De Terugkeer van Klompvoet. No. 19946 LEIDSCH DAGBLAD, Donderdag 19 Maart Tweede Blad. Anno 1925. EERSTE KAMER. TWEEDE KAMER. FEUILLETON. (Vervolg van gisteren). Begrooting van Onderwijl. De behandeling der begrooting van on derwijs enz wordfc voortgezet. De heer DE ZEEUW betoogt, dat het verschil tusschen algemeen ontwikkeld en vakonderwijs tegenwoordig niet meer is te handhaven. Daarom acht hij begrijpelijk dc verdediging der Indologischo leerstoelen door prof. De Louter die het daardoor mo gelijk ••-clit het hooger onderwijs dienstig te maken voor vakopleiding. De Leidscho hoogeBcnool kan daartegenover in algemeen wetenschappelijke richting blijven arbeiden. Spr. betreurt dit omdat dit invloed heeft op de studiewijze der studenten, die daar door, blijkens een uitlating in een soc.- dem. etude-ntenorgaan, zich voorbereiden niet op wetenschappelijke ontwikkeling doch op bet opdoen van een zekere quanti- teit parate kennis voor de uitoefening van een beroep noodig. Dat blijkt uit het de bat over de Utrechtsche leerstoelen. De hoogescncol krijgt daardoor het karaktdr van een ambachtsschool evenals de Middel bare school. Uit een prakti3oh oogpunt is daarvoor veel te zeggen, doch daarom heelt 6pr. bezwaar tegen het onderscheid tus schen ambachtsscholen en andere inrichtin gen van orderwijs wat betreft de toela ting. Met name maakt spr. bezwaar tegen den stijgenden stroom van leerlingen aan de Techn. Boogeschool waartegenover staat de door deu Minister voorgestane beper king van de nijverheidsscholen. Deze kan epr. niet goedkeuren. Zeker, het nijverheidsonderwijs is duur der geweest dan de Minister had gedacht, maar spr. meent, dat men bij de organisa tie daarvan tc royaal is geweest en te sterk centralizeerend is te werk gegaan. Er kan meer bezuinigd worden, speciaal op het buishoudonderwijs, men had ver schillende cursussen kunnen halveeren, het rijkssubsidie kunnen verlagen. Maar dan ware voorkomen, dat de Minister zooaLs hij thans doet, plotseling een streep zet on der verdere uitbreiding van het vakonder wijs. (Bij interruptie betoogt Min. DE VIS- SEB dat de heer De Zeeuw de zaken ver keerd inziet, daar er voor toelating tot de Techn. Hoogeschool geen grens behoeft ge steld te worden) De heer DE ZEEUW handhaaft hierte genover zijn zienswijze cn wijst er nog op, dat de M U. L. O.-soholen alle kinderen opnemen die zicb aanmelden, de ambachts scholen echter niet Spr. acht dien toestand onbillijk co onhoudbaar. Spr. betreurt het met den Minister, dat bij het nijverheids onderwijs heb godsdienstonderwijs steeds meer een rol speelt, maar spr. hoopt, dat 's Ministers woorden ter dege weerklank zullen vindeu bij zijn eigen kringen. Wat do salarieering betreft, spr. betoogt dat op de vergoeding voor het avondnij- Terheidaonderwijs veel te erg is bezuinigd. Spr. komt wijders op tegen het weren van handwerkonderwijzere8sen en gymna- stiokonderwijzers op de lagere school, door de onder wijze rs met akten met hun vakken te belasten, terwijl tevens de bijslag voor die akten is ingetrokken. Spr. klaagt ook over de ontaarding van het Midd. Ond. en meent, dat de toestand sou verbeterd worden door een Midd. school met 3-jarigen cursus als onderbouw tus schen lager- cn een middelbaar onderwijs met tweejarigen cursus. Daardoor worden kinderen van onvoldoenden aanleg buiten het Midd. Ond. gelaten. Spr. verklaart zich tegenstander van het toelaten van het Fransch op de lagere school, maar het spijt hem, dat de afschaffing van het Fransch niet met een overgangsperiode gepaard Is gegaan. Bovendien had verboden moeten worden de schoollokalen, openbare zoowel als bijzondere, beschikbaar tc stellen voor onderwijs in het Fransch. Voor het denk beeld van den heer Van der Lande om rechtetreekscho inmenging van overheids wege in het onderwijs inzake dc verkcers.- regeling gevoelt spr. weinig. Een ouderwijzer gevoelt voor zoo'n di recte opdracht heel weinig. Wat het zingen op neutrale scholen van volksliederen be treft, spr. vindt het Wilhelmus prachtig, doch ongeschikt voor de laagste klassen, maar in de boogere mag het best gezangen worden. Spr. behandelt ten slotte een paar toe passingen van de onderwijswet tegenover het bijzonder onderwijs to Botterdam. De heer VERKOUTEREN noemt de rede van den heer De Muralt uitnemend. Spr. twijfelt niet aan de goede trouw der Leid scho hoogleeraren maar zekére eenzijdig heid is bun niet te ontzeggen. De bewering dat de toekomstige Utrechtsche hoogleera ren naar de oogen van de contribuanten der stichting zouden moeten zien, acht spr. onzinnig. Men zou evengoed kunnen be weren, da-t do hoogleeraren aan een ge meente-universiteit den gemeenteraad naar de oogen zouden moeten zien. Spr. be toogt in \erband hiermede, dat de profes soren aan openbare hoogescholen veelal een libeiaal cachet dragen, herinnert er aan, dat onder dc materialisten, die de Utrechtsche leerstoelen willen stichten, er een is, die zoo idealist is, dat hij 6 ton er voot overhad om een schilderijtje voor heb Bijksmuseum te behouden. Wijders herinnert spr. aan Stanley's idea lisme! dat door het materialisme gesteund werd om Livingstone terug te vinden, her innert aan den rftkdom van Boerhave en zet uiteen, dat het voor Indië ©an weldaad is geweest, dat wij Indië hebben bestuurd cn geëxploiteerd en dat het er bij verliezen zou, als w\j het zelfbestuur gaven. Als koloniale mogendheid mogen we er wezsn: Spr. concludeert tot de noodzakelijkheid der nieuwe leerstoelen als tegenwicht tegen de huidige Leidscho richting. Do heer SMEENGE komt op tegen de wei gering van den Minister om .een nieuwe bezuiuigingscomissio voor het onderwijs in het leven le roepen. Spr. hoopt, dat door gepaste middelen een uitweg zal worden gevonden om de salarisverlaging niet tot het uiterste door te voeren. Spr. dringt er ook op aan voor een ster ker ontwikkeling van het leerlingwezen meer gdd beschikbaar te stollen, waarbij dan gezorgd kan worden voor bqperking van den invloed van den patroon door middel van een commissie van toezicht. Spr. komt in verband hiermede op teg<en de te lage salarieering van de leeraren aan do avondcursussen, welke die leerlingen zullen hebben te volgen. Ook protesteert spr. tegen het ontijdig onttrekken van subsidies aau bijzondere vak- ender wasinrichtingen. Wijders breekt spr. eea lans voor de verheffing ran het onder wijs aan het schipperskind door er eenheid- in te brengen, in afwachting van oen rijks regeling. De belanghebbende gemeenten dienen daarvoor de handen ineen te slaan. Ten slotte klaagt spr. over het groot© scnoolverzuim te Emmen, niet door armoede enz., maar door den slechten gezondheids toestand. De heer FAN LANSCHOT vraagt meer belangstelling voor het doofstommenonder wijs te Gestel en geeft in overweging oen collectief bezoek der Kamer aan de inrich ting. Maar hij knoopt hieraan vast een pleidooi voor een ruimeren financieelen stfun aan het doofstommenonderwijs. De heer ANEMA wenscht een onkel woord te zeggen over de beruchte Utrechtsche leerstoelen. Naar sprekers meening is niet scherp genoeg onderscheiden tusschen de wettelijkheid en de wenschelfrkheid van de zaak. Over de laatste kan men zeer ver schillend denken, spr. is ten deze min of meer gereserveerd; is de invloed van Lei den zoo grooh zal Utrecht als tegenwicht daartegen optreden? Spr. weet dat niet Sympathiek is hem echter het karakter van bestrijding van eenzijdigheid, dat zo draagt, minder sympathiek, dat de nieuwe instelling niet te Leiden komt. Men zegt, dat de Leidsche hoogleeraren daartegen zijn; spr. zou dit betreuren. Een schaduwzijde aan de nieuwe instelling is z. i., dat enkel ondernemers contribu anten tot de stichting zijn. De Minister heeft echter niet de wenschehjkheid, enkel de wettelijkheid te beoordeelcn, on nu wijst spr. or op, dat de bevoegdheden van den minister den dezen in de Hooger Onderwijs wet faeultief zijn gesteld. Noodigheid, wen- schelijkheid noch nuttigheid, motieven noch belangen heeft de Minister te beoordeeleo, alleen of karakter en strekking van het in stituut voldoende wetenschappelijk zijn en de middelen geschikt zjjn voor het in stand houden aanwezig zijn. Spr. betoogt nu vooreerst, dat do strekking van het instituut streng wetenschappelijk is, de statuten bevestigen dit, evenals de toe lichting er op. Het wetenschappelijk doef blijkt ook uit het feit, dat oeu streven naar een instelling als deze reeds een vijftal jaren bestaat; ïoodat zi geen opzetje is van een groep ondernemers. Het karakter blijkt ook uit de n4men der curatoren. Er nu de kwestie der belangen. Zal het belangenelement een te grooten invloed heb ben op het onderricht, dan is de instelling veroordeeld, maar elke instelling van hooger onderwijs heeft een belangengroadalag en alleen kan dit kwaad doen als het belang een te groote rol vervult, bij het bijzonder on derwijs nog meer dan bij het openbaar onder wijs. Alleen dus moet er een stokje voor worden gestoken, als het verband tusschen het materieel belang en de wetenschap vici- eerenden invloed heeft op de laatste. Dit is bij de Utrechtsche leerstoelen niet het geval; benoeming en ontslag der hoogleera ren vrflen buiten den kring der contri buanten, de curatoren staan ook buiten den belangenkring, de salarisregeling is onaan tastbaar vastgelegd. Volgens spr. is de zaak dus volkomen in ome en de minister kan z. i. met volkomen iecht zijn consent tot de leerstoelen geven. Do neer DE WAAL MALEFIJT maakt enkele opmerkingen over de z. i. onjuiste wijze, waarop het schoolgeld krachtens de wet wordt vastgesteld, doch i3 absoluut onverstaanbaar. Do heer SLOTEMAKER DE BRUINE wil ook de kwestie der Utreohtsche leer stoelen bespreken. Spr. aarzelt het voor genomen plan goed te keuren. Spr. heeft niet het adies der Utrechtsche hoog leeraren geteekend, al was hij het met veel er in eens, maar hij voelt bezwaar tegen don materieelen grond, die aan de instelling is gegeven. Zullen de hoogleeraren geheel bui ten den invloed der oprichters staan? De stichtingsacte sluit niet eiken directen of indirecte* invloed op de benoeming van een hoogleeraar uit, en daarom heeft spr. het adres niet willen fceeken. Bovendien is spr. het niet in alles eens met de bestrijders, prof. Van Embden en den heer Kramer. Het bestaan van art. 170 der H. O.-wet iuicht spr. toev doch de thans te Utrecht bestaande bijzondere leerstoelen hebben een ander, meer wetenschappelijk karakter, dan de Indische leerstoelen, aan welke een kolo niaal politiek element door de statuten is gegeven. En dat is niet overeen te brengen met art. 1 en art 170 10. van de wet op het H. O. De Minister overwege dit eens, vermoedelijk zal hp itrden vorm, waarin de zaak voor hem ligt, bezwaar vinden om zijn fiat te geven. De heer HAFFMANS doet een vraag om trent de regeling van het leerlingstelsel. De heer DE VOS VAN STEENWIJK wil verklaren, dat do offers, die groote Neder landers willen brengén voor ideale bedoe lingen, wel met weinig waardeering worden ontvangen en dat dit niet scherp genoeg Is af te keuren. Spr. vraagt nu enkel, of het oordeel van de meerderheid van den Utrechtschen Senaat in zake de vestiging der Indologische leerstoelen niet, doch dat van de minderheid wel is gepubliceerd. Gaarne zal hjj dit van den Minister vernemen. Daar niemand verder het woord verlangt, geeft de VOORZITTER het woord aan Mi nister De Visser, doch verdaagt de ver gadering tot heden 11 uur. RECLA**^. MIJNHARDTs Zenuw-Tabletten .75" Laxeer-Tabletten .60" Hoofdpijn-Tabletten 60" BI] Apoth. en Drogisten. 5158 (Zitting van gisteren). VeearUenijknndig Onderwij*. Aan de orde is het wetsontwerp tot wijzi ging en aanvulling der wet van 15 Decem ber 1917 regelende het hooger landbouw - cn hooger vee-artsenijkundig onderwijs. Geen aigemeene beschouwingen. De heer B1EREMA (v. b.) liclil een amendement toe. Hij betreurt het dat de Minisler heeft terugnomen de bepaling omtrent dc diploma's die toegang geven tot de Lantbouw- en Veeartscnijkundige Hoogeschool te Wageningen en te Utrecht omdat hij deze aangelegenheid wil regelen bij een cventueele samenvoeging der Rijks universiteit te Utrecht en de Vcearlsenij- kundigc School. Spr. vreest dat deze rege ling zich nog al lang zal laten wachten, en hij acht het daarom beter deze aangelegen heid der loelalingsdiploma's voor de scho len tc Groningen, Deventer en Wageningen in dat ontwerp te regelen. De bezetters van de Middelbare cn de Middelbare Kolo niale Landbouwscliool zullen dus toegang krijgen lot de academische studie. De heer EBELS (V. D.) verdedigt ook dit amendement op dezelfde gronden. De heer TILANUS (C.-H.) meenl, da* liet amendement niet zoo noodzakelijk is als de voorsteller het doet voorkomen. Er is gelegenheid om de academische lessen le volgen en hij vreest dal de consequentie die uit dit amendement kan voortkomen, niet gewensoht is. liet zou kunnen zijn dat de Middelbare Technische School hetzelfde ging vragen en hij weet dai dit niet in het belang der academische studie is. Dc heer BEUMER (A.-R.) is legen dit amendement, gelijk hij dat ook zou zijn ge weest als de Regeering het voorstel had ge daan. Voor het volgen van hooger onder wijs was altijd een bepaalde opleiding ver- eischt en slechts een enkele uitzondering daarop is toegestaan. De deur moet niet verder worden opengezet. De minister van Binnenlandac.be Zaken en Landbouw, de heer RUYS DE BEE- BENBROUCK zet uiteen, dat het beter is dit amendement niet aan te nemen, omdat deze aangelegenheid later grondig dient te worden geregeld. De heer BI ERE MA (v. b.) trekt zijn amendement in. Het wetsontwerp wordt goedgekeurd. Richtige helling Directe Belastingen. Aan de orde is het wetsontwerp tot be vordering van de richtige heffing dc-r direc te belastingen. Voor de heffing dezer belastingen zal geen rekening worden gehouden met rechts handelingen die kennelijk verricht zijn om de heffing overeenkomstig haar dool geheel of ten deele onmogelijk tc maken, het op richten bijv. van schijnvennootschappen. De algepieene beschouwingen worden ge opend. De heer RUTGERS (a. r.) aohtle de ge dachte aanvankelijk sympathiek. Een rich tige heffing der belastingen is gewenscht, maar dan dient ook precies te worden om schreven w-aarin de belasting bestaat en wie er onder valt. Door dit voorstel wordt een deel der zekerheid zeer verzwakt. De Regeering wil beoordeeling van rechtshan delingen die volkomen toelaatbaar en toe gelaten zijn aan den fiscus overlaten. Dit moet lot willekeur in do beoordeeling lei den. Hoe zal de beoordeeling juist zijn? Hoe ver moet het gaan met fiscaaJ-nietig- verklaring van geoorloofde rechtshandelin gen ISpr .is huiverig zijn stem aan dit ont werp te geven omdat de gevolgen er van niet zijn te overzien vooral nu beroep op den rechter is afgewezen. De heer OUD (v. d.) ziet een bewijs van onmacht van den wetgever in dit ontwerp. Uit een oogpunt van recht kan dit ontwerp niet door den beugel. Spr. wil icderen maatregel tegen belastingontduiking aan vaarden mits echter aan de rechtszeker heid geon afbreuk wordt gedaan. Voor schijnhandelingen is liet ontwerp niet noo dig want de jurisprudentie staat op dit punt al vast Een feitelijke toestand die eerlijk cn opzettelijk is geschapen om een bijzonderen evonomischen toestand le krij gen mag niet worden aangezien voor een schijnhandeling. Spr. voortgaande, geeft eenige voorbeeU den, waaruit blijkt, dat deze wet zonder linge gevolgen kan hebben. Iemand maakt van zijn goederen een vennootschap. De fiscus beschouwt die vennootschap als niet- bestaande. Hoe hoeft nu de vordering plaats? Van den persoon? Maar die heeft zijn geld in de vennootschap die niet er kend wordt. Wordt dan de vennoot schap weer wel erkend? Vóór alles is recht zekerheid gewenscht en deze is in dit ont werp niet voldoendo gewaarborgd. De heer VAN VUUREN (R-K.) wil dat men den Keizer geeft wat des Keizers is, ook in fiscale aangelegenheid. Do overheid moet echter met beleid handelen, cn spr. wil gaarne den Minister dc macht geven, die hij noodig heeft mits rechtszekerheid verkregen wordt voor de belastingbetalers. Het moet echter altijd precies zijn ge regeld tn dit is in dit wetsontwerp niet meer liet geval. Spr. zal dus tegen liet ontwerp stemmen, hetgeen niet zoggen wil, dat hij niet altijd wil meehelpen om belas tingontduiking legen te gaan. Dit moot echter op duidelijke en absoluut zekere wijze geschieden, hetgeen hier niel het geval is. De lieer VLIEGEN (S.-D.) wil smokke larij op alle wijzen tegengaan en dus staat hij sympathiek tegenover een ontwerp ais dit. Door juridische en comptabele kunst grepen wordt dikwijls belasting ontdoken cn het is te begrijpen, dat de fiscus naar een middel haakt om die kunstgrepen le ontmaskeren. In zijn oorspronkelijken vorm was het ontwerp niet aannemelijk; noodig is centrale regeling en booordeeling bij alle gevallen, gelijk die thans is voorgesteld. Ten aanzien van De Hoogstraat vraagt spr. of de heer Colijn thans minder belas ting betaalt dan voorheen. Overigens is spr. wel vóór dit ontwerp. De heer RUTGERS VAN ROZENBURG (C.-II.) is vóór hel ontwerp, op dezelfde gronden als de heer Vliegen. Hij acht het noodig, dat flinke maatregelen worden ge nomen tegen de zeer vele wanbetalers. Hij vertrouwt, dat niet te streng zal worden opgetreden in gevallen van twijfel. De heer v. SASSE v. YSSELT (R.-K.) heeft bezwaren tegen het ontwerp. De rechtshandeling moei z. i. geschied zijn (er ontduiking van de belasting en pas als dit vaststaat moet worden ingegrepen. Aio de minister zijn ontwerp in die richting wijzigl, gaat hij met het ontwerp mede De heer DRESSELHUIJS (V.-B.) weet nog niet hoe hij over het ontwerp zal steen- men, omdat hij de grondstelling van den minisler nog niet begrijpt Hij begrijpt, dal leder die „verlakt" wordt, voorstander is van het ontwerp. Natuurlijk wil spr. iedere belastingontduiking graag achterhalen. Maar er moet een slaatsrechlelijke onder grond voor een regeling zijn aan te wij zen. En dien ziet spr. in dit ontwerp nog steeds niet Voor gefingeerde daden is het niet noodig. gelijk de minister duidelijk heeft uiteengezet. Daarnaast echter zijn er andere handelingen, ook door den minister genoemd, maar spr ziel het verschil niet met dc gefingeerde handelingen. En daar om vraagt hij waarom dit wetje noodig is. Als ze gefingeerd zijn, worden de daden achterhaald. Wat zal de minister nu nog achterhalen? Wettelijk goedgekeurde han delingen, die toevallig den fiscus geld kos ten. en dat i3 zonderling. Spr. gevoelt dus niet voel lust om zijn stom aan dit ont werp te geven. De heer VAN SCHA IK (R.-K.) zegt, dat er onderscheid is tusschen belastingontdui king en handelingen, die leiden tot belas tingvermindering. Spr. heeft niet veel nel- ging om vóór dit ontwerp tc stemmen, om dat artikel 1 niet aannemelijk is. De rechts handeling moet kennelijk bedoeld zijn om de belasting overeenkomstig haar doel on mogelijk te maken. Wat is het doel der belasting? Toch geen ander dan om geld in de schatkrit te brengen? Wat verstaat de minisler onder het doel? En wie maakt uil wat het doel is? Spr. wil deze woorden liever laten vallen. Hij heeft een zekere huivering voor een artikel als dit, omdat de inspecteurs te spoedig belastingontdui king zien ook waar dit niet is. omdat zij altijd vreezen bedrogen le worden. Spr. zal een amendement indienen om verandering 15 Door VALENTINE WILLIAMS. Geautoriseerde vertaling van W, E. PONT. (Nadruk verboden). 40) Maar zander mij in mijn vaart veel le laten ophouden, stompte ik hem mijn elle boog recht in het gezicht en hij viel achter over met zijn hoofd legen een uitstekenden bal'k aan. Het was een geweldige bons, maar ik kon niet ophouden om le zien, wat or van hem geworden was cn ik rende ver der, mijzelf geiukwenschend, dat ik hem uit den weg had gekregen zonder van mijn Tevolver gebruik le maken, die mijn rech terhand omklemd hield in mijn zak. Want ik wist, dat op het geluid van een schot de heeie bende om ons heen zou komen zwer men. Hel daglicht nam nu snel toe. De mor gennevels hingen traag over het laagste ge deelte van de steile helling, die het diepe dal, waarin het kamp lag, omgaven. Toc-n wij het hoogste punt van het pad bereikt hadden, kregen wij het gezicht op de kust en ontdekten toen in een kleine baai een lange, grijze motorboot, die voor anker lag. Dal was. zooals Marjorie mij later vertelde, de Sturt-Boai, waarvan it mij herinnerde, dat de „Zeiiaanwijzingen" vermeldden, dat het, met de Horseshoe-Baai, de eenige bruikbare landingsplaats was op het eiland. In dat diepe dat moesten de hutten zoowel van dc land- als van cbe zeezijde onzicht baar zijn geweest. Toen Marjorie mij later vertelde, dat Klompvoels mannen on der elkaar over de hutten altijd spraken als over de „benzine-opslagpLaals", begreep ik wel waarom het kamp zoo zorgvuldig voor alle spiedende oogen verborgen lag. Nu volgden wij een paadje, dat zich door het bosch slingerde. Hoewel ik, achteraf beschouwd, geloof, dat het het toppunt van roekeloosheid was, denk ik niet, dat wij anders haddon kunnen handelen. Want het was liet voornaamste,-dat wij onbemerkt ons doei zouden bereiken, vóórdat het ge heel dag was, en wij zouden uren hebben bunnen verspillen met te zoeken naar een weg door dit dichle woud, waar het, lioe- wel de dag nabij was, toch nog donker was. De geluiden, die ik had gehoord aan den buitenkant van liet kamp, hadden nu op gehouden. De stilte gaf mij een onbehaag lijk gevoel Wij matigden onze draf tot een gewonen pas en liepen snel en zacht voort; onze voeten maakten geen geluid op den drassigen grond. Plotseling kwam uit een bosch van groote, groene varens, geen pas van mij af, oen mazinenhoofd te voorschijn, ik behoefde de zwaar gekwetste trekken maar even te zien, om Custrin te herken nen. Wanneer ooit het voornemen om te dooden uit het gelaat van een mensch sprak, was het uit de vlugge, zwarte oogen van den dokter der „Naomi". Ailes gebeurde veel sneller dan er tijd noodig is om het le beschrijven. Ik kon zijn handen niet zien. maar een waarschuwend geritsel in de varens, een plotselinge veran dering op zijn gelaat vertelden mij, dat hij ging schieten. Ik hield den wijsvinger van mijn rechterhand aan den trekker van mijn revolver in mijn zak. Tegelijk vuurden wij. Er suisde mij iets langs de ooren. Met een schrillen kreet van ontzetting riep Gustrin: „01" Hij staarde mij een ondeelbaar oogenblik door den blauwen damp, die tusschen ons hing, aan en viel toen voorover met het gezicht in de varens. Een stroom bloed, een slruip- trebkende bewoging van de handen en het lichaam bleef onbeweeglijk liggen. Het woud weergalmde van het schot, en er hing een lucht van gezengde kleeren. De zak van mijn jas smeulde Nu daalde de stilte weer over het bosch, alleen verbroken door een flauw hoorbaar gedruppel van bloed uit het gewonde hoofd aan mijn voeten. Toon klonk plotseling op verren afstand een hallogeroep door het woud; het ant woord kwam van veel dichter bij en daarop volgde weer oen roepen, dat door het heeie bosch weergalmde. Ik wendde mij naar Marjorie. Wit tot de lippen stond zij daar, met het hoofd afge wend van de roerlooze gedaante tusschen de varens. „Wij moeten loopem wat we kunnen, partnerl" zei ik. Gedwee als een klein kind, stak zij haar hand in de mijne. „Niet al te gauw!" vroeg zij op ameeken- kenden toon, „ik ik ben bang anders achter te blijven Hand in hand zooals de Verdwaalde Kin deren in het Bosch, zetten wij het weer op een loopen, regelrecht het boschpad afren nend. Ongehinderd bereikten wij den zoom van de open plek in het bosch en .daalden 1 wij af in de diepte, waarin het graf lag, be- schenen door het goudkleurige licht van de opkomende bon. Voor ons lag torenhoog de i ruwe rotsmassa, die ons doel was, en mijn oog zocht op het bovenste terras dien reaht- opstaanden steen, die, naar ik stellig hoopte, het geheim van den schat verbor gen hield. Hijgend klommen wij over de groolc rots blokken, die ieiidden naar den voet van de terrassen. Om het eerste terras te bereiken, had ik Garth op mijn schouders omhoog laten klimmen, maar ik veronderstelde, dat het pad, dat van af het eerste terras hoo- gerop voerde, ook wel op de een of andere manier tot beneden loc zou doorgaan. Wij volgden den voet van de rots, totdat wij plotseling bij een smal voetpad kwamen, dat zig-zag omhoog voerde, steenachtig en steil. Wij konden nu van af de open plek in het bosch niet meer gezien worden; maar de geluiden van onze vervolgers dron gen stceda duidelijker tot ons door. voetstappen deden het struikgewas kraken en ik hoorde ruwe uilroepen. Zij 9chenen het bosch af te zoeken en hielden voeling door elkaar toe te schreeuwen. Wanneer de aanval kwam, zou liet van de achterzijde zijn. Daarom liet ik Marjorie op 't pad voor mij uit gaan. Met bezorgd heid keek ik naar haar. Zij was dapper en flink, dit meisje; maar haar oogen keken treurig en haar mond had een bekommerde aitdrukking. Het pad, dat langs die voorzijde van de rots omhoog voerde, bracht ons op 't eerste terras en aan het uileinde daarvan voerde het verder omhoog. Toen wij op het terras uitkwamen, klonk een schreeuw van bene den en tegelijkertijd ketste een kogel tegen de rots aan, vlak langs mijn oor, terwijl een tweede over onze hoofden floot. ^jDoorloopenl Doorioopenl" riep ik tot Marjorie Samen snelden wij hel terra* over en toen bracht liet slingerpaadje on» weer in veiligheid. Wij zwoegden voort, het pad werd steiler en steiler. Ik bleef voort durend omkijken om (e zien of wij gevolgd werden; maar op liet pad beneden ons wa» niemand te zien. Toen wij hooger klommen, bemerkte ik, dat de terrassen, uit de rots gehouwen, smaller werden liet tweede was nauwe lijks meer dan twaalf voet breed. Na het eerste terras vertalen te hebben, hadden wij het uitzicht gehad over een somber landschap van kale rotsen en eenzame pieken zonder een spoor van groen. Maar toen wij op meetibaren afsland van het derde en bovenste terras waren, boog het pad plotseling naar links om en een prach tig panorama van land en zee vertoonde zich aan ons oog. Ver beneden ons iag een gordel van groen oerwoud; de wuivende, groene hoo rnen bedekten de helling tot aan de door steile rotsen beschutte ankerplaats, waar de witte vleugels van de zeemeeuwen schit terden in de zon; de brecde gordel van de donkerblauwe zee volgde den horizon. Op den voorgrond leek ons smalle zigzag paadje een smal grijs lintje, dat tegen de- rots was geplakt. Daaroverheen keken wij recht op het komvormige dal, waarin hei graf lag. Kleine figuurtjes, die wij scherp en volkomen duidelijk in die heldere atmos feer konden onderscheiden, waren hier en daar over de open plek v-rspreid. Eén van hen leunde zwaar- op een stok, dien hij, boen wij bleven slaam cn het gaheei be schouwden, ophief om omhoog te wijzen. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1925 | | pagina 5