v V •j VOOR DE JEUGD t*. t t i t i t t t i ft* LEIDSCH DAGBLAD VA No. 12. Zaterdag 21 Maart Anno 1925 •1» siT*1i i!?Ti Een half dozijn Kinderen Waar hat EDgalsch van B. FISHER. Yrijj bewerkt door G. HL „Dat is waar," gaf het Hoofd Ben "klas»- ond er wijzer eveneens op onderdrukten toon toe, maar do jongen is zwak van karakter en heeft 'zich misschien door een ander laten overhalen. Ik heb opgemerkt, dat hij en Willem Peters dikke vrienden zjfn. Peters is geen goede omgang voor een eerlijken jongen. Hij oefent een slech ten invloed op zjjn kameraden nit en zoodra ik ham op heeterdaad betrap, stuur ik hem van schoof Maar ik geloof, dat hjj te sluw is om gesnapt te worden." „Ik geloof niet, dbt Dane erg op hem gesteld is." „U sohjjnt ziende blind te zrjn. waar het nw beschermelingen betreft," zei meneer Hope na. „Wat ziet n toch in dien jongen'! Hij is verwaand en lui en moet streng aan gepakt worden." „Maar hjj is misschien onschuldig. Die postzegels en dat kwartje bewijzen eigenljjk niets." ,»Hi) weigerde ze te laten zien - ÏWat is er, jongen?" riep meneer Hope, zich omkeerende, plotseling uit, daar hij een kleine jongenshand op zijn mouw gevoeld han. „Wat voer Si hier uit?" „Meneer," zei Bob want het was Bob, die met een boodschap \*an zijn onderwijzer ■voor meneer Groen in do klas gekomen was en juist gehoord had, wat er gaande was, .„meneer, ik heb gezien, dat Paul het kwartje gevonden heeft Het lag vlak bij een lan taarnpaal in de Beekstraat. Paul zal 't het .eerst, maar ik raapte het op en gaf het hem om te bewaren, omdat ik een gaatje in rnjjn zak heb." „Een getuige!" riep meneer Groen nit (terwijl meneer Hope ongeduldig tegen Paul i zen: i „Waarom zei je niet dadeJjjk, dat je broertje je verhaal bevestigen kon?" „Ik dacht dat u mij toch niet gelooven zon, meneer." „En ik heb ook gezien, dat een jongen Paul de postzegels gaf" ging Bob voort „Ken je dien jongen?" vroeg het Hoofd nu. „Pk weut niet hoe hij heef meneer, maar ik zou hem wel kunnen aanwjjzan," antwoordde Bob. Maar toen hij Paul de wenkbrauwen zag fronsen en zijn wijsvinger op dan mond leggen, voegde hij er langzaam aan toe: „Maar ik doe het niet" „Ook nief als je een zware straf krjjgf wanneer je bljjft zwijgen." „Nee, meneer; ik ben geen verrader." Meneer Hope zei nn tegen bem: „Ga weer naar je klas terug." En tegen Paul: „Die kleine baas is flinker dan jij, Dane. [Je verdient eigenlijk straf, maar ik zal het 'er voor dezen keer nog bij laten. Denk er echter aan," en hij keek Paul dreigend aan, „(fat je er een anderen keer niet zoo ge- makkolijk afkamt!" HOOFDSTUK VIH. Het Molentje. „Het is een vervelende geschiedenis," zei Lvdia. nadat Paul de zusjes het gebeurde van dien morgen verteld had. Plotseling hoorde hij zich bij den naam loepen, terwijl er iemand achter hem kwam aanhollen. Toen hij omkeek, zag hij, dat het Willem Peters was. „Wou je wat?" vroeg Paul koel, want ^al dacht hij niet, dat Willem de postzegels zelf gestolen en ze hem daarna in bewaring gegeven bad, toch kon hij het den jongen niet dadelijk vergeven, dat hij op het be slissende oogenhlik was blijven zwijgen, terwijl één enkel woord van hem Paul van alle verdenking bevrijd zou hebben! „Ik wou je wat zeggen, maar jou alleen, antwoordde Wffiem Peters, zoodra hij hem ingehaald had, op fluisterenden toon. „La ten we achter de meisjes en Bob blijven." En terwijl de anderen doorliepen, hoorde Lydia hem mopperen: „Ik begrijp niet. dat je altijd met je zusjes loopt, 't Is vreeseüjk kinderachtig van je." Lydia kreeg een kleur en Kitty'zei: „Ik vind dien jongen heelemaal niet aar dig en ik weet zeker, dat Moeder hem geen goeden vriend voor Paul zou vinden." „'t Is een mispunt," zei Bob openhartig. „Paul kon niet goed weigeren naar hem te luisteren," vond Lydia. Haar gezicht stond echter ernstig, want zij had met tegen zin opgemerkt, dat de jongen meer en meer invloed op haar oudste broertje begon te krijgen. Intusschen vroeg Paul Willem met van boosheid fonkelende oogen: „Waarom zei je niet aan meneer Hope, dat het jouw postzegel; waren? Je kon toch vooruit niet weten, dat ik er zóó zou afko men." „O, dat begreep ik wel. Ik was bovendien juist op het punt het te zeggen, tpen dat kleine ventje binnenkwam. De zaak liep goed af en ik had geen zin, door te spreken de belofte aan mijn'neef le breken, al zou ik natuurlijk twintig beloften gebroken'heb ben om jou te helpen, als het noodlg ge weest zou zijn. Dat weet je toch ook well" a jal" mompelde Paul. die' wéér ge heel onder den invloed van zijn vriend- was. „Dat is dus in orde. Je gelooft mij en kunt op mij vertrouwen. Ik wil je vriend zijn. Kom mij morgen vóór schooltijd halen. Ik zal je mijn hond laten zien en 's middags kunnen we samen wat rondlóopen." En zonder antwoord af te wachten, sloeg Willem Peters al fluitende een zijstraat in° Lydia en de jongere kinderen hadden een boodschap voor hun moeder bij den kruide nier gedaan, zoodat zij juist vóór hun huis stonden, toen Paul met een kleur van het harde loopen hen inhaalde. „Wat zei die nare jongen van Peters?" was Kitty's begroeting. „O. niet veel bijzonders!" mompelde baar broertje. „Maar hij zou het leuk vinden, als we in 't vervolg samen naar school gingen." „Dan moet je maar alleen met hem gaan „Natuurlijk! Zeg Kitty," ging hij voort om een andere richting aan het gesprek le geven. „Als je mij het karretje geeft, dat bij den molen hoert, zal ik het wiel. dat Tom laatst gebroken heeft, weer maken." „O, zou je dat kunnen?" pep Kitty ver heugd uit, terwijl haar gezicht Dlotseling straalde. „Heel graag!" Toen de kinderen hun goed afgedaan hadden, ging Kitty met Paul en Bob naar den zolder, die door de kleintjes „de kin derkamer" èn door de ouderen ..het hol" werd genoemd. En.daar, in een kastje, waarvan Kitty het sleuteltje aan een bandje om haar hals droeg, werd het laatste stuk, dat meneer Dane Vervaardigd had, bewaard. Heel voorzichtig haalde Killy haar schat te voorschijn en zette hem op een tafel. Het was inderdaad een prachtig model voor een molen en tot in de kleinste' bijzonderheden nauwkeurig uitgevoerd. Het was een oude. grijze molen met een waterrad, dat werkelijk draaide in een gat. 'I welk in een spiégel gemaakt was. die wa ter moest voorstelfen. Op dit glas waren heel fijn waterlelies, riet en zelfs visschen geschilderd, waarlusschen twee zwanen van was statig zwommen. Een bloeiende pere boom bedekte een stuk griize muilr, terwijl andere boomen om den molen héén stonden en over het water hingen. De molenaar be* vond zich vóór e^n opening, waardoor zak ken meel in een kar. die hopeden stond, ge laden werden.-Hef. whs yin dit karretje, dal Paul het widl maken zou. Kitty zou het nooit aan zijn zorgeh loc- vertrouwd hebben, als zij zelve er met bij tegenwoordig.géweest was om elk zijner be wegingen angstvallig gade fp slaan, want do molen was haar dierbaarste bezitting liet was het laatste voorwerp, dat haar lieve vader aangeraakt en waarnaar hij gekeken had. Zij had pr daarom een groote vereering voor en was heel blij. dat Paul het wiel zoo handig weer maakte HOOFDSTUK IX. Paul. Lydia zag met toenemende ongerustheid, dat Plul meer -en rnecr onder den invloed van Willem Peters kwam. Niet alleen, dat hij altijd het gezelschap van den jonden zocht -en precies deed, wat deze van hem verlangde, maar ook in huis was hij heele maal veranderd en trachtte hij Bob over te halen, zich niet met de meisjes te be moeien. Ook mevrouw. Dane sloeg hem bezorgd gade en het stemde Lydia bedroefd, als zij den bekommerenden blik op het altijd nog jeugdige gezicht van haar moeder zag, terwijl Pa,ul één van zijn nieuwe stelregels verkondigde. De jongen was zoo zwak en meegaand, zoo weinig argwanend ook, dat hij' Wil lem in veel opzichten van nut was. Ook wist de laatste, dat Paul hem nooit ver raden zou, iets. waarvan hij bij de andere jongens lang niet zeker was. Paul leerde de dingen zien, zooals Wil lem Peters ze zag. AJs deze zei. dat het mannelijk stond om te rvx>ken en leelijke woorden le gebruiken, als hij lachte om ge wetensbezwaren en zich niets „door vrou wen gezeggen liet", deed ook Paul zijn best, wanneer hij den bedroefden blik van zijn moeder zag, zijn geweten tot zwijgen te brengen, door zichzelf voor te houden dat „een vrouw jongens niet begreep," dat ze Willem Peters thuis niet mochten en daar door alles van hem verkeerd uitlegden. Als mevrouw Dane 's avond© bij M

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1925 | | pagina 17