VOOR DE JEUGD LEIDSCH DAGBLAD No. 10. Zaterdag 7 Maart Anno 1925 Een half dozijn Kinderen. '*4l 1;#* '*4 i P" Naar het Engelsch van B. FISHEK. Vrij bewerkt door C. H., 88 Hoofdstuk IV. Een Nieuwe Wereld. Mevrouw Dane zocht echter tevergeefs haar zoontje in den stroom van meisjes en kleine kinderen, die zich vóór de school deur verdrongen. Eindelijk zei zij „Jullie zult alleen naar binnen moeten gaan kinderen, terwijl ik Bob zoek. Mis schien is hij weer naar huis teruggeloopen." „Hij zei, dat hij weg zou loopen, als hij haar die akelige school moest/' zei Betty met een angstig stemmetje. „En nou i s hij weggeloopen en komt hij misschien nooit Weer terug!" Het lipje van het kleine meisje trilde verraderlijk en zij was op het punt in tra- tien uit te barsten. Lydia zocht haastig een ander onderwerp Om haar aandacht af te leiden en zei: „Kijk eens, Betty, zie je die twee aardige kleine jongetjes in hun roode jasjes wel? Ik geloof vast, dat het tweelingen zijn. Ze zijn precies even groot en hebben dezelfde mooie krulletjes.' „Niet zulke mooie krulletjes als Bob," jwas alles wat Betty antwoordde. „Vraag cén van de groote meisjes, of ze ■je de meisjesklassen wil wijzen," zei me vrouw Dan© nu tegen Lydia. „Paul moet maar aan een grooten jongen vragen, waar hij meneer Hope vinden kan. Ik ben mis schien weer gauw terug." En nog vóór de kinderen konden ant woorden, had zij ze alleen gelaten, een verdwaald, klein groepje te midden van vreemde kinderen, die hun stonden aan te kijken. „Ik zie geen enkelen jongen, hier, Lydia," zei Paul. ,/k Voel me als een kat in een vr.eemd pakhuis. Kijk alle meisjes me eens aangapen!" Werkelijk, heel wat verbaasde meisjes gezichten staarden hem aan en een kleine dreumes wees met haar vingertje naar Paul, terwijl ze zei: „Toute jongen, wil naar binnen door jj nze traat „Ja," gaf Lydia toe, „er zijn hier heele- maal geen groote jongens, hoewel ik ze toch duidelijk hoor roepen. Zal ik eens aan 'dat-lange, blonde meisje vragen, of de jon gens soms een aparten ingang hebben Haar broertje knikte, zoodat Lydia naar het meisje toe ging en haar vriendelijk .vroeg: „Zou jë mij ook kunnen zegden, of de jongens soms door een andere deur naar binnen gaan „Het kan wel, maar het mag niet: de jongens-ingang is in de Koningsstraat. „O!" zei Paul, dio intusschen ook nader bij was gekomen, „dank jo wel." „Mogen wij misschien met je meegaan?" vroeg Lydia nu aan het meisje, terwijl zij Paul den hoek der straat zag omslaan. „We komen vandaag voor het eerst op deze school en alles is natuurlijk vreemd. Ik heet Lydia Dane en dit zijn mijn zusjes: Kitty en. Betty/ Mej. A. KOOPMANS VAN BOEKEREN, die Dinsdag 10 Maart haar verjaardag viert. „Natuurlijk mag je met mij meegaan," antwpordde het lange meisje met de blonde vlechten. „Ik heet Mia Manks en ben bijna veertien. Hoe oud ben jij „Dertien en Kitty is tien en Betty zes." „Dan denk ik, dat je in de zevende kla.s zult komen," zei Mia. „Ben je erg knap „Nee, niet erg," antwoordde Lydia be scheiden. „Ik ben nogal goed in geschiede nis, aardrijkskunde cn opstellen maken, maar slecht in rekenen en taal." „Ik ben alleen goed in teekenen en zin gen," zei het andero meisje nu. Al sprekendo waren do meisjes naar bin nen gegaan, Mia liep naar de kleedkamer cn wees dc zusjes, waar zij hun mantels en mutsen moesten ophangen. In de gang liepen kinderen tusschen de vijf en vijftien jaar. Lydia en Kitty merk ten tot hun verwondering, dat zij cr alle maal keurig uitzagen. Zij hadden zich dit heel anders voorgesteld. Zij en Betty keken met groote oogen om zich heen. Hoofdstuk V. Op School. Alle kinderen gingen nu naar hun klas. Een jonge onderwijzeres kwam de breede trap af, keek om zich heen en vroeg: „Zijn de meisjes Dane ook hier?" Mia gaf Lydia een duwtje en zei: „Ja juffrouw Stolk, hier is Lydia Dane en dit zijn haar zusjes." De jonge onderwijzeres knikte vriendelijk, terwijl zij de kinderen aankeek. „De jongste zal bij de kleintjes ingedeeld worden," zei ze. „Maar jullie moéten eerst alle drie bij juffrouw Lange komen. Ga maar mee." Zij liep de trap weer op, op de hielen gevolgd door de zusjes Kitty' en Bètty ga ven Lydia elk en hand. Boven gekomen sloegen zij een zijgang in en gingen een vierkant vertrek binnen, waar het hoofd der meisjesschool, juffrouw Lange*, achter een groote tafel zat* Zij was een flinke, maar pok vriendelijke persoon. „Jij bent dus Lydia Dane zei zij. „Hoe oud ben jc? Dertien jaar? Dan zullen we beginnen met je in de zevende klas te plaatsen. En hoe oud zijn deze twee Bij de laatste vraag had juffrouw Lange zich tot Kitty en Betty gewend. „Ik ben tien, juffrouw", antwoordde Kitty, „en Betty is zes." „Dan zullen wc juffrouw Stolk vragen Betty naar de klas van do kleintjes to brengen en zien, of Kitty in de vierde klas mee kan komen. Ga maar mee, meisjes." De meisjes werden nu elk naar haar klas se gebracht. Intusschen was mevrouw Dane haastig teruggeloopcn om Bob to zoeken. Toen zij den hoek omsloeg en in de straat kwam, waar zij cenige oogenblikken to voren een massa jongens gezien had, hoopte zij den Vluchteling daar te vinden. Zij zag echter geen enkelen jongen meer. Angstig keek zij om zich heen, toen zij hem plotseling ontdekte op de ballustrade van een hoogo stoep, waar hij als een rui ter to paard op zat. „Bob!" riep mevrouwe Dane. „Wat doo je daar? Je moet naar school met Paul."" „Ik wil niet naar die nare school", ant woordde Bok kort en bondig. „Kom onmiddellijk van die stoep af!" was alles wat mevrouw Dane op beslisten toon zei. Bob waagdo het nu toch niet, zijn moe der tc wederstreven en liet zich zwijgend door haar naar school brengen. Hij moest bij meneer Hope, het hoofd der jongens school komen, die hem na eenig© woor den met mevrouw Dane gewisseld to heb ben naar zijn klas bracht. Toen het een paar minuten over twaalf was,^stonden dc drie zusjes op het School plein op hun broertjes to wachten, zooal* zij hadden afgesproken. „Daar zijn zeriep Betty opgewonden uit. „Bob is toch ook op school geweest, al was hij eerst weggeloopen. PaulIk heb geteekend cn gezondenEn wo hebben allerlei leuke spelletjes gedaan. Het was eenig en ik vond 't heel prettig op dc nieu we school." „En hoe hebben jullie het gehad?" vroeg Paul," nadat hij en Bob verslag van hun morgen hadden gedaan, aan zijn zusjes. „O, wij hadden rekenen en lezen en aardrijkskunde. Ik vond alles prettig, be halve de sommen", antwoorddo Lydia. „Wij hadden ook rekenen", zei Kitty, „en ik kreeg een pluimpje, omdat ik alle sommen goed had. Ik heb een aardige jufj fyouw." „Mijn juffrouw is ook heel aardig", vond Lydia. „Hoe is jouw onderwijzer, Paul?" „O, meneer Groen is een leuke baas, maar meneer Hope is vrceselijkl" „Ja", zei Bob met verschrikte oogen, „hij is vreeselijk streng en heelemaal niet aardig." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1925 | | pagina 17