag, zei Rob, terwijl hij zijn handje uitstak. Het lag een oogenblik in de grove hand van den man. „Het spijt mij, dat je weer weggaat," zei Rob zacht. Het 'spijt mi] ook," antwoordde de bede laar, „maar ik ben heel blij, dat ik gekomen ben en zal je niet licht vergeten." Hij ging heen en Rob wuifde hem na, totdat hij hem niet meer zien kon. Daarna ging hij bij Mina staan, die bezig was de tafel af te ruimen. Je bemt toch niet boos, Mina?" vroeg hij. ..Nee," luide het antwoord. „Ik ben niet boos, al zou ik het misschien wel moeten zijn. Anna heeft gelijk: ie bent een jongen, die je geen oogenblik uit het oog kunt ver liezen. Ik had eigenlijk niet moeten slapen. Maar blijf nu vlak bij me. totdat Anna weer thuis is, Rob." „Ja," antwoordde üe kleine jongen, ..dat beloof ik je. Mag ik een poosje bij je op schoot zitten?" Hij klom op haar schoot en vroeg zich af, waarom hij een jongen was. dien men geen oogenblik uit het oog kon verliezen en wat Mina er. Anna daarmee eigenlijk be doelden. Maar ais Mina hem vroeg haar te be loven. nooit weer een vreemden man bin nen té laten, zonder het haar eerst te vra gen, zou hij dat natuurlijk doen. Toen Aiwa cbe® «rood bijtijds weer thuis kwam en hem naar bed bracht, verleide hij haar niets van het gebeurde met den bede laar. want hij was bang, dat zij boos zou zijn. Hij nam zich echter stellig voor, dat hij zoodra zij .n moeder weer thuis was haar zou vragen, waarom hij h^t eigen/lijk niet had mogen doen. „Moeder zal het mij wel uitleggen," dacht hij en het duurde een tijdje, vóór hij in slaap viel. Mina ging juist zijn kamer voorbij en begreep er niets van, dat 'hij nog met groote oogen wakker lag. „De saucijsjes zijn zeker niet goed voor je geweest, met dat warme weer," zei zij. „Ik had ze je ook eigenlijk niet moeten geven." „Het komt niet van de saucijsjes," zei Rob ernstig„maar ik lag te denken." Mina' keek verschrikt. „Dat zou ik maar niet doen, als ik jou was," ging zij. voort. Zij was bang, dat de kleine jongen nieuwe plannen smeedde en er heelemaal niet zeker van, wat er nu weer gebeuren zou. Toen zij bij de deur was, riep hij haar terug. „Mina," zei hij, „ik heb dien armen man gelukkig gemaakt, is het niet?" „Ja, dat geloof ik wel," antwoordde Mina, „maar „0, alsjeblieft geen maren!" zei Rob vleiend. Hij was zóó blij, dat het hem dit maal gelukt was iets voor een ander te doen, dat hij bang was het tegendeel te hooren. Mina dekte hem toe en zei hem goeden- nacht. „Mina," fluisterde Rob nog, ,ik mag toch zeker wel voor den bedelaar bidden, is het niet? Ik wil Onzen Lieven Heer om een heeleboel lekker eten voor hem vragen." Mina zei, dat zij niet dacht, dat dit ver keerd was en Rob vouwde dus de handjes en nam den bedelaar in zijn gebedje op. (Wordt vervolgd). Prins. Naar het Engelsch van M. BRUGE. Vrij bewerkt door C. B. de Litle Hogerwaard. Prins, een jonge collie, kwam met han gende ooren en den staart tusschen de bee- nen, het erf op. Het arme dier was in onge nade. Dienzelfden morgen nog had de baas ge zegd: „Ik zal Prins vandaag eens met de scha pen meenemen en zien, of hij aanleg heeft om herdershond te worden." Wat was de jonge hond trotsch geweest bij het hooren van deze woorden! Hij had als een dolleman in het rond gesprongen en luid geblaft ter eere van den grooten hals band, dien hij om den nek kreeg, totdat Cora, zijn moeder, gezegd had, dat minder blaffen en meer werken verstandiger was. Maar Prins was niet tot bedaren te bren gen. In zijn overmoed dacht hij, dat Moe der er eigenlijk niet veel van wist en hij meer verstand van schapen had dan zij. In het laatste half uur was hij echter tot de ontdekking gekomen, dat hij zich deerlijk "Vergist had. Met'den baas was ihij naar de groote schaapskooi gegaan om de schapen te ha len en daar was het, dat Prins zijn neder laag geleden had. Arme Prins! Hij had werkelijk we! wat verstand, van schapen, maar de opwinding van dien mor gen bleek te veel voor hem te zijn ge weest. Hij rende in het rond op een manier, die van geen nut voor den baas was en de rust onder de schapen verstoorde. Aan het blaffen-van zijn moeder en het-roepen van den baas stoorde hij zich niet. En het ergste van alles was nog, dat hij juist op een oogenblik, dat de baas op zijn diensten rekende de schapen luid blaffend opjoeg en midden tusschen hen in vloog, zoodat zij verschrikt naar alle kan ten stoven. De baas had hem woedend geroepen. Wat er toen gebeurde was vreeselijkl Een geweldige por met een stok tusschen zijn ribben en een nijdige stem, die riep: „Er uit! Ellendige hond! Er uit!" Prins had even hard gejankt om de woor den al9 om den slag. Hij was achter zijn moeder gekropen, maar zij had tegen hem gegromd en gezegd, dat hij een schande was voor de familie. Een nieuwe verwarring ontstond, toen een groote hamel zich weer bij de kudde wilde voegen, doch op het zien van Prins hard weg rende. „Ga naar huis, ellendige hond!" riep de stem van zijn meester. ,Jk zal je leeren, ais je niet onmiddellijk rechtsomkeert maaktl" Toen was Prins met hangende ooren en den staart tusschen de beenen naar huis ge- loqpen. Al had hij het er ook naar gemaakt, het was toch wel hard. Toen hij uitging, had hij zulke groote plannen en het eenige, wat hzj gedaan had, was: zichzelf zoo klein ma ken, dat hij nooit den kop weer fier zou durven opheffen. Bedrukt kroop hij door een gat in 4e haag. Een groote paardevlieg gonsde om zij neus en hoewel paardevliegen anders de vreugde van zijn bestaan uitmaakten en hen na te jagen het prettigste spelletje was, dat hij kende, n u was Prins niet in stem ming om er zelfs maar naar te happen. Juist kwam de vrouw er aan. Zij was heel verbaasd hem te zien. Zijn beschaamd neer geslagen oogen vertelden van zijn schande en zij zei ernstig: ,,Je bent dus naar huis gestuurd, stoute hond!" Dat was de laatste druppel, die den beker deed overvloeien en Prins sloop naar een. eenzaam plekje om er nog eene over het gebeurde na te denken. Na een tijdje deed een geluid als van trippelende kindervoetjes hem opkijken. Het was zijn jeugdig meesteresje Mieke, kleine Mieke met haar blonden krollebol en een vastberaden trek op haar gezichtje. Prins wist heel goed, dat zij op weg was naar de sloot- Hij wist ook, dat haar moe der weggeroepen moest zijn, want anders zou het kleine ding nooit de kans schoon hebben gezien het hekje uit te glippen en in het gras te loopen. Maar het was zijn zaak niet. Wat had een jonge collie, die in onge nade was, te maken met een jeugdig men- schenkind? Prins voelde zich op dat oogen blik al heel klein. Hij legde zijn kop op zijn uitgestrekte voorpooten en probeerde te slapen. Wasdateen gil? Plotseling hief hij zijn kop op. Maar zelfs al was het zoo wat had hij dan nog daarmee te maken Toch rende hij in het volgend ooogenblik met een vaart-, alsof zijn leven er van afhing, »in de richting, van waar het gekrid kwam. Nog iemand rende: een vrouw met een doodsbleek gelaat en oogen, wild van schrik, toen zij plotseling een klein meisje van den kant in den sloot zag vallen. Prins was de vrouw echter voor. Hij had nog juist bijtijds de plek des on-, heüs bereikt om in de sloot te springen en; de jurk van het kleine meisje met zijn' scherpe tanden te kunnen grijpen. Daarna zwom hij met het kind weer naar den kant, waar de moeder het kleintje, dat gelukkig nog leefde en zelfs ongedeerd was, mei bevende handen in ontvangst nam. Prins schudde zioh eens goed uit en ging in de zon liggen drogen. Hij was nog altijd even terneergeslagen en dacht aan de ge schiedenis met de schapen. Plotseling voelde hij een hand op zijn vacht, een hand, die hem streelde. Het was( de baas, die met tranen in de oogen en trillende stem tegen hem zei: „Trouwe"Prins! Goed, lief dier! En ik die je een ellendige hond noemde!" Maar dat was Prins nu heelemaal ver geten. Er wa9 eens een houthakkersdochtertje, i dat liever lui was dan moe. Ze heette Grietje en woonde met haar ouders en nog eenige jongere zusjes en broertjes in een hut dicht bij een groot bosch Als vader een boom had omgehakt, moest Grietje in het bosch de afgesneden takjes bijeen binT den tot een takkenbos en d*€D naar hui» dragen. Een week lang had eens Grietje iederen dag eenige van deze takkenbossen naar huis gesleept, en toen nu op eet? zeer wax-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1925 | | pagina 16