VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
No. 20.
Het Klaverblad.
Zaterdag 16 Mfef
Anno 1925
ui ui
Naar het Engelseh van L. E. TIDDEMAN.
Vrij bewerkt door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Hoofdstuk II
2)
Arme Kitty!
Jenny Henderson stond buiten op Lies
beth te wachteh.
„We gaan denzelfden kant uit", zei ze,
„zullen we samen gaan?"
Liesbeth vond dit heerlijk.. Gezellig bab
belend liep het .tweefcaL naar buis. Jenny
vertelde van de verschillende meisjes in de
klas.
„Wie is dat meisje met die bruine jurk
en stoppen aan haar beide ellebogen?"
vroeg Liesbeth.
„Dat is Kaatje Dan vers", antwoordde
Jenny. „Ziet zij er niet schunnig uit?"
Zij schudde haar krullen naar achter cn
Liesbeth wilde juist zeggen*dab zij Kaatje
een lee lijken naam vond, toen Kitty miauw*
de en haar aandacht afleidde.
/Misschien", zei Jenny, stikt ze. We
mochten wel eens naar haar kijken."
Zij maakten het touw; dat om het mandje
zat, los en keken, of er soms wat aan ha
perde. Zij zagen, dat Poes alleen uit ver
veling over haar- nauwe verblijfplaats
miauwde en besloten zoo vlug mogelijk
naar huis te lqopen.
Kitty stak haar kopje op en Liesbeth
en Jenny drukten er beiden een kusje op.
Toen deden zij het mandje weer voorzich
tig dicht.
Toen zij door het karoperfoelielaantjo
liepen, zagen ze heel hoog langs een haag
mooie bloemen groeien Natuurlijk wilden
zij ze graag plukken. Jenny had een para
plu met een haak en droeg ook een sta
peltje boeken. Deze legde zij op den grond
en zij trok met haar paraplu voorzichtig
een paar takken kamperfoelie omlaag, zoo
dat zij er bij konden.
Na dit. oponthoud wilden de kinderen
weer verder gaan, maar toen iLibsbcth'
haar mandje opnam, voelde zij, dat het
veel lichter was geworden en riep zij ont
steld uit:
..O kijk eens!"
Hefc touw zat niet meer om het manctjo.
Zij hadden het er niet stevig genoeg om
heen gebonden en Kitty's worstelingen had
den het losgemaakt. Dat was maar een
kleinigheid, maar het was lang geen klei
nigheid tot de ontdekking te komen, dat
Kitty ontsnapt was
Dc beide meisjes waren wanhopend. Zij
liepen een heel eind terug, keken onaer
hagen en in slooten, doch konden nergens
een spoor van de lieve Kitty ontdekken.
Toen het eindelijk al heel laat geworden
was, holde Liesbeth naar huis en vertelde
zij de treurige gebeurtenis aan haar moe
der. Het was heel moeilijk om haar te be
grijpen, want haar verhaal bestond uit on
samenhangende woorden, die door snikken
onderbroken werden. Eindelijk echter be
greep mevrouw Joncs, wat er gebeurd was.
Zij was niet boos op haar dochtertjeJuf-
fjxmw Armifcage had haar reeds aan het
verstand gebracht, dat zij verkeerd geAn
had.
Bovendien had mevrouw Jones erg mede
lijden met^het arme kind, want hongerig
en dorstig als zij was, kon zij door haar
heftig snikken niets naar binnen krijgen.
Zij zei maar steeds:
„Misschien h heeft K Kitty ook
h honger!"
Dick kwam nu naar haar toe. ,,Dat geloof
ik niet,'? zei hij. Kitty is zoo'n snoezig
poesje, dat iedereen haar dadelijk vat to
eten zal geven. En we zullen haar natuur
lijk gaan zoeken."
„Hoe kan dat, als jij den boelen dag op
school bent en ik ook?"
Maar Dick liet zich niet zoo spoedig uit
het veld slaan
„Ik zal Moeder vragen, of we Zaterdag-
middag Kitty mogen gaan zoeken. En ik ge
loof vast, dat we haar zullen vinden."
Dick was zóó vol hoop, dat Liesbeth met
snikken ophield, haar tranen afveegde en
nog wat at. Na tafel speelde zij zelfs met
haar broertjes. Deze waren, alle drie heel
lief voor haar, want zij zagen niet graag,
dat hun eenig zusjo verdriet had.
Toen zij dien avond naar bed ging, voeg
de zij een nieuwen zin aan haar .gebedje
toe en vroeg zij God, of Hij haar helpen
wilde haar poesje te vinden. Daarna viel
zij in. een rustigen slaap.
Den volgenden morgen ging zij weer
naar school on daar hoorde en zag zij zóó
veel nieuws, dat zij geen tijd had aan haar
groot verdriet te denken. En toen zij tus-
schen den middag met de andere meisjes
naar buiten ging om te spelen, gebeurde er
- Iets, -dat haar gedachten'geheel afleidde.
'Alle'kinderen waren druk aan het spe
len, toen zij op eens een meisje zag, dat
beelemaal alleen stond Zij was iets grooter
dan zijzelve en zag er heel bedroefd uit,
terwijl zij tegen der. muur geleund stond en
naar de anderen keek.
Zij droeg een verstelde jurk en een hoed,
die eenmaal wit was geweest, maar door
de zon beelemaal bruin was geworden cn
waarvan het lint verschoten was.
„Waarom speelt dat meisje niet mee?"
vroeg Liesbeth.
„Omdat we liever zonder haar spelen",
antwoordde een groot meisje.
„Waarom?"
„Ze;ziet er altijd zoo schunnig uit", zei
nu hetzelfde meisje weer.
Liesbeth maakfco kaar hand los uit .die
van haar buurvrouw en zei-
nik vind jullie, allemaal erg flauw
„Dat kan ons niets schelen, kind
„Je bent heel onaardig, dat zal Moeder
ook vinden."
„Jij hoeft ons de les niet te lezen, hoor!"
Het -grootste meisje keek Liesbeth boos
aan en deze wierp haar leelijke blikken toe.
Maar het.gekibbel vvas hiermee nog niet
uit, want jongejuffrouw Liesbeth Joncs»
stak haar tong uit, hoewel zij natuurlijk
best wist, dat dit heel ongemanierd was.
Zij werd erg boos en dan doe je soms wel
eens dingen, die leelijk zijn en waarover je
later spijt hebt. Het groote meisje gaf haar
nu een klap, maar in plaats van te huilen,
liep Liesbeth bard weg. Dat wa^,oigenlijk
I
het verstandigste, wat zij op dit oogenblik
doen kon.
Zij liep echter niet ver en ging regel
recht naar het meisje, dat tegen den muur
stond en heel bleek was. Zij zag er werke
lijk heel bedroefd uit. Welk kind zou zich
ook gelukkig voelen^ als het moet toekij
ken, wanneer alle anderen vroolijk aan het
spelen zijn?
Zij glimlachte, toeri Liesbeth naderbij
kwam en voelde, dat zij een vriendinnetje
gevonden bad. Zij had een vriendelijk har
tje en stak haar beide handen uit.
Maar toe»n Liesbeth zei
„Jij heet Kaatje Dan vers, is het niet?"
en alle meisjes lachten, antwoordde het
kind boos:
„Als je me zóó noemt, hoef je je niet
met mij te bemoeien.",
„Maar hoe heet je dan?" vroeg Lies
beth verbaasd. „Jenny Henderson zei, dat
je Kaatje Danvers heette Ik heb bet haar
gevraagd."
„Jenny Henderson is een naar spook;
jullie zijn allemaal spokenriep het kind
snikkende uit. „Jij ook!"
En zij draaide zich nog barder snik
kende om.
Liesbeth* sprak nu vriendelijk over den
schouder van het ongelukkige kind heen.
„Ik wist niet, dat het een bijnaam was.
Ik wist het heusch niet," zei zij. „Waaronj
noemen zc je Kaatje Danvers?"
„Omdat ik versleten jurken aan heb."
„Maar hoe heet je dan eigenlijk?"
„Cathrientje."
..Dan ?al ik je altijd Cathrientje noemen.
Dal beloof ik je."
Geen antwoord.
Liesbelh waagde het haar arm om Ca-
thrientje's middel te slaan. Zij werd niet
afgeweerd en in het vólgend oogenblik wan
delden de nieuwe vriendinnetjes gearmd
weg, terwijl de anderen ophielden met spe
len en- hun een en and.er nariepen.
„Nare kinderen!" riep Liesbelh terug.
,,'t Kan me niet schelen, wat jullie roept!"
Cathrientje keek -haar vol bewondering
aan, want zij vond dit heel dapper.
Laten we hier heen gaan." zei Liesbeth.
Hier was een schuur, waar allerlei zaken
opgeborgen werden. De beide meisjes gingen
er in en zaten weldra op een kist. Cathricn-
tje's oude jurk zag er nóg ouder uit naast
de blauwe van haar nieuw vriendinnetje.
Cathrientje wilde nu wel pralen.
„Ik wou, dat Moeder me nooit naar deze
school gestuurd had." zei zij; ,,'t is er zoó
vreeselijk!"
„Hou je dan niet van juffrouw Armilage?'
„Jawel."
„Vin-je de lessen te moeilijk?"
„Nee."
„Is het dan alleen, omdat ze je zoo
noemen?"
„Ja en omdat ze niet met me willen
spelen."
„lk wil wel met je spelen. hoorJ"
„Moeder kan het toch niet helpen, dat ze
mij geen mooie jurken geven kan", ging het
kind voortr Moeder heeft geen geld ooi ze
te koopen. Vader is altijd ziek en heeft veel
geld verloren. Zi$. zijn kost heel veel, zie
je, de dokter en heel veel dingen, die Moe
der koopen moet".
„Ja," antwoordde Liesberth. „Maar.