Een Lieve Poes en haar Gebreken. Z(ju dochter giog bij het onderwijs en touwde ua eenige jaren kort voor den dood van haar vader met Paul Dane, eon weduwnaar met één dochter. Uw man was het eenige kind uit dat huwelijk. Ik geloof wel, dat Paul haar gelukkig maakte, maar ik heb altijd toch de overtuiging genad, dat de moeilijkheden in haar jeugd haar leven verkort hebben en dat ik, die de oorzaak van die moeilijkheden was, dat nooit weer goed kon maken. Toen ik wat geld verdiend had, ging ik naar Afrika en maakte daar fortuin afs diamant-handelaar. Daarna kwam ik weer in het land terug en vernam, dat Dlizo gestorven was. Kort daarop trok ik naar Australië en bleef daar, tot de doctoren mij voorschreven naar Engeland terug te keeren, waar ik terecht kwam in het huis van Blize's kleinkinderen. Herinnert u zich misschien nog, hoe ik ontstelde, toen u mij vertelde, dat uw schoonouders Paul Dane eu Elize Bevan heetten Bij die gelegenheid kwam ik tot de ontdekking, dat uw kinderen, die ik reeds had ieeren liefhebben, de ■kleinkinderen van mijn lieve Elize waren. Eu u alles weet, zult u kunnen begrijpen, hoe gelukkig ik zijn zou, als u mij toe stond voor de opvoeding van uw jongens en meisjes te mogen zorgen." „Ja, ik kan mij in uwe gevoelens in denken," antwoordde mevrouw Dane op een toon vol sympathie, „en ik ben u heel dankbaar, meneer Holms, maar ik moet alles nog eens rustig overdenken." „U veracht mr| dus niet, nu u alle6 weet?" vroeg de oude heer. „Ik deed heel verkeerd in mijn jeugd, maar ik heb het oprecht betreurd en getracht door zuinig te leven, zóóveel geld' op te sporen, dat ik eenmaal aan de achterkleinkinderen van den ouden heer Bevan aon kunnen goedmaken, wat ik aan hem en zijn dochter misdeed?" ,.U verachten?" riep mevrouw Dane uit. ^Eooit heb ik zooveel bewondering voor u gevoeld, als in dit oogenblik. Maar," voegde zjj er aan toe, daar zjj meneer Hojms van zijn treurige gedachten wilde afleiden: „Wij vergeten het geld te be kijken." Z£ nam een gulden uit den spaarpot van Tom en terwijl zjj dien nauwkeurig bekeek, kwam er plotseling een verschrikte nitdrukkiug op haar gezicht „Er staan heel duidelijk twee kruisjes pp," zed zij eindelijk. „Ja en hier zie ik ook twee kruisjes op," sei meneer Holms, die eveneens aandachtig een gulden uit Betty's spaarpot bekeken had. „Het is even duidelijk als bedroevend. Ik vrees, dat het onze plicht is, meneer Hope hiervan in kennis te stellen." (Wordt vervolgd). Door G. J. VISSCHER, Neen, een gewone kat was die goeie Piet eigenlijk niet meer. 't Was een huisgenoot anders kon men hem niet noemen. Mijnheer hield veel van hem. Mevrouw was dol op hem. En de tienjarige Louise? Hoe die over Piet dacht, zult ge wel he g-rijpen, als ge het volgende hoort. De juffrouw, bij wie ze in de klas zat, had haar eens gevraagd: „Uit hoeveel personen bestaat jullie huis gezin?" „Uit vier", zei Louise dadelijk. „En dat zijn?" „Moeder en Vader, en Piet en ik.tt „Hoe oud is je broertje Piet?" „Piet is mijn broertje niet.- „Wie ie dat dan?" „Piet is de poes." De andere kinderen begonnen te lachen en de juffrouw ook. „Maar Louise", zei de juffrouw, „die poes behoort toch niet tot jullie gezin." „Jawel, juffrouw 1" beweerde Louise. „Hij is altijd in de kamer, en hy eet in de kamer, en hij slaapt op de canapé, en ik speel met hem, en hij begrijpt alles. Moe der zegt: hij is net een mensoh." Piet was een prachtkerel 1 Hg behoorde tot bet c^pcrsche ra§, was heel mooi regelmatig gestreept en had een paar snorren van belang. Hij was nog Jnaar enkele maanden oud, toen hij in Louise's woning werd opgenomen. Speelsch, dat hij toen wa»! Overal sprong hij op en in. Alles, wat maar rollen wou, beschouwde hij als zijn speelgoed. Op enkele dingen was hij bepaald ver zot. Daar had je b'ijv. moeders vingerhoed! Die was alleen veilig aan haar vinger of in de naaidoos. O wee, wanneer hij op tafel lag 1 't Was, of Piet het rook. Kreeg hij hem te pakken, dan was hij dadelijk zoek en een half uur daarna, maar soms ook wel een dag later, werd hij onder de piano vandaan gehaald, of uit een pantoffel, ja één keer zelfs uit de asohlade van de kachel. Een stuk of drie bloemvaasjes moesten het bezuren, dat ze slechts van broos gias gemaakt waren. Piet ving de vliegen, die op de rmte* Hepen, maar haakte meteen met zijn nagels im de' gordijnen. 't Was aan de zitting van de stoelen te zien, dat Piet er zijn nagels wel eens in zette. Maar: „Piet was niet wijzer! Piet was immers maar een stom dierPiet was toch een schat van een katl" Vader keek één keer zeer bedenkelijk. Dat was, toen hij vier gulden vijftig moest betalen voor het repareeren van do pendule Piet had den slinger heen en weer zien gaan.1"'De pendule was van onderen open. Op een oogenblik, dat men niet op hem lette, sprong hij op den schoorsteenmantel. „Piet, wat doe je?" werd er geroepen en Piet sprong van den schoorsteenmantel, maar hij werd onmiddellijk gevolgd door de pendule, die over de kachel heen op den grond tuimelde. Vier gulden vijftig reparatiekosten! „Zulke dingen zouden niet al te dikwijls moeten gebeuren", meende mijnheer, „Wat dan, man?" zei mevrouw. „Ja, ik wil zeggen, dat het dan mis schien beter zou zijn, om Piet weg to doen." „Och kom!" vergoelijkte mevrouw. „Het beest kan het immers niet helpen, 't Zal wel beter worden, als hij wat ouder is." Louise had bij dit gesprek Vader en Moeder met groote oogen zitten aankijken. Potseling begon ze hard te huilen. „Wat is er, kindje?" vroeg mevrouw ver schrikt. „Heb je ergens pijn?'4 „Neen, Moeder." „Wat scheelt er dan aan?*' „Ik ben zoo bangals ik iets breekdat Vadermij dan ookweg wil doen." „Kindje, kindjezei Moeder lachend. „Daarvoor behoef je niet bang te zijn. En Piet gaat ook niet weg, niet waar Vadei r' „Neen hoor, Wiesje!" zei mijnheer. „Huil maar niet Jij en Piet blijven alle bei bij ons!" 't Ging werkelijk, zooals mevrouw voor speld hadtoen Piet ouder werd, brak hij niet zooveel meer. Maar nu werd hij weer lastig in een an der opzicht. Op straat kwam hij nooitde voordeur bleef onherroepelijk voor hem gesloten hij moest eens wegraken Maar een ka?) wil af~esa toe wel eens gras eten't schijnt, dat dit noodig is voor haar gezondheid. Piet werd dan ook dikwijls door de keu kendeur in den tuin gelaten. Dat vond hij fijnHij ging de schuttin gen over en geen enkele tuin van het hui zenblok, waartoe zijn woning behoorde, bleef onbezocht Maar die groote, dikke Piet voelde zich daar eerst recht vrij en als hij een vlinder of een vlieg zag zitten, dan nam hij zijn sprong. Of die vlieg op een viooltje zat, of op een roos, of op een'dahlia, dat was hem allemaal precies hetzelfdehij sprong er op af en terwijl de vlieg naar boven vloog, dook hot geknakte bloempje naar beneden. „Die leelijke kat!" werd er dan geroepen en een straal water, uit ©en tuinslang of een handvol grind beduidde Piet, dat hij een paar tuintjes verder moest gaan. Wat wel merkwaardig was als mijn heer, of mevrouw, of Louise in de handen klapt, rende Piet dwars door tuinen en over schuttingen naar huis. t Is een rakker!"» zeiden de buren, maar toch vonden ze het een aardig beest. Hij was ook zoo groot, zoo mooi en zoo sterkDe andere katten in de omgeving hadden respect voor hem, maar hij maakte geen misbruik van zijn meerdere kracht, daarvoor was hij veel te goedig van aard. Toen de tweede Lente voor Piet aanbrak, was hij volwassen. Muizen kwamen in zijn woning niet voor. Een enkele maal snapte hij er wel eens eentje in de tuintjes. Die bracht hij daq trouw thuis. Op een keer hoorde mevrouw een knorrend geluid onder de canapé. Ze keek en jawel Piet, die pas binnengekomen was, zat met een muis in den bek op een voetkussen en hij bromde, alsof hij bang was, dat men hem bestelen zou. Hij werd de deur uitge jaagd en toen hij een kwartiertje-later weer binnen kwam, ging hij zich voor 't raam zitten wasschen. Had hij misschien opgemerkt, dat Louise zich, ala ze gegeten had, ook altijd waschte Buren, die hem wel eens met een muisje zagen gaan, zeiden: „Die Piet is toch een flinke kat. Kijk eens aan! Hij heeft weer een muis gevangen: daar zullen wij teD minste geen last meer van hebben." Maar hun genegenheid was helaas niet blijvend. Toen de Meimaand aanbrak, begonnen dc jonge vogeltjes uit te vliegen. Het duurde niet lang, of Piet kwam thuis met een jong muschje Het diertje leefde nog. Toen was Holland in last! Mevrouw erbijLouise natuurlijk ook. Er werd geweldig op Piet gebromd en van schrik liet hij zijn prooi los. Het arme dier tje werd op een franellen lapje in een kar tonnen doos gezeteen uur daarna was het dood. „Piet is stout-'', zei'Louise, zoo boos mo gelijk. Tot antwoord begon Piet te spinnon ©a hij streek heel vriendelijk met zijn kop fangs haar been. „Neen! Ga maar weg! Ik wil niets van je weten, als je vogeltjes vangt." Miauw zei Piet en hij liep den tuin im Bij dat eene muschje bleef het niet. Hij had er den smaak van te pakken en al was hij voor een poes wat log, toch liet zijn lenigheid niets te wensohen over. 't Wa ren niet alleen jonge vogels, die hij thuis bracht o neenEerwaardige musschen- vaders met donkere befjes en musschen- moeders moesten het ook ontgelden. En als Piet met zijn slachtoffer in een veilig hoekje zat, verorberde hij het heele- maaler bleef geen veertje van o-ver. Louise's ouders beredeneerden wel, dat het dier alleen zijn natuur volgde, 't Was in zijn soort eigenlijk een manier van jagen. De menschen waren veel wreeder, want ha zen en patrijzen, die alleen maar gewond waren, moesten na een geweldig lijdeD soms in een eenzaam hoekje van honger omkomenen dat gebeurde nooit met de vogeltjes van Piet. Er waren immers toch veel te veel musschen. Ze haalden de jonge erwten uit den grond Ze pikten de bloe sems van de pereboom en stukja, maar 't was een akelig gezicht, als Piet met zoo'halfdood en vogel het huis in kwam, en de buren spraken óók een woordje mee Toen hij alleen muizen ving, werd hij door iedereen geprezen, maar nu! „Daar heb je hem weer! Hij heeft weer een vogeltje!" En dc ramen vlogen open en de veranda's waren dicht bezet en er werd geroepen en geschreeuwd. „Kijk toch eens Die ellendige kat. Dat arme vogeltje. Als het mijn kat was, liet ik hem afmaken. Wie wil nu zoo'n kat hebbenDat zal mijn poesje niet doen, hè?" En bij die laatste woorden streelde een dame op de derde verdieping haar edgea vififvoetigen huis-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1925 | | pagina 18