VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
i No, 8.
Zaterdag 21 Februari
Anno 1925
Grijspootje.
lil lil
DE AVONTUREN VAN EEN VELDMUIS
Naat het Engelsch van Paul Creswiek.
Vrij bewerkt door C. H.
Hoofdstuk IX.
(Slot).
Nu was het mijn beurt hevig te ontstel -
len. „Waarom heb je rae niet gewaar -
schuwd?" riep ik ontzet uit.
„Ik dacht, dat je het wel wist," antwoord
de hij. Ikwas-echter al weggesneld. Vóór
t alles moest ik het lieve Bruinoogje redden.
Welk een geluk, dat zij boos op mij gewor
den was. Daardoor was zij van tafel opge
staan. vóór zij de mais had aangeraakt.
Wat Pieps betrof, die verdiende het bijna
maar ik zou zelfs hem willen redden. „Kom
meé," riep ik nog 'terug tegen Glinsteroogje-
„Je moet hen redden, dat is je .plicht."
In een oogenblik stond hij naast me.
„W^t krijg ik er voor?" vroeg hij.
- „Wat je maar wilt," hijgde' ik.
„Ik houd je aan je woord.""
Wij renden voort en kwamen 'gelukkig
nog juist bijtijds. Mijnheer Muis zat vóór
- zijn deur, opgezwollen ter grootte van een
rat Zijn .gezicht was hèel dik. Pieps en
Knabbeltandje waren er al'even naar aan
toe. Elk oogenblik verwachtte ik de mais-
plant uit hun bek te zien komeD.
„Houd het toch tegen," zei ik tegen Glin
steroogje. „Gauw!"
Hij gesticuleerde druk, terwijl hij vlak
vóór mijnheer Muis ging staan en zei:
Tooverplant, hou op met groeien,
Ditmaal zid je toch niet bloeien. 1
.Hierna zei Glinsteroogje het rijmpje, dat
de kracht van een tooverspreub had, tegen
Knabbeltantje en Pieps en holde ik naar
binnen om haar tegen mevrouw Muis en
Spitsneusje te zeggen, die ook angstwekkend
dik en groot werdeü.
Zij waren gered! Vader Muis. Mosder
Muis en de jongen9 kregen weer hun ge -
wone grootte.
..Waar is Bruinoogje?" vroeg ik.
Zij wezen naar het nest en ik ging er
weer binnen. Spdtsneusje zag ik alleen.
„Er rijn hier vreemde dingen gebeurd,
Grijspootje," aei hij. „We zijn heelemaal
opgezwollen geweest."
.„Ja, dat weet ik" antwoordde ik. „Maar
waar is Bruinoogje?"
„Ze is gaan wandelen."
Ik weer naar buiten, naar Glinsteroogje.
„We moeten haar zoeken," hijgde ik.
„Misschien heeft ze er toch nog van gege
ten."
„Betaal mij maar eerst," antwoordde hij
koel.
„Wat wil je hebben?" vroeg ik onge
duldig.
- „Je snor. Die zal ik maar al vastnemen!"
In het volgend oogenblik had ik geen
snor meer. Ik zuchtte, maar troostte mij
met de gedachte, dat ik voor een goede
zaak leed.
„Ziezoo, nu heb ik mijn tooverpenseel
toch!" riep hij verheugd uit „Verder wil ik
i'yt staart hebben, dat is een pracht-zweep."
t JQ dUa jOs«blie&
„Je hebt gezegd- „Wat je maar hebben
wilt," maar als jé liever de kans wik loo-
pen. dat Bruinoogje
„Nee, nee!"
Mijn staart- verdween oogenblikkelijk en
ik had den tijd niet bem te betreuren. „Dat
is vooreerst genoeg,"' zei Glinsteroogje. Hij
nam mij bij een poot en liep hard met me
weg. Overal zochten we Bruinoogje.
„Ze moet hier ergens rijn," mompelde
Glinsteroogje, terwijl hij plotseling bleef
staan.
„Ik hoop het," piepte ik
„Daar is zij!" Glinsteroogje begon weer-
te ioopen. Wat ken hij rennen!
In de verte zag ik Bruinoogje. Zij was al
leen. Juist toen we bij haar kwamen, piepte
zij plotseling en verdween in de struiken.
De Uil, waarmee ik mijn eerste avontuur
„beleefd, had, was in de buurt. In het vól
gend oogenblik schoot hij omlaag. Ik hield
mijn hart vast voor Bruinoogje, rhaar.oök
voor mezelf.
Doch juist op hei critieke oogenblik/zoo
als ze in.de boekon zeggen, zei Glinster
oogje Hocus, pocus!" en verdween ik.
Hoe kon ik onmogelijk zeggen, maar het
was eien eigenaardig gevoel, net alsof ik
heel vast in slaap viel.
Toen ik wakker werd, zat ik weer naast
Bruinoogje en was er op theevisite. Alleen
was er geen taschje en ook geen maïs.
Het lieve ding aaide mijn poot Tot mgn
onuitsprekelijke vreugde was ik weer in het
bezit van staart en h*nor. „Glinsteroogje is
toch zoo kwaad nog niet," dacht ik plotse
ling hardop.
„Wat zeg je?" vroeg Bruinoogje.
„Dat Glinsteroogje toch nog niet zoo
kwaad is; maar je kent hem niet, wel?
Vertel me nu echter eens, hoe ik hier
gekomen ben."
„Op je vier pootjes," antwoordde me
vrouw Muis glimlachend.
„Als je tenminste niet met een auto ge
komen bent," aei Pieps met een mond vol
kaas.
„Je hebt stellig gedroomd, Grijspootje,"
merkte Bruinoogje op.
„Dat geloof ik ook," zei ik nu, terwijl
ik haar pootje stijf vasthield. „Het kan
niet anders."'
Mevrouw Muis zei tegen haar man:
„Wil je mjj even in de keuken helpen?"
De jongens gingen hun leasen voor den
volgenden dag loeren en ik bleef met
Bruinoogje alleen.
„Ik heb zoo vreerad gedroomd," begon ik.
„Ik droomde, dat je een tasch vol maïs
bracht."
„Dat heb je gisteren ook gedaan. [Weet
je dat niet meer?"
„Gisteren? Was dat gisteren? Ik dacht
vandaag."
„O, je hebt gedroomd en ik geloof, dat je
nog droomt. Ik zal je eens wakker kriebelen
raat mjjn staart."
Toen begon ik haar mijn avonturen ie
v-erfcellen, precies zooals ik ze jullie verteld
heb. Bruinoogje luisterde aandachtig.
„Hier," zei ze plotseling en vóór ik het
beletten kon, trok zij het laatste haar van
haar linker wenkbrauw uit en gaf mij dat
met haar lief sten glimlach.
„Voor mijnheer Glinsteroogje", fluisterde
zij-
JSM büssft sU" as öea soikekostd*
stem cn Glinsteroogje stond vóór ons Hü
nam het haar dankbaar aan. ,,Nu krijg j®
het taschje terug. Goeien dag!" zei hij nog
en ik voelde het weer over raijn schouder
haDgeu.
„Al je weuschen zullen nu onmiddellijk
vervuld worden," zei hij, „als je maar
G. L. L. O, J. T. X. L. Q. T. zpgt"
..Onmogelijk! Dat is veel te moeilijk!"
„Het zal wel meevallen. Het.is mijn best®
toovertaschje. Goeien dag." En even on
merkbaar als hij gekomen was, verdween
hij weer.
Nu kwam Moeder Muis in de kamer te
rug „Zijn de jongens nog niet klaar met.
hun lessen vroeg zij.
„Ik weet het niet. Moeder," antwoordde
Bruinoogje.
„Ik wou u iets vragen," viel ik mot de
deur ra huis. toen ook Vader Muis binnen
kwam. '/Lieve mijnheer en mevrouw Muis,
mag Bruinoogje mijn vrouwtje worden Ik
zal heel goed voor haar zijn."
Vader cn Moeder Muis gaven hun toe-
stemmmg.1.en do-jongens kwameu nu, ook
binneD. Pieps en de anderen vonden het
leuk, dat ik in de familie kwam eu Bruin*
oogje en ik gingen nu poot aan poot mijn
moeder en Wit neusje mijn lieve zuster
haten.
Wc vonden "gemakkelijk den weg cn be
leefden geen nieuwe avonturen. Mijn lieve
moeder ontving ons hartelijk en ik moeï
zeggen, clafc zelfs Witneusje heel aardig
was. Zij gaf Bruinoogje een zoen en liet ons
een naaimachine, een nieuwen hoed "cn een
kilo chocolade wenschen, die liet toover
taschje onmiddellijk te voorschijn bracht.
Zij trok haar mantel aan die eens mijn
molvellenjas geweest was en hielp Moe
der met haar hoed en mantel. Zoo gingen
wij samen naar Bruinoogje's ouders, die te
onzer eer een souper hadden aangericht
van het lekkerste spekz woerd en de fijnst®
kaaskorstjes, die men zich maar denken
kan.
De volgende week had liet hu wel uk
plaats. Het was een heele drukte.. Bruin
oogje droeg een rijden-japon od een sluier,
welke beide zaken rij aan het toovertaschje
te danken had. De Ekster, die een paar
verdiepingen booger in deD boom woont d<m
de familie Muis, voltrok ons huwelijk. Hi?
zag er heel deftig uit en droeg zijn boste
overhemd. Ik had een rood jasje aan, met
groen gevoerd. Bruinoogje's sleep werd
door twee Sprinkhanen vastgehouden. Na
tuurlijk had ik mijn snor die ik evenals
mijn staart weer terug had netjes opge
kamd.
Witneusje was bruidsmeisje en -Piep®
bruidsjonker. Hij was geheel onder den in
druk van de plechtigheid.
Het spreekt vanzelf, dat de Hagedis ook
op dc bruiloft kwam. Het "Roodborstje, de
Rups, de Spin en het Konijn kwamen even
eens. Wij hadden'de Eend, den Uil en
Roedsnor niet uitgenoodigd. We hadden
daarvoor onze redenen.
Zoo eindigden mijn avonturen du« uog
heel gelukkig.
/V