VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
No. 16.
Zaterdag 18 April
Anno 1925
'4lf'
Een half dozijn Kinderen
;^am* tiiï» -IT: ••is;•••;T«iTi: •*/%s?c£y«
JI §Vj% 11 >*|»ml|in >l|i»nl |ht iij iinlili nl|ii'il|ii J
Naar het Engelsch van B. FISCHER,
Vrij bewerkt door C. H.
8)
HOOFDSTUK XVII.
Betty als Geldwinelaarster.
„Paul," vroeg Lydia, wier stille sympathie
den jongen in deze moeilijke dagen een
groote troost was-, „is Willem Peters eigen
lijk rijk?"
„Dat gelool ik niet," antwoordde Paul.
De vijf oudsten van „het halve dozijntje"
liepen, allen in regencapes gehuld op
een morgen naar school.
„O, maar Willem is rijk," mompelde
Betty, die zoowel de vraag als het antwoord
gehoord had. „Hij koopt altijd snoep en
sigaretten en heeft er mij ook eens van
moegegeven, van den snoep, bedoel ik."
„Betty," riep Kitty plotseling verontwaar
digd uit, „het is heel leelijk van je, iets van
dieD naren jongen, die Paul zoo loelijk be
handeld heeft, aan te nemen. Als hij mij
iets durfde aanbieden, zou ik het hem in
in zijn gedicht gooien."^
„Ja Betty, je weet wel, dat Moeder niet
goed vindt, dat we tusschcn de maaltijden
snoepen," zei Bob.
..Als je gezien had, hoe lekker het er
uitzag, zou je het heusch aangenomen heb
ben," antwoordde het kleine meisje. „Het
waren grobte, zachte fondants, die in je
mond smelten. Het was op den dag, toen
Bob en ik alleen naar school gingen. Hij
wou er geen hebben en ik had er één voor
Kitty en één voor Tom bewaard, maar ze
werden heelemaal kleverig in mijn hand
en daarom at ik ze maar zelf op."
„0, ik dacht, dat je ze van je vriendin
netje gekregen had!" riep Bob nu uit.
„Nee, Willem gaf ze me. Hij kocht er
een heel pond van en een groote doos met
flikken!"
„Dan moet hij er veel geld voor uitgege
ven hebben," zei Lydia. „Zou hij zooveel
weekgeld krijgen?"
„Hij had gisteren een rijksdaalder en twee
guldens in zijn zak." zei Bob. „Hij heeft ze
me zelf laten zien."
„En," ging Betty voort, „hij beloofde mij
een plak chocola, als ik aan niemand ver
telde, dat ik hem al het kleine geld uit de
spaarpotten van Tom en mij gaf."
„Heb je Willem geld uit je eigen spaar
pot en dien van Tom gegeven? 0 Bettyl"
riep Lydia verschrikt uit en Kitty voegde
er verontwaardigd aan toe:
„Wist je dan niet, dat het stelen was,
toen je het geld uit Tom's spaarpot nam?"
„Het is heel onaardig van je, Kitty," snik
te het kind nu, „om te zeggen, dat ik een
dief ben. Ik nam tien dubbeltjes uit den
spaarpot van Tom en deed er weer een
gulden is. Willem zei, dat het wisselen was.
Dat is toch geen stelen, Lydia?"
„Nee, lieveling," haastte het oudste meisje
zioh haar jongste zusje gerust te stellen,
„natuurlijk zou je van niemand ook maar
een cent stelen, maar je had toch aan
Moeder moeten vragen, of je de spaarpot
ten mocht openmaken."
„Maar ik had Willem beloofd, het aan
niemand te zeggen," verdedigde Betty zich.
Hij sei, dat het een geheim was, een acid
geheim, en dat hij mij een plak chocola zou
geven, als ik het aan niemand vertelde.
Oh!het kleine meisje hield plot
seling verschrikt op. „ik had het jullie ook
niet mogen vertellen. Zou Willem het heel
erg vinden?"
„Broertjes en zusjes moeten geen gehei
men voor elkaar hebben," zei Lydia nu.
„Wanneer heb je 't geld gewisseld, Betsy?"
„0, toen hij mij de fondants gegeven
heeft. Ik zou het Bob wel dadelijk verteld
hebben, als hij niet zoo brommig was ge
weest en ik dacht er niet eerder weer aan
dan vanmorgen. Was het stout van mï, dat
ik het vergat, Lydia?"
„Nee, niet echt stout. Betty," zei het
groote meisje nu moederlijk, terwijl zij haar
arm om het kind heen sloeg. „Maar als er
weer eens iemand is, die je wat vraagt,
moet je ct eerst met Moeder over spreken.
Zul je dat niet vergeten?"
„N-nee," mompelde Betty en zij slikte een
traan weg. Zij was een oprecht, klein meisje
en voegde er nog aan toe:
„Misschien was het een heel Ideip .beetje
stout, want toen ik bezig was dq dubbeltjes
te tellen, dacht ik er wel hgel even aan, dat
Moeder bet misschien niet goed zou- vin
den, dat ik den spaarpot openmaakte. .Moe
der heeft het wel nooit gezegd, maar ik
weet liet toch wel bijna zeker."
Lydia kon niet nalaten, haar kleine zusje
te knuffelen.
„Zeg Paul," zei Bob op fluisterenden toon,
toen hij met zijn broertje alleen was. „Waar
om heb je niet aan Lydia gezegd, dat Hope
geld, dat hij in zijn lessenaar liét. liggen,
kwijt is?"
„Och, ik weet het niet," antwoordde Paul
min of meer ongeduldig. „Ik vind het; ellen
dig Peters te verdenken. Hij is toch mijn
vriend geweest en nou ja, ik mo-ht hem
toen wel Bovenndicn is het ook best moge
lijk, dat hij eerlijk aan dat geld geko
men is?"
„Mischien wel." gaf Bob toe, al verried
de toon, waarop hij deze woorden zei, dui
delijk zijn twijfel. „In elk geval is hf.t ge
makkelijk uit te vinden. Hope heeft op de
gc-Id-tukkm kruisjes gezet en dus
„Hou toch je mond!" riep Paul boos uit.
„Ik beu geen deleotieve. Niemand zal mij
overhalen, een vroegeren vriend te bespie
den. Dat doe ik niet"
Hoofdstuk XVHI.
De Geschiedenis van Meneer Holms.
Maar niettegenstaande Paul's ridderlijk
besluit: doof en blind te blijven voor Wil
lem Peters' tekortkomingen, kon hij toch
niet verhinderen, dat de vele diefstallen van
den slechten jongen eindelijk aan het licht
kwamen. Hij kon Bob niet beletten te
spreken. -
Zoodra de laatste om twaalf uur thuis
kwam, vertelde lig zijn moeder, wat hg wist.
Mevrouw Dano hechtte eerst geen geloof
aan zijn verhaal, maar nadat zij Paul en
Betty ondervraagd had, begon zg toch te
vermoeden, dat er een grond van waarheid
in zijn kon en zij het geld in de spaar
potten van haar twee jongste kinderen aan
dachtig bekjjken moest, ten einde misschien
eenig licht te kunnen brengen in de dief
stallen, welke voortdurend op school ge
pleegd werden.
En toen meneer Holms, nadat de kinde
ren dien middag weer naar school gegaan
waren, ook van meening was, dat er klaar
heid in deze zaak gebracht moest worden,
maakte zij de spaarpotten, dio meneer Dane
in den vorm van kleine Zwitserse he huisjes
gesneden had, open.
„Uw man knutselde zeker graag," riep
de oude heer bewonderend uit, toen hg de
spaarpotten nauwkeurig bekeek. „En wat
had hij een uitviuderstalent! Hoe meer ik
het bijna volledige .plan van zijn laatste
uitvinding bestudeer, des te meer ik over
tuigd ben, dat het indien volledig
van onschatbare waarde voor mijneigenaren
zgn zou. O, ais we meer do ééne ont
brekende schakel in den overigens zoo
volmaakten ketting konden ontdekken.'- Het
is maar een heel klein schakeltje en toch
zonder dat is de geheele uitvinding waarde
loos. !k heb mijn hersenen reeds verscheidene
malen tevergeefs gepijnigd om het verband
te vinden, maar het gaat mijn bevatting te
boven. Als u een andéren uitvinder in- den
arm neemt, zult u hem een gedeelte vau
de opbrengst moeten afstaan en dat zou
toch jammer—zrjn. Ik-ben bang, dat wij
zullen moeten wachten, tot Kitty oud en
verstandig genoeg is om liet mooie plan
van haar vader te voltooien.
„Het is heel vriendelijk van u, zooveel
belang in onze zaken te stellen," antwoord
de mevrouw fiano dankbaar, terwijl zij het
geld gedachteloos door de vingers liet gaan.
„Ik begrijp werkelijk niet, waarom u zien
zooveel moeite geeft voor mensohen, die
tot voor korten tijd nog geheel .vreemden
voor u waren cn weet niet, hoo ik u ooit
erkentelijk genoeg kan zijln voor uw sym
pathie en hulp."
Meneer Holms hief zga rimpelige,oud®
band afwerend op.
Vreemden! Heeft u dan nooit eenig ver
moeden gehad, dat ik alle redenen heb. era
belang in uw kinderen te stellen"'" vroeg
hij langzaam. En na haar verbaasd-vragen-
den blik te hebben ontmoet, ging hij voort:
Ik ben een lafaard geweest, maar nn
ik u beter heb leeren kennen, vind ik den
moed, u mijn geschiedenis te vertellen, want
ik ben overtuigd, dat, zoodra u weet, dat
ik de grootvader van uw kinderen had
moeten zijn, uw vriendelijk hart medelijden
met mij zal hebben en u mij niet langer
weigeren zult, de kosten van hun opvoeding
ta betalen."
„De grootvader van mijn kinderen! Maar
bent u dan soms geëngageerd geweest met
mijn schoonmoeder?" vroeg mevrouw Dane,
die dadelijk de beteekenis van meneer Holms'
woorden scheen te vatten.
„Ja, meer dan een jaar was ik met
F.lize Bevan geëngageerd," luidde het ant
woord. „Kort vóórdat ons engagement pu
bliek werd, had ik mij voor de helft in
de zaak van haar vader ingekocht. Meneer
Bevan's gezondheid ging achteruit en nij
liet de geheele zaak aan mij over. Ik was
jong en eerzuchtig, speculeerde en verfoor
veei geld. Ik zag de zaak meer en meer
achteruit gaan. Zg was niet meer le redden
en laf als ik was vluchtte ik naar
Amerika, mijn onschuldige slachtoffers al
leen achterlatend in den storm, dien ik
opgewekt had. Meneer Bevan was een man
van eer cn betaalde de schulden der firma
met het kapitaal, dat hij korten tijd daarna
van een verren bloedverwant erfde. Hij' hield
slechte het allemoedigsto om te leven over.