De Terugkeer van Klompvoet,
L£söbCH ürilafeLAii, uonderdag £6 Februari
t weede Blad,
Anno 1925.
Naar het Binnenland van
EERSTE KAMER.
FEUILLETON.
f'iO. Ï3928
Copyricht 1925 bij United Telegraph; na
druk* ook gedeeltelijk, verboden.
V.
De expeditie van kolonel Fawcett
De bewijzen voor het bestaan
van verborgen steden.
door
Kolonel P. H. FAWCETT F.R.Q.S., D.S.O.
Si] moeten de scheepvaart gekend hebben.
Er zijn tenminste twee steden aanwezig,
wier pracht en vroegere rijkdom op een
buitengewoon hoog peil van de beschaving
wijzen, welke zonder een of andere verbin
ding met de buitenwereld niet te bereiken
Plastische kunstwerken zijn in overvloed
aanwezig; alle beeldhouw- en snijwerk is,
zoover mij bekend, in bas-relief gemaakt.
iVan zeer groote beteekenis is het feit, dat
deze oude steden door muren omringd wa
ren, die gewelfde toegangen hadden, niet
met echte, maar met zoogenaamde valsche
bogen. Bij een cultuur, die in het onbeperkt
bezit van de Braziliaansche eilanden moet
zijn geweest, kan deze merkwaardige aan
wezigheid van de muren maar op één ma
nier worden uitgelegd. De steden moeten
hebben blootgestaan aan het gevaar voor
overstrooming niet door rivieren, want
het net van de Amazonerivier is nog veel
te nieuw, maar in een tijd, dat zij in de
buurt lagen van een kust of een zeearm.
Iedere stad is door een aardbeving ver
woest. Dat is volkomen duidelijk. Do ge
weldige massa's zorgvuldig bewerkte steen,
waardoor de cyclopische architectuur zich
onderscheidt, kunnen op geen andere wijze
3oo van hun plaats verwijderd zijn. Hum
boldt heeft zich, toen hij Trahuanaco als
'Óen onvoltooid werk beschouwde, vergist.
Het beslaat een groote oppervlakte en bijna
geheel en al begraven. Poorten, die van
bergsteen gemaakt waren, werden In tweeën
gekloofd. De fundamenten van de stad lig
gen onder den tegenwoordigen waterspiegel
yan het meer. De trapgewijze bouw van de
Andes en voortdurende aardbevingen, die
ook thans nog aan de kust van den Stillen
Oceaan kunnen worden waargenomen, wa
ren oorzaak, dat de stad op haar eiland in'
het water wegzonk en dat de groote hoe
veelheid water door de bres in de Andes
(wegstroomde. De Incas besohouwen Tra
huanaco als de geboorteplaats van hun voor.
.vaderen, maar zoolang de stad niet ontgra
ven is, moet ook dit nog geheim blijven.
Alle stammen van Zuid-Amerika, waar-
Snede het Europeeedie indringers gelukte,
in aanraking te komen, beweren, dat hun
Voorouders door een blank ras beheerscht
Werden, dat in alle kunsten bedreven was.
Twee verklaringen van deze overlevering
Srfjn mogelijk. De eene is, dat Zuid-Amerika
ia den voorhistoriechen tijd Is opgezocht
docr koopvaarders en avonturiers uit een
ander werelddeel, die daar koloniën stieht-
,ton.
De andere veronderstelling is, dat er een
ïnbooTlingencultuur bestond, die haar eigen
kunst en beschaving ontwikkelde.
De schatten van ophlr?
Ofschoon de vroege Middellandsche-zee-
volken groote zeevaarders waren de be
woners van, Tyrus bezaten volgens Erato-
etenes 150 steden aan de kust van Marokko
en de Phoeniciër ondernamen van Europa
Uit lange geheimzinnige expedities zij
behoorden toch tot een tijd, toen de Brazi
liaansche steden reeds zeer oud en voor het
grootste deel verwoest moeten zijn geweest.
Of er reizen naar Amerika zijn gemaakt, be
hoort thans nog tot het rijk der vermoedens.
Inderdaad vindt men in het Amazonedal
verscheidene Phoenicische namen De sche
pen van Salomon en Hyram van Tyrus hul
den hun reizen, die drie jaren lang duurden
in de diepste geheimzinnigheid. Waar be
vinden zich Tarahish en Ophir, van waar
goud, zilver, ivoor, apen en pauwen meege
bracht werden f Ivoor en apen kwamen
waarschijnlijk van de Westkust van Afrika.
Het is thans interressant, dat „allmug"
geïdentificeerd kan worden met de woorden
,,alli", d.w.z. goed en „mucki", welriekend.
Het Hebreeuwsche woord ,,Tuküm" is met
pauwen" vertaald, nu is in de Qnichua-
taal ,,tuk" de benaming voor „trotsch", de
omschrijvende naam van den wilden kal-
koenscfien haan, waarvan aldaar een groot
en prachtig specimen aanwezig is.
Maar veel interressant er zijn de letterte
kens, die op rotsen diep in het binnenland
van Brazilië zijn aangetroffen, zooals de
opschriften op de architectonische reliquien
van een ver verleden. Daaronder bevinden
zich letterteekens, die gelijken op die in het
oude Griekenland en op die van Chez^ Ibé-
rië, Thugas, Magadha, Phoenicië, Lybië,
Perispolis, Palmyras en op het geheimzin
nige alphabet van R'mouz d'ethridj Ahmed
en Heuchr-aynnechma en vele andere. Geen
enkel teeken Is te ontcijferen. Deze oude
Zuid-Amerikaansche en Mexicaansche let
terteekens toonen eed treffende gelijkenis
zelfs stemmen verscheidene letters ge
heel met elkaar overeen met te ekens op
steenblokken, die in Dokato zijn uitgegra-
veD.
Deze letterteekens en door muren omge
ven steden schijnen mij een zoo interressant
probleem, dat alle moderne archaeologische
ontdekkingen er bij in bet niet verzinken.
In het binnenland van Brazilië vindt men
opschriften in overvloed. Een Franciskaner
monnik, Ramon Bueno, gaf een deel van
zulk een inschrift weer, dat in een hol tus-
schen Orinoco en Amazonerivier ontdekt
was. Een andere Jezuïet bezat een verza
meling van meer dan honderd opschriften.
Zij worden in aantal overtroffen door de
onbegrijpelijke symbolen, die, dikwijls in
roode kleur geschilderd, dikwijls ook met
metalen werktuigen diep in de harde rotsen
zijn gegrift.
Men zou boekdeelen noodig hebben, om dë
motieven uiteen te zetten voor de overtui-
dat in de wildernis van Brazilië een nieuw
en boelend hoofdstuk der geschiedenis van
<fe vroegere menschheid ligt opgesloten.
Ik geloof stellig, dat wij op deze expedi
tie veel zullen doen om het aan het licht te
brengen; misschien ook zal zij er toe kun
nen bijdragen, het geheim van den oor
sprong en de verspreiding van de mensche-
lijke cultuur op te helderen.
(Zitting van gisteren).
STAATSBEGROOTINO VOOR 1930.
Algemeene Beschouwingen.
Aan de orde zijn de algemeene beschou
wingen over de Staalsbegegrootlng 1926.
De heer VAN LANSCHOT (R.-K.) ral
geen speciale politieke beschouwingen hou
den, maar eenige onderwerpen van den dag
behandelen, met name de ontwapening en
de financiën.
Allereerst dan iets over de ontwapening
die een zeer groote beteekenis kreeg door de
actie van prof. van Embden en de zijnen.
Over de zelfverzekerdheid, de zelfgenoeg
zaamheid van de verdedigers der ontwape
ning kan men verbaasd staan. Het is on
mogelijk daartoe te komen los van Genève.
Voor het nastreven van idealen die practdsch
niet te verwezenlijken zijn is de Eerste Ka
mer zeker ntet de plaats. Als verkiezings
leuze verliest deze leuze veel van haar
waarde als vaststaat dat zij" parlementair
nieit uitvoerbaar is. De Hollander is aller
minst oorlogszuchtig doch als een letter
onze landgrens overschreed, dan liep ieder
naar de grens en liet men den heer Van
Embden in zijn hemd staan. Men heiinnere
zich maar de verontwaardiging over de daad
van Amerika die onze schepen vasthield,
aan Limburg en dergelijke gevallen. De ver
ontwaardiging was algemeen. Prof. van
Embden heeft van de ontwapening® een
verkiezingsleuze gemaakt en daarmede „een
twistappel geworpen in de politieke arena".
Zoo'n leuze zal wel trekken maar zij trekt
kiezers van twijfelachtige waarde. Inmid
dels is in het program van den Vrijz.-Dem.
Bond toch nog op het nippertje opgenomen
dat de verplichtingen van den Volkenbond
moeten worden nageleefd. Dit bewijst wel
hoe voorzichtig men met leuzen moet zijn.
Vele groote deskundigen op internationaal
gebied zijn het niet met den heer March&nt
eens dat het Pact en Protocol ons geheel
vrij laten. Toch wil de V.-D. Bond die ver
plichtingen nakomen. Begrijpe wie het kaal
Het enthousiasme voor zftn idealen heeft
den Ihoer v. Embden parten gespeetd; hij
was een beminnelijke idealist. Bij bet debat
met generaal Snijders had hij kieskeuriger
moeten zijn met de keuze van zijn publiek,
opdat dien tegenstander alle gelegenheid
werd gegeven voor antwoord. Ook moet de
heer v. Embden het in den lande niet voor
stellen dat ontwapening ligt in den greep
van het parlementair bereikbare.
Intusschen hoopt spr. dat het Katholieke
program wordt uitgevoerd en dat aanzien
lijke beperking van bewapening mogelijk
wordt.
De Minister van Oorlog heeft staatscom
missie toegezegd, die de gevolgen yan
Genève zullen onderzoeken. Hij hoopt, dot
hert den Minister van Buitenlandsche Za
ken zal gelukken ons door alle moeilijkhe
den heen te leiden.
Thans het financieele vraagstuk.
De gulden is veilig gesteJd en velen mee-f
nen, dat wij er nu zijn. Dat is zeer overdre
ven. Anderen stellen het voor alsotf het den
Minister eigenlijk door meevallers is gelukt
de begrooting sluitend te maken. Spr. acht
dat klein en kinderachtig. Hij wijst op de
verlaging van het disconto van de Ned.
Bank, dat een onmiddellijk gevolg is van
het sluitend zijn van de begrooting. En die
verlaging leidt tot ruimer beschikbaar stel
len van geld, tot ruimer arbeidsgelegenheid,
tot bestrijding van werkeloosheid. Wat
denkt de Minister nu van conversie van
dure leeningen.
De achttien millioen van het Invalidi-
teitsfonds is een lapmiddel, dat op den duur
niet helpt. Voor de opvatting van den heer
Wibaut, dat de opbrengst van de Successie
belasting eigenlijk voor buitengewoon moet
gelden, valt wel iets te zeggen.
De heer WTRAUT (S.-D.): Zooals voor al
mijn opvattingen (gelach).
De heer VAN LANSQHOT (R.-K.)< Maar
dan wordt het tekort op gewoon weer aan-
zienllijk. Spr. wijst op de opbrengst van de
Inkomstenbelasting, die voor hen? een baro
meter is. Graag wilde hij weten hoe de ver
houding der opbrengst over het dienstjaar
1923 en 1924 is. We zijn nu op adem met
onze belastingen en we kunnen nu eens
gaan rondzien wat verbetering eischt. In
dit verband wijst 6pr. op de salarissen der
ambtenaren en hij vraagt den Minister nog.
eens aan de hand der cijfers over 1924 te
zeggen wat hij denkt te doen met betrek
king tot die salarissen. Vooral eenige spoed.
De heer MOLTMAKER. (S.-D.): "U wilt
het vóór de verkiezingen klaar hebben.
De heer VAN LANSCHOT (R.-K.): Ik
denk heelemaal niet aan de verkiezingen.
De heer STENHUIS (S.-D.): Nee, fiee,
n denkt er niet aan.
De heer VAN" LANSCHOT (R>K):Goed
dan, ik sta er mee op en lk ga er mee
naar bed.
Het belang van taai-vorming is een
zeer gioot belang. Volgens den Keer Wi
baut is particuliere kapitaalvorming uit den
booze. 1Wle die stolling aanvaardt, staat
natuurLgk geheel andere tegenover de hooge
belastingen, want dan bet eekent deze een
overheveling van de productie-middelen van
den particulier naar den Staat.
Verhooging van de successie-belasting Is
dan het middel om de particuliere kapita
listen pijnloos van hun kapitaal te ontdoen.
Natuurlek bestrijdt spr. deze opvatting,
maar het ml er mee gaan al3 met de
ontwapening. Het is natuurlek nooit te be-
wjjtoen, dat de directe belastingen te hoog
zftn, maar men zal moeten toegeven, dat wfl
in ons land aan de grens zijn of reeds
daarover, hetgeen o.a. hieruit bltfikt, dat
dat zee-honderste procent van de belasting
betalers reeds 24 pet van de opbrengst
der belastingen betaalt 60 zelfs 80 pet.
van bet inkomen wordt betaald. Er 13 zelfs
een geval van 114 pot Dit geval deed zich
voor bj) een groot-villabezitter. Hoe denkt
de beer Wibaut dergelijke gevallen op te
lossen.
Ten slotte behandelt spr. het parlemen
taire stelsei. In de Tweede Kamer Is dat
ste*sel zelf al beoritiseerd, maar men ver
geet dat die Kamer is het product van den
vrijen volkswil. Een man als de heer Troel-
etm moet dus voorzichtig zgn met critiek.
Met bet algemeen kiesrecht heeft het volk
de Kamer, die het hebben wiL Wat spr.
elders ziet gebeuren, in Italië, Rusland en
Denemarken, doet hem met kracht opkomen
voor behoud der christelijke coalitie. Spr.
RECLAME.
4159
w$st ook op artikelen' van Stenhuis, die-
langs andere dan parlementaire wegen zjjn
doel wil bereiken. Dat 13 revolutie en an
ders niet. Met het oog <>p de verkiezingen
is het gewenscht, dat er eerlijkheid bestaat
ten aanzien van de plantten der partijen.
De heer WIBAUT (S.-D.) acht inflatie
een ramp voor de arbeiders en voor ieder,
die zijn inkomsten niet kan vergrooten. De
politiek van Minister de Vries had stellig
tot inflatie geleid. Minister Colijn heeft dit
voorkomen en de beteekenis van het slui
tend-zijn der begrooting is niet gering. Het
is echter de vraag of minister Colijn niet an
dere gevaren in het leven riep met zijn snel
handelen. Het bankroet harer salarispoli-
tiek erkent de Regeering zelf, nu zij met
een voordeeltje o.a. uit de rijwielbelasting
de salarissen wil verbeteren. Dat is echter
geen redelijk staatsbeleid, omdat het geen
redelijke kans voor toewijding van de amb
tenaren geeft, althans geen behoorlijke ar-
beidspositie. Hij wijst bijv. op de inspec
teurs der belastingen, die een belangrijke
taak hebben en volgens 'n maatschappelij-
ken stand moeten leven. De salarieering van
deze inspecteurs is te laag en dat moet him
toewijding verzwakken. Hetzelfde is het ge
val bij de hoofdinspecteurs der Verzekering,
waarbij ook hygiënische belangen zijn ge
schaad. Hij wijst op do belangen der Poste
rijen en Telegrafie. Het ware beter geweest
een befaamd organisator bij dit bedrijf aan
te stellen in plaat-s van een commissie te la.
ten werken.
Wa belastingverlaging aangaat, merkt
spr. op, dat minister Colijn belastingver-
echuiving wil in plaats van verlaging. Het
heet, dat dit geschiedt om particuliere kapi
taalvorming te bevorderen en dit gaat dan
ten koste van verzwaring der belasting op
de minst-dra agkrachti gen. Dat nu acht spr.
uit den booze. De Regeering heeft niets te
zeggen over de aanwending van dat kapitaal
dat gewonnen wordt. Het gaat er hierbij
niet meer om of het goed is kapitaalvorming
door particulieren te bevorderen, maar wel
of die vorming belangrijker is dan het -na
deel dat bij deze belastingverschuiving aan
anderen wordt toegebrachtt. Het paarden
middel der belastingverplaatsing acht spr.
niet gewenscht om de kapitaalvorming te
bevorderen. Er is op dit oogenblik ruimte
van belegging-zoekend geld, gelijk bij do
uitgifte van schatkistpapieren onlangs is ge
bleken.
Behalve slecht is die belastingverplaat-
sing ook onrechtmatig.
Over het erfrecht zal spr. niet spreken,
spreken. Daarvoor komt nog wel eens een
gelegenheid.
Ten slotte maakt spr. een enkele opmer
king over de Rotterdamsche Bank. De .re
geering hoeft zich van de vragen in het
V. V. met een Jantje-van-Leyden afgemaakt.
Waarom gebood het belang, dat de Regee
ring de gestie volgde, die zij heeft gevolgd?
Is het juist, dat het voordeelig saldo van de
N. U. M. gebruikt is om hier hulp te ver-
leenen.
De heer RINK (V.-B.) wil wel bij 1918
beginnen als hij dit kabinet wil beoordeelen.
Het iv echter moeilijk aan te geven wie de
types zijn geweest van dit kabinet, omdat
er zoovele types aan de verschillende depar
tementen zijn geweest. Er is altijd onvast-»
heid van lijn en koers geweest, nog onlang!
blijkend uit de voorstellen tot afschaffing
van de stemplicht en van den zomertijd.
Het Kabinet heeft bewezen, dat een'
sterke meerderheid geen zekerheid geeft voor
een vaste koers. Maar de coalitie was niet
homogeen en daarom was dit Kabinet zwak.
Eenheid van geloof waarborgt geen eenheid
van inzicht en de eenheid van geloof bij de
coalitie was juist de grondslag der samen
werking. De grondslag is aan de coalitie
ontvallen en dat is juist samengevallen mot
de uitvoering der Evenredige Vertegenwoor-i
diging, die voor de nieuwe methode van Ka-i
binetsformatie van beteekenis. Het denk
beeld van gemengde of nationale Kabinet-,
ten acht spr. aannemelijk, omdat daarvoor
alle reden bestaat. Van verschillende zijden
wordt dit echter afgewezen, van democratie
sche zoowel als van reactionnaire zijde.
Het landsbelang kan meebrengen, dat
eenige partijen zich vereenigen om een be-i
paald vraagstuk tot oplossing te brengen,
waarbij partijpolitiek zwijgt. Spr. ziet bijv,
de bezuiniging, het onderwijs en de ontwa
pening als de drie belangrijke vraagstukken,
die gemeenschappelijk moeten worden op-,
gelost.
Voortgaande merkte spr. op, dat er, wat'
de bezuiniging aangaat, nog meer en doel
treffender moet worden te werk gegaan,
waarvoor aller medewerking noodig ia. Ook
de mentaliteit, van hoog tot laag moet ge
reorganiseerd worden.
Spr. wijst aan de hand van een uitspraak
van het Gerechtshof in Den Haag hoe dtei
mentaliteit in den ambtenaarskring bedor
ven kan zijn. Hij wijst ook op de verslagen
der Rekenkamer.
Het onderwijsvraagstuk eisebt ook her
ziening. Bij de gelijkstelling bestaat thani
geen gevaar voor het openbaar onderwijs.
Spr. herinnert aan de waarschuwing Van
den heer Nolens tegen achterstelling van
het openbaar onderwijs, noch opzettelijk
noch toevallig. Niemand wil dat wel, maar
de zekerheid daarvan moet bestaan. De
toestand der gelijkstelling is nog niet
ideaal, maar het is daarom noodig nog eens
ernstig te ovterwegen wat er te verbeteren
valt. Spr. zou wenschen dat alle partijen
daaraan meewerkten.
Ten slotte het ontwapeningavraagstuk.
Discussie daarover is alleen mogelijk tne-
schen hen die op den gemeenschappelijke!!
grondslag van do onafhankelijkheid vaiï
ons land staan. Ontwapening moet blijven
beteekenen onmiddellijke weerloosheid.
Voortgezette vermindering van bewapening
is wat anderszij kan ten slofte tot een
ontwapening leiden, maar in de verre toe
komst. Spr. geeft minister Van Karnebeek
in overweging zoo mogelijk het protocol van
Genève te aanvaarden. Practisch is ontwa-.
pening onaannemelijk want zij is oen uifc
noodiging om binnen to komen aan ieder
een.
Het onderzoek omtrent den ohcmisokefï
oorlog was nog aan den gang toen de heet
Van Embden al er op uittrok om te betocn
gen wat die oorlog wel zou zijn. Dat was
geen juiste politiek.
Voor deze drie vraagstukkken vraagt
Door VALENTINE WILLIAMS.
Geautoriseerde vertaling van W. E. PONT.
(Nadruk verboden).
22)
Marjorie deed eerst smeekend, toen ver
ontwaardigd, en eindelijk werd zij kwaad,
jk herkende het opvliegende karakter van
haar vader.in de manier, waarop zij haar
hoofd acht/rover wierp met blijkbaren af
keer van mijn onverrnurwbaarheid. Zij
draaide zich om en tiet mij op het dek
slaan. En met het misdadig gevoel, dat
iedere man heeft, wanneer hij een bekoor
lijk meisje onaangenaam is geweest, sloop
i v naar mijn hut.
ik had mijn pyama aangetrokken, toen
Luslrin, die een hut naast de mijne had,
Z'jn uoofd^ om de deur slak.-
Jk ga juist naar boven om een Mzoopje"
e »alen. zei hij. „U ziet er uit, alsof u er
,n"€l eer> gebruiken kon. Zal ik er u een
meebrengen?"
/r'^SChj drank was iuisl' waarnaar
jksnalk. in den gemoedstoestand, waarin
ak mi) bevond, dus nam ik zijn aanbod
dankbaar aan.
„Maak hel maar wal slerk!" riep ik hem
nog na. Carslairs, die dien lieelen avond als
een Trojaan bezig was geweest, had gepakt
geweren gesmeerd en laarzen ingevet]
kwam mij weghalen naar een soort van bij-'
keukentje aan het eind van het dek, dat zijn
speciaal domein was, om met mij te over
leggen welke kleeren ik zou meenemen.
Toen ik in mijn hut terugkwam, stood een
groot glas voor mij op mijn tafet, Oeen
spoor van Custrin te bekennen.
Carslairs, in zijn overhemd, zwom letter
lijk. Hij zag er doodvermoeid uit.
„Hier," zei ik, „ik geloof,-dat jij een
„zoopje" meer noodig hebt dan ik, Car»-
tairs. Als jij dat glas nu eens nam en H«t
zien, of je er weg mee weet."
Het aanbod strookte ntet heelemaal met
de regels van discipline op de „Naomi" en
Caretairs keek voorzichtig de gang in voor
dat hij 't glas durfde nemen en met een ge
fluisterd: „Op uw gezondheid, mijnheer!"
ledigde bij het.
Ik weet niet hoe lang ik geslapen had,
toen ik ontwaakte met dein indruk, dat de
deur van mijn hut opengedaan was. Toen
herinnerde ik mij plotseling, dat ik, toen lk
die had willen afsluiten vóór ik in mijn
k'ooi ging. den sleutel gemist had. Vergeefs
had ilc op den vloer van mijn hut en in de
gang er naar gezocht. Carslairs was al naar
bed gegaan en ik had hem niet willen sto
ren na zijn ingespannen werkdag.
De maan scheen niet dien nacht en het
was pikdonker in mijn hut. De „Naomi"
trilde telkens, wanneer de schroef stampte,
en bij de waschtafel tinkelde een of ander
voorwerp, dat heen en weer kon bewegen,
een vroolijk deuntje. Voor het overige was
alles stil. Ik was op het punt mij weer om
te draaien, om weer te gaan slapen, toen
een licht getuid mijn oor trof. Onmiddellijk
vloog mijn hand naar het knopje van het
eleclrische licht en de hut was helder ver
licht.
Custrin stond in de deur. Hij was bloots
voets, in zijn pyama. Zijn oogen wanen ge
stoten en de eene hand rustte op de com
mode, die juist om den hoek stond. Hij
mompelde In zichzelf. Toen lk uit mijn kool
sprong, draalde hij zich om en ging, steeds
in zichzelf mompelend, naar zijn kamer te
rug, die naast de mijne Lag.
Ek sprong hem achterna. De gang was
pikdonker en toen ik eindelijk hè* knopje
In Custrins hut .gevonden had, lag de dok
ter ha zijn bed, en sliep vreedzaam alsof er
niets gebeurd was.
„Vertrouw iedereen, maar houd ze tn de
smiezen I" Is een geliefkoosd gezegde van
mijn broer Francis. Zoolang ik het bewuste
geheimschrift in mijn bezit had, was ik er
niet op gesteld door bezoekers verrast te
woiden, zelfs niet al waren het slaapwan
delaars. Ik verweet mijzelf mijn nalatig
heid, dat ik Carslairs niet naar den sleutel
van mijn deur had laten zoeken. Recht
streeks ging ik naar zijn hut.
Garstairs lag op zijn rug en snorkte lus
tig. Ik klopte eens tegen den rand van zijn
kool, en toen tk bemerkte, dat hij hierdoor
niet wakker werd, schudde tk hem bij den
arm. Hij verroerde zich niet. Het snurken
hield op, maar hij bleef slapen.
Ik schudde hem nog eens flink door
elkaar. Nooit had ik een mensch zóó vast
in slaap gezien! Met beide handen pakte lk
hem onder zijn schouders, heesch hem
overeind en schudde hem heen en weer.
Maar hij bleef als een blok onder mijn han
den en sliep door.
Ik hoorde een stap ln de gang buiten. Ik
stak mijn hoofd buiten de deur en zag
Maekay, den machinist, die op weg was
naar zijn hut,
„PsstI" fluisterde ik, „Mackay, wat denk
jij er van? Ik kan Castairs niet wakker
krijgen
Mackay stak zijn grijzen kop in de hut,
boog zich over den slapenden man en snoof
hoorbaar.
„De vent is dronken I" zet hij op van-
zelf-sprekemden toon.
Mijn geweten maakte mij een verwijt.
Maar toen dacht ik na. Kon één borrel
Carslairs, die altijd een voorbeeld was, in
dezen staat gebracht hebben? Tenzij hij na
tuurlijk van te voren dien avond reeds veel
gedronken liad. Ik hid niets aan hem be
merkt
..Zou ik den doktor er bij halen?" be
gon ik.
„Welneenl" viel de machinist in, „laat
u den kerel maar liggen. Hij is een goeje
vent, maaT hemell" wat zal hij zijn hoofd
morgen voelen I Ik denk, dat Sir Alec hem
wel alle medicijn zal geven, die hij noodig
heeftl"
„Alles wèl beschouwd," zei ik, „geloof ik,
dat we den dokter niet behoeven te sloren!"
Custrins nieuwsgierigheid naar het be
richt, het onverklaarbare verdwijnen van
mijn sleutel, de drank, dien de dokter voor
mij had klaargemaakt en dien ik aan
Carslairs gegeven had, en de stijve, dron
kenschap van dien bediende, Custrins ver
schijning in mijn hutat die eigen
aardige gebeurtenissen waren als een lad.-
der, waarop mijn geest sport voor sport ver
der klom. Wat had John Bard mij verteld
van de bende van El Cojo „een gewel
dige organisatie met een reusachtig netwerk
van spionnen, zoo doeltreffend verspreid ai»
de Maüa in Italië I"
Instinctmatig ging mijn hand naar de
binnenzak van mijn pyama, een speciaal
vervaardigd zakje, dat met een knoop «loot,
en dnt mij goede diensten heeft bewezen in
slaapwagens en hutten, de halve wereld
door. Ik voelde met mijn vingers, dat het
geóliede papier kraakte onder het flanel.
Mijn geheim had ik dus nog bewaard. Mc
wenschte mezelf geluk met mijn vastbera
den weigering dien opdringerigen Custrin
mee te laten gaan op onze expeditie. Maar
wij hadden het eiland nog niet bereikt. Ik
moest op mijn hoede zijnsteeds op
mijn hoede
Een halfuur later, toen ik op den rand
van mijn kooi een sigaret zat te rooken,
werd er aan mijn deur geklopt. Het was
Garth, die er buitengewoon groot en log uit
zag in zijn pyama.
„Kom eens dadelijk boven!" fluisterde
hij. „Kleed je maar niet eerst aan. Er i»
toch niemand!"
Weg was hij alweer. Toen ik op het dek
kwam, was de hemel in het oosten al licht.
Lawless stond op de brug, Garth naast
hem.
Zwijgend wees de kapitein naar den ho
rizont. Ver weg aan bakboordzijde was op
de rechte lijn van den gezichtseinder een
flauw grijs streepje te zien, zooals men ln
den vroegen morgenstond een vlakke nevel
op een meer ziet.
„Cock Island!" zei de schipper.
{Wordt verrolgdj,