ZOMERDIENST
No. 20014.
DONDERDAG 11 JÜNI
Anno 1925
Officieele Kennisgevingen.
STADSNIEUWS.
Het voornaamste nieuws
van heden.
LEIDSCH
DAGBLAD
PRIJS DER ADVERTENTIEN
80 Cts. per regel. Bij regelabonnement belangrijk lageren prijs.
Kleine Adverlentién, uilsluitend bij vooruitbetaling, Woensdags en
Zaterdags 60 Cts., bij een maximum aantal woorden van .30.
Incasso volgens postrecht. Voor 'eventueele opzending van brieven
'10 Cts. porto te betalen. Bewijsnummer 6 Cts.
Bureau Noordeindsplein Telefoonnummers voor
Olrectie en Administratie 2500 Redactie 1507.
Postchèque- en Girodiensi No. 57055 Postbus No. 54
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden 2.35, per week
Buiten Leiden, waar agenten gevestigd zijn, per week
Franco per post f 2.35 -f- portokosten.
0.18.
„0.18.
Mt nummer bestaat uit TWEE Bladen
EERSTE BLAD.
Onze abonné's in de stad ontvangen
heden, tegelijk met de bezorging van ons
blad, de ZOMERDIENSTREGELING voor
Leiden van spoor- én tramwegen, auto
bussen en vervoer te watér.
De abonné's buiten de stad ontvangen
deze dienstregeling morgen.
DE DIRECTIE.
C-SMESNTELIJKE VISCHVERKOOP.
!Aan den gemeentelijken Vischwinkel,
Visehmarkt 18, tel. 1225, is VRIJDAG ver
krijgbaar: SCHELVISCH A l 0.21, SCHOL
A 0.12—f 0.21—0.38, MAKREEL A 0.26.
N. C. DE GIJSELAAR, Burgem.
Leiden, 11 Juni 1925.
HINDERWET.
Burgemeester en Wethouders van Leiden
brengen ter algemeene kennis, dat door hen
vergunning is verleend aan de fa. Z. van der
Meij en rechtverkrijgenden, tot uitbreiding
van de broodbakkerij in liet perceel Korte
Mero No. 16, kadastraal bekend Sectie B
\o. 2725.
N. C. DE GIJSELAAR, Burgem.
VAN STR1JEN, Secretaris.
Leiden, 10 Juni 1925.
MaatKhappij der Nederlandsche Letterkunde
Voordracht van prof. August Vermeylen.
Als een met „afschrikkend gezicht kon
digde professor August Vermeylen, van
Brussel, ter vergadering van de Maatschap
pij der Nederlan-dsche Letterkunde zijn on^
derwerp: „Het wezen van de romantiek"
aan. Het aantal bepalingen, van dat wezen
der romantiek reeds gegeven, meende hij
op 150 te mogen sohalten. Was het niet
overbodig, er nog een 151ste aan toe te voe
gen? En dan was spr. niet eens overtuigd
dut de zijne de eenig juiste zijn zou, inte
gendeel had hij de vaste meening, dat een
algemeen bevredigende bepaling vermoede
lijk door niemand zal worden gevonden.
Tooh heeft zulk een liefhebberij;je zijn nut.
Het beantwoordt aan de behoefte, de lite
raire verschijnselen op een aanneembare
rwijze te groepeeren, datgene te ontdekken
"wat de meest wezenlijke karaktertrekken
van verschillende literaire verschijnselen
onder elkaar verbindt. Voor de geschiedenis
der letterkunde is dat wel een dringende
noodzakelijkheid, wil ze wat meer zijn
dan een boedelbeschrijving. Wanneer het
bijzondere feit wordt opgenomen en ge
schikt in een uitgebreider soort van ver
wante feilen, houdt hel op,tets geheel
eenigs en vreemds te zijn.
Ieder, kunstwerk heeft een onverklaar
bare kern; doch ieder kunstwerk hangt ook
min of meer met andere samen, niet alleen
in uiterlijkheden, maar in zijn levensorga
nen zelf. In de lengte van den tijd en in de
breedte van de ruimte kan de samenhang
worden gezocht. Het voornaamste is, naar
een synthese te trachten. Zelfs is het wen-
ficheiijk, dat zoo'n ingewikkeld iets als
geestesvoorl'brengselen van verschillende
zijden, door verschillende syntheses, belicht
worde. Het hindert dus nici, als een opvat
ting van de romantiek zich geenszins als
een onaanvechtbare wetenschappelijke
waarheid voordoet
Het ideaal ware, den ontwikkelingsgang
van de wereldletterkunde als een eenheid
te kunnen beschrijven waarbij eenzelfde be
ginsel van karakteriscering op alle onder-
deelen zou worden toegepast.
Immers, elke nationale letterkundige is
fragment. Zeker is het van belang, verschil
len ta onderscheiden, maar als inen con-,
slrueeren wil, is het van nog meer belang,
nadruk te leggen op overeenstemmingen,
liet internationale wordt dan gewichtiger
dan het nationale. Het nationale moet be
scheiden zijn plaats krijgefi, als fragment,
in de eenheid van één grootcn wordings
gang, die de literatuur van het menschdom
omyat.
Maar welk zal het principe zijn. waar
naar men dien algemeen en wordings- en
'ontwikkelingsgang besludeeren moei? Men
lette op de continuïteit, goed: maar wat,in
ae literaire gewrochten, wat is het eigen
lijk, waarvan men de continuïteit moet op
sporen?
Met Taine's theorie, diens invloed van
Let milieu spr. heeft het elders uiteen
gezet kan hij geen vrede hebben. Die in
vloed verklaart wel iets, maar juist niet dat
gene wat kunst kenmerkt, liet eenheids-
brincipe van de onlwikkelingsbeschrijving
laoet veeleer gezocht worden in iets dat het
wezen van de kunst raakt, datgene wat de
Son'eppande bedrijvigheid eigen is. Dat
wordt gevonden in den geest van de zuiver-
artistieke opvatting der vormen, afgezien
van den geest, die in de opvatting dier on
derwerpen te voorschijn treedt. In de op
vatting der onderwerpen, weerspiegelen
zich het duidelijkst de maatschappelijke
toestanden; maar daarnaast bestaat een
eigene, een innerlijke ontwikkeling van de
specifiek-kunstzinnige daad, en die weer
spiegelt zich het duidelijkst in de opvatting
van den vorm op zich zelf, van den ab-
stract-beschouwden vorm. Dit beginsel toe
te passen op de kunstgeschiedenis gaat ge
makkelijker dan bij de literatuurgeschiede
nis, doordien in de letterkunde de ideeën
een veel aanzienlijker rol vervullen. Mis
schien krijgen we eens een ontwikkelings
geschiedenis van den literairen vorm als
taal van de kunst: voorloopig is het al veel,
indien we zoo iets kunnen voorbereiden als
een ontwikkelingsgeschiedenis van den lile-
rairen neerslag der levens- en wereld
beschouwingen.
Van dat standpunt bezien, komt het spr. -j
voor, dat de romantiek beantwoordt aan
een zekere beschouwing van persoonlijk
heid, maatschappij, natuur en God, be
schouwing die volkomen cohaeront i3 en
die machtig haar stempel gedrukt heeft op
bijna 3/4 van een eeuw, niet alleen in de
literatuur en de kunst, ook in de religie, de
wijsbegeerte, de wetenschap, de politiek.
Het wezen van de romantiek leeren we
het best onderscheiden door de tegenstelling
met wat voorafging, het 17de-eeuwsche clas- I
sicisme, en de 18de eeuwsche verlichting, j
Het ware weer een andere geschiedenis, na
te gaan in hoever die verschillende geestes
houdingen met sociale veranderingen sa- j
menhangen nu worden ze eenvoudig ge- j
kenschetst.
De geesteshouding van het classicisme,
van Malherbe tot Dryden, kenmerkt zich
door het geloof aan de noodzakelijkheid van
een heerschend, regelend eenheidsbeginsel.
De renaissance was een organische bloei
van leven geweest, ongebonden, vol ver- j
scheidenheid in zijn lente-overvloed. Daar- I
na voelde het classicisme behoefte aan een
vastere norm. Aan de geweldige krachlsuit-
breiding moest orde „'orden opgelegd. Had
de renaissance aanleuning gezocht bij de
oudheid, nu werd deze de dogmatische maat- i
staf, de poëtische leer van Aristoteles en Ho-
ralius een evangelie. In het leven werd naar
de wet gezocht, het leven werd aan de wet
onderworpen, het heele leven werd gezien in
verband met een regelend eenheidsbeginsel
in den mensch en buiten den mensch. In den
mensch was dat dg rede. Het regelend een
heidsbeginsel buiten den mensch: de wereld
verschijnt als een architectonisch samen
stel; God regeert in de natuur, zooals de mo
narch in de maatschappij en in het rijk
des geestes troont de Idee. Het voornaamste
in de dingen is datgene, waardoor ze onder
één gezamenlijk woord kunnen worden ver-
eenigd. Dus wordt in de letteren het enkele
en eigenaardige herleid lot het type en het
algemeene. De kunstvormen worden be
schouwd onder de categorie van Het
Schoone, begrip van een centrale, alles door
zoekende wetmatigheid. Ook in de taal die
neigingen: de al te speciale woorden vallen
weg, de bouw vaitden volzin wordt door het
logische denken bepaald, in de periode wint
het rhylhme aan breede maat, èn door de
beteugeling van het vrije leven, èn door het
ondergeschikt maken van alle bijzonderhe
den aan het hoofdzakelijke.
Zoo in het classicisme.
Maar een kracht in de renaissance ont
bonden, werkte stil door: trek naar onbevan
gen onderzoek, critiek, vorschende weten
schap. En toen die kracht voldoende had
doorgewerkt, kon ze het overwicht aan een
nieuwe geesteshouding verzekeren, die van
de 18de-eeuwsche Verlichting, in Engeland,
Nederland, Duitschland, Frankrijk. De Ver
lichting houdt vast aan de rede, maar geelt
haar het karakter van een proefondervinde
lijk werktuig. Het redeneerend verstand, dat
niet van een Idee uitgaat', maar onbevoor
oordeeld naar nieuwe waarheden rondtast,
buiten elke overlevering om, dat wordt nu
het kenteeken van het menschelijke en de
bron van alle kennis. Bij Descai^s nog dua
lisme, dat bij Spinoza verdwijnt, waarna
Leibniz het begrip van de eenheid der men
schelijke gedachte ruimer uitbouwde en
Newton de wet bracht', die het geheele we
reldstelsel voor de eenige rede begrijpelijk
inaakte. Dan spreekt John Locke in zijn er-
varings-philosophie, de theorie der verlich
ting- volledig uit. De menschelijke rede als
middel van navorsching was tot meerderja
righeid en zelfbewustzijn gekomen. De voor
uitgang van de wetenschap had het gezag
van do oudheid geknakt. Van den godsdienst
hield men alleen die beslanddeelen over, die
juet het gezond verstand overeen te brengen
waren. Dat gezond verstand was allen men
sehen gemeen: tegenover geloofsverdeeldheid
mocht men verdraagzaamheid en broeder
lijkheid preeken. Overigens leidde de over
tuiging, dat natuur en Godheid niet anders
dan eensluidend konden zijn met de rede, tot
een nog al oppervlakkig optimisme. Spr.
putte kostelijke voorbeelden uit de Etudes de
la Nature van Bernardin de Saint-Pierre.
De Verlichting verengde de ruimte van den I
blik. Ze heeft een gróót deel van de 18de j
eeuw een aanschijn van armoedige nuchter
heid gegeven. Het rijk van de diepste, de ge
heime roerselen van 't menschelïjk wezen
bleef haar gesloten, terwijl ze 't mysterie uit
de natuur wilde bannen. .Ila^r beeld van de
wereld was zelfs niet meer een architectuur
het' werd een machine.
Rechlstreeksche reactie volgde hierop.
Deze bevrijdde den mensch uit nauwe be
grensdheid. Hij voelde weer het oneindige
in zich en buiten zich. Die reactie was de
romantiek. We kunnen ze, in negatief op
zicht, vooreerst noemen reactie legen het in
tellectualisme, reactie van het gevoel, met
het minder duidelijke van zijn omtrekken,
tegen het bepaalde van de rede. Maar zoo
zeggen we niet genoeg; positief genomen be
antwoordt de romantiek aan een opvatting
van leven en wereld, die tusschen pl.m. 1170
—1840 de overheerschende is, op alle gebie
den der geestesbedrijvigheid. Ze ontwikkelt
zich en breidt zich uit, ze neemt de meest'
verschillende vormen aan, en het is )uist
dcordat ze zeer ongelijksoortige verschijnse
len omvat, dat er aan het woord romantiek
zoovele beteekenisen worden gehecht. Maar
de kern, het grondbeginsel schijnt wel dit
te zijn: de opvatting van het Leven, niet
meer als een mechanisch en redelijk iets,
maar als een organische werkzaamheid, die
breeder dan de rede is en niet tot de rede
herleid kan worden.
Het Leven in en buiten den mensch.
In den mensch wordt aan de vormen van
het onberedeneerde leven het overwicht
gegeven: aan het instinct, het onbewuste,
de ziel als zin van het oneindige, aan het
ongebonden gevoel; den hartstocht, die over
het wijze beleid heenstormt in den geest
zelf: aan de fantasie of vrije verbeelding.
Een in 't oog vallend gevolg van die op
vatting is, dat ze de natuurlijke ontwikke
ling van het moderne individualisme sterk
in de hand werkt. Want de rede is wat de
menschen vereenigt, zij is feitelijk dezelfde
voor allen. Het gevoel mist die scherp ge-
teekende lijn, het is omwasemd en omdoe-
zeld van een eigen atmosfeer, het heeft al-
leilei door elkaar vloeiende, onvatbare icha-
keeringen, die zich niet door de duidelijkheid
van één enkel woord laten uitdrukken: het
gevoel is persoonlijk.
Buiten den mensch, in de natuur en de
maatschappij, heerscht dezelfde opvatting,
het Leven als ongeordende macht, die meer
is dan ons verstand in zijn vakjes kan in
perken, de geheime groeikracht, die in de
dingen van binnen naar buiten werkt, de
dingen van binnen naar buiten boetseert.
Zooals dat Leven in den geest alle intellec
tualisme overschrijdt, zoo is het in de we
reld het tegendeel van alle mechanisme.
Het is het wordende, niet het als af en vol
tooid gegevene. Het is de innerlijke, orga
nische, duistere macht, die scheppend syn
thesis voortbrengt, tegenover de mechanische
constructie, die uiterlijke deelen ineenzet.
Spr. wees deze opvatting aan (2de helft
van de 18de en eerste V» van de 19de
eeuw) in de biologische weienschappen. Dat
Leven is het ook, dat door de romantiek in
de maatschappij wordt waargenonlen. Spr.
wijst op het geloof aan een „volksziel", hij
neemt bevordering van het nationale gevoel
waar: individualisme in de volkeren. Voor
de romantiek zijn geest, heelal, maatschap
pij organismen, die zich ontwikkelen door de
spontane en onbewuste werking van de
innerlijke levenskracht, die vrij moest blij
ven. Die opvatting van het Leven openbaart
zich in bijzondere verhoudingen: een zeker
gebrek aan evenwicht in den mensch an
een gebrek aan evenwicht tusschen den
mensch en zijn omgeving. Het geloof aan
het vrij zich ontwikkelende innerlijke, met
al het onberekenbare, dat het in zich sluit,
buiten den greep van de een-makende rede,
moest conflicten scheppen in den mensch
zelf. En tevens moet het" voor gevolg heb
ben, dat de harmonie tusschen mensch en
mensch dikwijls verbroken is. Vandaar al
die gedaanten van de romantische verdeeld
heid. De romantiek kon tegelijk reactionair
zijn als ze achter zich, en revolutionair als
ze voor zich uit keek. In beide gevallen
wilde ze aan de realiteit ontsnappen.
Zooals- vanzelf spreekt, vertoont die ro
mantische geest op verre na zich niet altijd
onvermengd. Hoe zij zich in groote fazeai
openbaarde, schetste spr., met het noemen
van een aantal namen, ook van musici en
s;Jj-dors, in nit aatit. i?dec!t<? z-imr
handeling, den tijd' van 1750 tot na 1840
in tijdperken met hun verschillen omvat
tend.
Het Gemeente-archief over 1924.
Aan het verslag over den toestand van
het Gemeente-archief, uitgebracht door den
archivaris, mr. dr. J. C. Overvoorde, is het
volgende ontleend:
De samenstelling der Commissie voor het
Oud-archief bleef ongewijzigd en in die van
het archiefpersoneel kwam geen veran
dering.
Door den archivaris werd in de eerste
maanden geregeld voortgegaan met de be
werking van het archief van de tresorie.
Daarna werd aan die van het archief van
den tresorier-extra-ordinaris (fabricage) be
gonnen, hetwelk eveneens voltooid werd.
Ilij publiceerde in het Archievenblad en
kele bijzonderheden over de merkwaardige
collectie handschriften van Ds. Flud van
Giffen, overleden in 1702, waartoe aanlei
ding gaf het dossier, hierover door de bur
gemeesters van Leiden bijeengebracht naar
aanleiding van een door de Staten verzocht
rapport.
Het in 1924 in bruikleen ontvangen ar
chief van het Leidsch Studentencorps werd
door hem geordend en definitief geregeld.
Belangrijk zijn hierbij vooral de archieven
der oude Senaten, de voorloopers van het
Studentencorps, die zich later hierin oplos
ten en wier archieven daarbij overgingen
aan het corps.
De adjunct-archivaris beschreef voorloo
pig verder het aVchiefje van de Beurzen van
Brouchoven. Hij regelde enkele uitvoerige
dossiers, waarvan de bestanddeelen dooreen-
geraakt waren, verrichte verschillende loo-
pende werkzaamheden en belastte zich met
een groot aantal kleinere 'onderzoekingen in
verband met de aan het archief gevraagde
inlichtingen.
Het alphabetiseeren en controleeren dor
fiches op de doopboeken werd geregeld
voortgezet door den adjunct-commies, den
heer W. P. van Rhiin Jr. Hij kwam gereed
met de doopfiches van de hoofdkerken over
17011811. Hiermede zijn alle' doopboeken
der hoofdkerken op fiches gebracht cn inge
deeld. een zeer tijdroovend werk, waarvan
de resultaten van blijvend belang zijn voor
de onderzoekers. Verschillende krachten
hebben hieraan medegewerkt, doch het
hoofdaandeel is wel van den heer W. P. v.
Rhijn Jr., wren de archivaris gaarne een
woord van hulde brengt voor de nauwgezet
heid, waarmede het werk is verricht.
De beperkte ruimte in het gebouw wordt
meer en meer gevoeld.
In verband met de te verwachten ontrui
ming van de thans bij de politie in gebruik
zijnde lokalen in het Raadhuis en de be
stemming hiervan voor liet nieuw archief,
wees de archivaris op de wenschelijkheid
om van deze nieuwe regeling gebruik te
maken voor een nadere scheiding tusschen
oud- en nieuw archief, de overbrenging van
eenige series naar het nieuw archief en het
daardoor winnen van plaatsruimte in het
archiefgebouw. Hierdoor zou mogelijk de
verbouwing en vergrooting van het archief
gebouw nog voor jaren en tot betere tijden
kunnen worden uitgesteld.
De toestand der archiefstukken cn de ver
zamelingen van de gemeente zijn zeer be
vredigend.
Inlichtingen werden in 1924 gevraagd of
gezocht door 235 personen, waarvan 83 uit
Leiden, 133 uit andere plaatsen in Neder
land en 19 uit het buitenland, waarvan 5
uit Afrika en Amerika. Hierbij is elke onder
zoeker slechts éénmaal geleld, hoewel de
meesten herhaalde brieven wisselden of
meerdere bezoeken aan het archief brachten
Uit de verzamelingen werd voor lezingen,
enz. meermalen gedeelten" in bruikleen af
gestaan.
Voor de gemeente werden evenals ook
voor particulieren tal van onderzoekingen
ingesteld.
Er werden verschillende aanwinsten ver
kregen, waarónder voor de prentverzame
ling een gezicht op Valkenburg, leekoning in
O.-I. inkt door P. C. la Fargue uit 1775; vier
teekeningen van molens aan den Maredijk,
door J. van Rijn uit c. 1835, een gezicht op
Valkenburg met de kalkmolens c. 1835. een
serie van zeven foto's naar interieurs in hel
perceel Rapenburg no. 25, naar opnamen ge
maakt voor de Rijkscommissie voor de Mo
numentenzorg.
Door den bibliothecaris van de Konink
lijke Bibliotheek werd de gelegenheid ver
kregen om het zeer belangrijke handschrift
no. 78 C. 53 en 55 met het te Leiden aan
wezige afbeeldingsmateriaal te vergelijken
en de belangrijkste afbeeldingen te photo-
grapheeren. De drie deelen van het hand
schrift bevatten honderden teekeningen door
Schoemaker, deels naar oudere teekeningen
van C. Pronk, A. de Haan e.a. Hiervan wer
den er 140 door den "concierge de Bruin ge-
photographeerd.
Geheel onverwacht werd den archivaris
de gelegenheid geboden om een uit het ar
chief van het sinte Catharina-gasthuis af
komstig eigendomsbewijs van een op een
huis aan den Hoogewoerd gevestigde rente
uit 1435 te koopen, waarvan een afschrift
voorkomt in het register van het gasthuis,
en waarvan als zoodanig reeds ccn request
werd opgenomen in de requestenlijst van dit
gasthuis onder No. 462. In de laatste dagen
van het jaar- werd hij verrast door de toe
zending van drie kisten met bescheiden be
treffende Allard de la Court, overleden 8 Fe
bruari 1766, en van diens weduwe Calha-
rina Backer.
Hénri ter Hall en de Vrijheidsfilm.
De Vrijheidsbond heeft gisteravond zijn
„Vrijheidsfilm", zooals deze filmvertooning
door de Partij zelve wordt aangediend, voor
de tweede maal in de kleine Stadszaal ge
geven. Thans werden de beelden door het
Kamerlid den heer Ilenri ter Hall vertoond
en toegelicht, terwijl hij bovendien een korte
inleiding vooraf hield en tusschen de ver
schillende afdeelingen in ook nog korte op
merkingen maakte. De heer Ter Hall had
zijn eigen toestel medegenomen, waardoor
de beelden, ook al was het moeilijk om de
zaal donker te krijgen, door hun meerdere
scherpte veel beter uitkwamen dan den
vorigen keer.
De opkomst was nu ook grooter, met
name van niet-leden, naar het ons voor
kwam, waaronder nogal veel jonge men
schen, zoodat de zaal vrijwel geheel bezet
was.
De heer Ter Hall, bij het bianenkomen
met applaus begroet, werd door den voor
zitter, prof. dr. B. D. Eerdmans, met een
kort woord ingeleid, waarna hij aan dezen
BINNENLAND.
Vervroeging van de loting voor dé
militie.
Voorloopig Verslag der Eerste Kamer
over het initiatief-voorstel van mej. Wes
terman tot wijziging van art. 3 dor Lager-
Onderwijs-wet 1920.
De Minister van Oorlog heeft vastgesteld
de regelen, waarnaar de verdere vorming
van beroepsofficieren der landmacht zal
moeten plaats vinden.
BUITENLAND.
Havas over de nota van Frankrijk inzak#
het veiligheidspact.
Baldwin In het Engclsche Lagerhuis over
dit pact.
De Engelsche Labour-partij is tegenstan
der van het veiligheidspact.
Painlevé is te Rabat gearriveerd.
Voortdurende demonstraties in China.
Jiel woord gaf. De lieer Ter Hall ving op
I zijn gewone wijze, in korle, oogenschijnlijk
in zeer los verband tot elkander slaande
zinnen, aan met zijn hartelijke liefde voor
de vrijheid uil te spreken en deed uilkomen,
dal de vrijheid een echt Nederlandsche ge
zindheid is. Vrijheid van gedachte, van spre
ken en Schrijven; vrijheid om op zijn eigen
wijze zijn geloof te belijden, is de heele
remedie tegen ontevredenheid en voor orde
en recht, zooals vrijheid van handel en ver
keer voor de volkswelvaart bevorderlijk is.
Overigens wilde spr. geen groole politieke
rede houden. Daaraan is trouwens in Leiden
geen behocfiè, waar de kopstukken wel ko
men spreken en waar men verder zelf veel
knappe menschen heeft.
Liever wil hij uit zijn zevenjarige loop
baan als Kamerlid eenige ervaringen mede-
deelen, meest van aangenamen aard; de
minder aangename heelt hij zoo spoedig mo
gelijk vergeten. Toen hij gekozen was voor
de eerste maal, schreef de „N. R. C.", dat
hij wel niet een der politieke leden der Ka
mer zou zijn. En dat was goed gezien. Meer
dan zich met hooge politiek in te laten,
staat hij op den reêelen bodem der praolijk.
Zijn ervaringen opsommende, herinnert hij
nog altijd met genoegen, dat hij tegen den
ernstigen raad van zijn medicus in, omdat
hij ernstig ziek was, naar de Kamer is ge
gaan om aan de stemming over de Vloot
wet deel te nemen, die toen met één stem
meerderheid werd verworpen. Verder her
innerde hij zich met genoegen, dat, bij de
behandeling der Pensioenwetten, de sociaal
democraat Klaas ter Laan hem als een eer
lijk man qualificeerde. Zulk een getuigenis
van een tegenstander doet toch altijd goed.
En vriend Ter Laan meende het.
Daarop liet hij eenige der zittende Mi
nisters de revue passeeren en maakte op
sommigen hunner grappige of geestige op
merkingen, die bij een deel der vergadering
er goed ingingen en applaus en golach ver
wekten. Zoo noemde hij Zijne Excellentie
Ruys bijv. een krammer van oude kabinet
ten (kabinet; ouderwetsche kaét).
Sprekende over zijn iilusteren collega
Braat, ging hij cfter dezen ook verschillende
aardigheden deibiteeren, om daarmede op de
lachspieren van zijn gehoor te werken. Dat
men van het platteland speciale vertegen
woordigers in het Parlement wil hebben,
best, maar laai men er dan mannen of
vrouwen afvaardigen, die niel de clown van
de Kamer worden.
Na nog enkele losse grepen uit het leven
der verschillende Partijen of van personen
tot een of andere Partij behoorend, te heb
ben gedaan, waarbij hij meermalen het ge
hoor hartelijk deed lachen, werd begonnen
met de verloöning van de film, die, zoo
als wij reeds vroegeï meer uitvoerig mee
deelden, uit vijf atdeelingen bestaat, zooals:
vrijzinnige en andere kiezers, waarbij men
o.a. een kaart van Nederland te zien krijgt,
waarop de honderden atdeelingen van den
V.-B. als het ware uit den grond oprijzen,
waar de dwergparlijtjes, die 200,000 stem
men doen verloren gaan, ten toonecle wor
den gevoerd cn waarin tegelijk de 'sluip
moord op Willem van Oranje wordt ver
toond, enz.
Voordat de tweede afdc-eling: de door den
V.-B. gewenschle internationale ontwape
ning, in beeld werd gebracht, hic-ld de lieer
Ter Hall een betoog, waarin hij deed uitko
men, dal het denkbeeld tot legerafscliafling
al oud is. In 1871 werd daar al voor gepleit.
Had inen bet toen gedaan, dan zouden wij
in 1911 door Duitschland onder den voet
zijn geloopen. En daarom en dat werd in
de lilm gedemonstreerd alle landen moe-