De Terugkeer van Klompvoet, No. 19918 LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 14 Februari Derde Blad, Anno 1925, VAAR CANADA. HAAGSCHE BRIEVEN. FEUILLETON. KLETSEN Yoorlooplg li er .11 «en plaati vooi Land bouwers en Landarbeider!. De beste trektl|d la April. Er kan niet genoeg de aandacht op worden Bevestigd, dat in Canada voorloopig alleen plaat» ia voor landbouwers en fand- nrbeio'ers. In den handel en in de ngvèiheid komen gaen handen te kort. Integendeel, In die bedrgven heerscht groote werkloosheid, even als in andere landen. Die enorme werkloos heid is een der naweeën ran den oorlog, waaronder de heele wereld lijdt. Timmerlieden, smeden, metselaars, sohil- dera en soortgelijke ambachtslieden vinden dus thans geen bestaan in Canada; erger nog, zg loopen zóó hun armoede in. Dat dient dus wel in het oog te worden - gehouden om teleurstellingen te voorkomen. Alleen de landbouw waagt menschen, en die vinden er dan ook direct een goed onderdak, een flink loon, uitstekend eten. Van zelf spreekt, dat de Canadeesche boeren hiervóór wat terugvragen, n.l. arbeid. Over dien landarbeid in Canada zjjn vreemde geruchten in omloop. afsof_ daar de menschen worden afgebeuld. Wat is daarvan aanï Eén der emigranten schreef op 30 Dec. 1924 uit Whitechurch (Ont.j: „Wij hebben bet hier erg naar onzen zin, goede men- Eohen. en wat ons werk hier betreft, is niet zoo slim; het is van 's morgens 6 uur tot 's avonds 8 9 uur, somtgds later nog, maar dat is in den druksten lijd. Ook het werk is niet zwaar, omreden zg hier alles met de machines en paarden doen. In Holland moest ik zwaarder werk deen." Wio mot hot landbouwbedrijf in Nederland bekend is, weet, dat daar ook lang gewerkt wordt en wie wel eens een „hooibouw"of „graanoogst" heeft meegemaakt, die was vroeger uit de veeren dan 6 uur. Wg willen maar zeggen, dat het werk in Canada wel uit te houden is. Trouwens, anders waren de ongeveer 800.000 land bouwers, die thans in Canada leven, allen reedB lang bezweten. Maar voor de stedelingen, dio dat land- bouwwerk niet gewoon waren, ia bet on doenlijk, die zitten „bij de tweede schaft" ai te hijgen. De missen de oefening, de routine. Voor de landarbeiders en landbouwers, 'die hier in Holland geleerd hebben in de open lucht te werken, dagen en maanden lang, heeft liet boerenwerk in Canada geen enkele verschrikking. Klachten komen aan ook alleen van stede lingen, wier handen verkeerd staan en wier llcnaam niet geoefend is. Eon ander punt, waarover veel misverstand bestaat, is do eenzaamheid, die er in Canada zon heerschen op do boerderijen. Maar dan willen we allereerst opmerken, dat het ook in ons land in de omgeving der meeste boerderijen tamelijk stil is. De eene streek is in dit opzicht de andere niet, maar over het algemeen is het rustig op het land. Trouwens van al die drukte, die oen stad kenmerkt, groeit het graan niet vlugger, geven de koeien niet meer melk. Waar de mensch loopt, groeit geen aardappel. De briefschrijver, dien we hierboven aan haalden, schreef over die eentonigheid van het leven o.m.: „Ik ben oqk met mijn gezin erg gezien onder de boerenmenschen en wjj zijn hier al aardig ingeburgerd, 't Is dat we aan ons spreken bemerken, dat we Holrana nog niet lang verlaten hebben, maar aan het gezellige leven lijkt het ons toe, of wij hier on3 geheele loven gewoond heb ben. Het leven cm all® is nier veel ge zelliger dan in Holland en daarbjj da mon- sohen vragen niet van wat rang of stand jo bent, maar of jo goed kunt werken en dal is dus van alles de hoofdzaak." Nu zal het wel overal niet zoo aardig zijn hoewel we ook weer niet weten, waarom het niet overal goed zou zijn doch dit is zeker, de menschon onder elkaar zjjn op de boerderijen en in de omgeving daarvan, veel vertrouwelijker, vriendelijker en behulpzamer dan in de steden. Met die eenzaamheid zal het das wel losloopen. Toch moeten we hier nog iets bijvoegen. Hier en daar zjjn jongelui uit de stad bezig, het boerenbedrijf wat te leeren, om dan later te emigrearen. Dat Is natuurlijk uitstekend, maar hierbij dient In het oog te worden gehouden, dat alleon het kennen en kunnen van het land bouwbedrijf niet voldoende is om later in Canada een gelukkig leven in den lartdbouw te kunnen hebben. Daarvoor moet men, zooal3 men wel eens uitdrukt: „een boer in z'n hart zijn". Dat wil zeggen, de boer gaat met zgn ziel in het bedrijf °P- Hij voelt, dat hij de spil is Hg is met zjjn handen of met zijn gedachten altjjd in het bedrgf bezig. Bjj elke handeling denkt hjj niet direct aan geldelijk voordeel, maar, het geheel moet niarcheeren. Het bedrjjf is als een machine, dat door den machinist nooit uit het oog mag worden verloren. Wie in Canada slagen wil, moet de mentali teit bezitten van den plattelander, van den landbouwman. Men moet er niet veel theo rieën op na houden, want op het land wordt slechts gewerkt, niet getheoretiseerd. De echte stadsgeest moet geheel zjjn opgegeven. Alleen zij, die volgens de door hen opgedane ervaring aan liet landleven de voorkeur geven, zullen zich op het land tevreden gevoelen. Ten slofte nog een enkel woord over den besten tijd, waarin men kan emigrearen. Dio tjjd is April, omdat dan het voorjaar met zrjn werkzaamheden voor de deur staat en men direct aan den slag kan. Men heeft dan den heeleo zomer voor den boeg en maakt dus het eigenlijke landbouwwerk, voor zoover dit de graanteelt betreft, ge heel mede. Omdat emigreeren oen zaak is van groote boteekenis, moet hij, die in Canada aan den arbeid wil, eerst terdege informeerde: 1. of hjj wel geschikt is voor Canada; 2. waar bjj diroct werk kan vinden. DeNederlandsche Verecni- ging „Landverhuizin g", Bezui- denhoutsche weg 97, 's-Gravenhage, is een scmi-officicel informatiebureau, dat aan alle Nederlanders, die naar het buitenland waarheen dan ook wenschen te ver huizen, de noodige inlichtingen gratis geeft. Het bespreekt met de a.s. emigran ten alle omstandigheden en geeft daarna advies. Velen is op deze wijze het emigree- ren ontraden, want lang niet allen zijn geschikt. Wie naar Canada wil, wende zich dus allereerst, liefst schriftelijk, tot dit in formatie-bureau, dat een semi-officieel rs- geerings-instituut is. Men zal eens zien, hoe aangenaam men u daar te woord zal staan. Trouwens, waarom ook niet? Ia men hiermede gereed gekomen, dun stelt men zich in betrekking met de Emi gratie Centrale Holland, even eens te 'a-Qravenhage, Anna Paulowna- stra&t 6. Dit is het eigenlijke D i t z e n d-B u - r e a u, en het staat onder financieelo con trole van onze Kegeering, zoodat ook dit Bureau volkomen betrouwbaar is. Do Emigratie Centrale Holland (bij ver korting E. O. H.) zorgt nu, na met den emigrant overleg te hebben geploegd, a. voor den overtocht; b. voor direote plaatsing in Canadaop een boerderij. Wie zelf zijn overtocht niet geheel kan betalen en het ontbrekende bedrag ook niet ala voorschot van zijn gemeentebestuur kan krijgen, voor hem wordt beproefd van onze Regeering een voorschot te ontvangen, wat in gunstige gevallen wel eens kan gelukken. Het beste is natuurlijk, dat men zelf voor zijn overtocht zorgt of het bedrag van fa milieleden Iracht te leenen (ongeveer f iöO per persoon). En stapt onze emigrant in Canada aan land, dan vindt hij daar weer da vertrou wensmannen van de E. C. II., die reeds ge- zoTgd hobben een boerderij, waarop hij di rect aan het werk kan gaan. De emigrant heeft het dus wel gemakkelijk. Hij behoeft niet te gaan zoeken, wat in zoo'n groot land trouwens ook ondoenlijk is. De vertrouwensmannen van de E. C. H. zorgen er tevens voor, dat de Hollanders zoo veel mogelijk in elkanders nabijheid worden geplaatst. En te allen tijde kunnen de emi granten zich tot die heeren (die allen ook Hollanders zijn) wenden om raad en hulp bewust in flarden scheurt, met opzet bezoe delt, verkleint, vernielt, vernietigt tot wij prijsgegeven aan het onbescheiden leedver maak van anderen onzen ganschen morre len inventaris te kijk gesteld zien Zeker de wet straft lasfer. Maar klotsen is geen laster, ten minste niet in dien zin, dien de wet daaraan hecht. Wanileer gij mevrouw aan uw be langstellende vriendinnenschaar vertelt, dat uw buurvrouw margarine op 'r boterham eet en een valsche vlecht draagt, platvoeten heeft en een winterhoed draagt van drie modes geleden och dan kunt ge opper best de waarheid spreken Valsche vlechten zijn evenals margarine, ouderwctsche kiepjes en platvoeten allemaal zaken, die in de besle families voorko men Je jokt niet het is alles echt, heusch waar Maar denkt gij, dat uw buurvrouw dal prettig zal vinden? Denkt gij niet, dal zij ook liever roomboter zou eten (als ze 't maar belalen kon) of 'r haren kort zou knippen (als ze maar durf- del) Hebt ge wel eens bedacht, dat plat voeten pijnlijk zijn en voortdurende ver moeidheid veroorzaken? Het is leelijk het is onelegant het werkt op uw spotlust maar ie het noodig, dat gij dien spotlust bevredigt ton koste van een ander? Is het eerlijk, dat gij u bij gebrek aan belangwekkende conversaiie, meester maakt van de intimiteiten, de gebreken en de lekorlkomingen van anderen? Weegt het oogenblik ontspanning, dal u dit bezorgt op legen de schade, die gij er anderen mede berokkcnl? Neen! in genen deele Kletsen is onvergecfelijk Be-kletsen is misdadig. Kletsen is onvergefelijk, omdat het ab soluut nergens toe dient en al wat geen daadwerkelijk nut heeft, derft iedere reden van bestaan Bekletsen ia misdadig, omdat men hier mede onrechtmatig en zonder noodzaak steeds min of moer nadeel aan derden toe breng!. Moeders! gij, die dit kletspraatje leest, geeft uwen kinderen het goede voorbeeld: laat ze u nimmer betrappen terwijl gij bezig zijt uwen kostbaren lijd nutteloos door te brengen met ledigo praatjes En bovenal: duldt niet, dat uw kinderen anderen becritisecren en belachelijk maken; verbiedt hen om uit zucht tot pralen zieti te bemoeien met andersmans zaken Verbiedt hen ook om te veroordeclen zon der bevoegdheid tot oordeelen. Moeders vormt een A. K. B. of te wel een Anti-Klels-Bond en neemt tot stelregel aan, dat als er dan persé gckletsl moet worden de natuur is sterker dan de leer! dat men zooveel doenlijk het evenwicht zal betrachten: telkens wanneer gij een in uw oog afkeurenswaardig iets van een ander vertelt, vermeld er dan dadelijk een goede hoedanigheid van dien perfoon bij. Gij zult er vijftig percent minder kwaad door stichten en een open oog houden voor het goode, dat ongetwijfeld in ieder mensch leefL Wal cersl was een bemoeiziek oplreden, zalallengs worden tot waardeering van de hoedanigheden van onzo medemensehen. Ilct is zooiets als gere-formeerd klelsen! Prdbeert u het maar eens het is heusch héél prettig I XVIII Nu en dan spoelt er een golf van collec tieve belangstelling door Den Haag. Zelden, zooals trouwens bij de menigte regel i3, voor een groot ideaal. Integendeel, gelijk overigens de psychologie der massa leerl, doorgaans voor gebeurtenissen of toestanden van zeer stoffclïjken en laag-bij-den grond- schen aard. De laatst waargenomen golf betrof een in derdaad wel zeer materialistische en gelijk- vloersche aangelegenheid, die, helaas, geens zins er door is weggespoeld, namelijk de souvenirs aan hun maaltijd, welke de hier ongemeen (alrijke hondcnbevolking even vrijmoedig als overdadig op den openbaren weg pleegt achter te laten. Het onderwerp is van kieschcn aard, maar in een Hnagsch dagblad, dat zich onder - scheidt door de buitengewoon ruime plaats, welke het voor inzenders beschikbaar stelt, op zoo uitvoerige, onomwonden en, wij zou den geneigd zijn te zeggen: aanschouwelijke wijze ter hand genomen, dat het misplaatste preutschheid zou zijn, er hier veto doekjes om te winden. Bovendiendo Haagsche bur gerij heeft zoo openhartig en hartstochtelijk partij vóór en tegen gekozen in deze materie, dat zij daarmede als liet ware den wensoli heeft uitgesproken, die eens voor al tot een brandende kwestie te maken, welke slechls in een zoo groot mogelijke openbaarheid en door liet middel van dc ruimste medezeg genschap kan worden opgelost. De waarde van den hond als huisdier, mcnschenvriend, gezellighcidsfaclor, een zaamheidstrooster en genegenheidsschenker wordt, evenzeer als zijn beleekcnis op liet stuk van waakzaamheid en beveiliging, slechls door weinigen onderschat. Zeker, er zijn lieden, die niet van honden houden, en onder hen bevinden zich personen van geen geringen naam en faam. Couperus, die Ha genaar bi; uitnemendheid, had, ronduit ge zegd, liet land aan deze dieren. Hem was de bercheidcp. elegante, zwijgende poes liever, oil over den hond liet hij zicli uit op een wijze, die. ofschoon ze met zoovele letters in een van zijn hoeken door dfti druk werd ver menigvuldigd, de oore'n van menige lezeres dezer kronieken te zejer zou kwetsen, dan dat oen volledig citaat van zijn vernietigende uit spraak hier geoorloofd kan zijn. „O, de walglijke beesten! Ik kan ze niet uilslaan," zoo riep hij tot slot van zijn felle critiek uit. Maar zijn weerzin was voornamelijk op acsthetischc overwegingen gegrond, on, o hij moest toegeven: hij bad een gccsligcn fox en oen lieve black-and-lan geleend, en er wéren dan ook wel honden, die hem niet zoo voortdurend hinderden door de on- schoonc hebbelijkheden, welke hij zonder een blad voor den mond wraakte. En wan neer Couperus eens zelf een hond gehad had, tien tegen één, dat hij zich met nog grooter innigheid aan het dier had gehecht dan hij het nu deed aan de delicate Imperia, om ten slotte, mét een ander groot schrijver, te ver zuchten: „hoe meer ik don mensch leer ken nen, hoe meer ik van mijn hond ga hou den Het zijn trouwens enk voornamelijk aeslhetischo bezwaren, welke, zooals boven reeds bleek, door de schrijvers van ingezon den klachten legen den trouwen en aanhan- kelijkcn viervoetigen metgezel des menschen worden ingebracht. Ook hun scherpste ba- strijder wil ze nog niet alle voor goed van de terecht als zindelijk geroomde slraten der residentie verdrijven. Onze stad staat bekend wegens de rein heid van haar wegen. De zandgrond, waar op zij voor het grootste deel is gebouwd, is daarvan in de eerste plaats oorzaak, maar de voortreffelijke gomeenloreiniging mag zicli eveneens een ruim percentage van dien lof (oeëigenon. Men kan zich op droge voe ten, door stof noch modder in het minst bevuild, van Den Haag naar Amsterdam begeven, om zich daar plotseling, en zon der dal hel intussclien geregend heeft, tot de enkels in een glibberige pap verplaatst te zien, die Jiet Damrak besmeurt als ware ze daar met wagenvrachten heengebracht en in een dikke laag erover gestreken. Js, Den Haag is werkelijk een schoone stad, en niets begrijpelijker dan dat de goeds Hagenaar, die zich schamen zou als htj hoestte zonder de hand voor den mond, aansloot genomen heeft aan de steeds toe nemende bevuiling van het horizontale ge meente-oppervlak door „die lamme, be- roerdo beesten", gelijk Couperus ze durfde noemen. Het la al erg genoeg, dat ze blaf fen, niettegenstaande des burgemeesters proclamatie tot de burgerij, waarin tot meer rust en stilte, tot minder noodelooze ver. kwisting van rumoer aangemaand wordt. Moeten ze ons nu ook at het wandelen vergallen, door on3 overal de onbetamelijke bewijzen van onze goedgemeende .beentjes en wat brood" voor de voeten te werpen? De radicaalste oplossers van het vraag stuk zouden da hondenbelasting tot een weeldebelasting willen maken; wie zich de luxe van een hond veroorlooft, waarvan de aanschaffingskoslen soms vrij hoog zijn en die aan onderhoud dikwijls niet minder Door VALENTINE WILLIAMS. Geautoriseerde vertaling van W. E. PONT. (Nadruk verboden). 12) Ik slonxl oen eind Ier zijde gedurende het korte gesprek, dat nu volgde, en genoot van de schilderachtige omgeving. Van af den zeekant gezien, bood de stad een prachtig schouwspel. De huizen lagen trapsgewijze boven elkaar te midden van vee] groen, dat diet oog aangenaam aandeed na de felle Sehillering van de zee. In de verte zag ik den m'ooien, groenen heuvel, waar de lange, lage lijn van John Bards landhuis juist zichtbaar was tusschen de boomen. Het plein, waarop wij stonden, was op zichzelf een prachtig schilderij met de groo te witte pakhuizen en openbare gehouwen, die over hoogc arcades gebouwd waren, waar eourantenjongens en schoenpoetsers "met schelle kreten hun waar aanprezen, en limonadeverkoopers en bed 'aars zate» te suffen in de koele schaduw. De kleine groep toeschouwers langs de kade was een zoo schilderachtig Zoodje schooiers ik nergens ooit gezien heb. 'Hun gelaatskleur varieerde tusschen alle tinten bruin, van slappe koffie tot Bruns- wijksch zwart toe. Hun klceding wae even verschillend als hun kleur; maar meestal J>03tond die uit een aan flarden hangenden panamahoed, ©en vuil vest en een dunne, gestreepte, katoenen broek. Ik merkje een opvallende gedaante op, een eenigsziiis mismaaklcn neger met een pokdalig gezicht, die een opzichtigen, gelen zakdoek om zijn hoofd gebonden had, en zware gouden ringen in zijn ooren droeg. Ik zag, dat deze sportman met alle aandacht naar mij keek, en ik was een beetje onaan genaam verrast te zien, dat hij blijkbaar de aandacht van den man naast hem op mij vestigde.. De metgezel van den-neger waa een zwarte slanke jonge man met regelma tige gelaatstrekken en een -paar onbe schaamde zwarte oogen. Dc neger slootte hem aan en toen volgde een stortvloed van woorden. Ik was niet dicht genoeg bij om te onderscheidein wat er gezegd werd' (en al was ik dat gc-weest, betwijfel ik toch of ik hun rad bargoensch begrepen zou hebben). Maar ik voelde mi) er vrij zeker van, dat de zwarte man over mij sprak; want tweemaal wees hij met een hoofdknik in mijn rich ting. Het resultaat van alles was, dat de zwarte jonge man zich omdraaide en hetgeen merkwaardig was voor iemand van deze indolente bevolking er hard vandoor ging in de richting van de stad. Ik moet bekennen, dat ik mij niets op mijn gemak voelde. Sedert ik John Bards huis dien morgen had verlaten, had ik er zorgvuldig op gelet of ik ook gevolgd werd. Maar niemand scheen In hel minst ook maar cenige notitie van mij te hebben ge nomen en ik was er vrijwel zeker van, dat ik niet gevolgd was. Maar nu had het er vee! van of ik was herkend. En op dat oogenblik, geloof ik. kreeg de gedachte, die ik had opgevat bij liet afscheidnemen van John Bard, den vorm -vim een vast Lesluil. Maar de kapitein noodigde mij uit in de boot plaats te nemen. Ik slapte er in, hij volgde en in eer. oogenblik puften wij door in alle omstandigheden. Op deze wijze is liet emigreeren wel heel wat vergemakkelijkt bij vroeger vergeleken, toen ieder maar z'n eigen fortuin moest zoeken en zonder be vriende hulp stond. April is de besle trektijd. En omdat er altijd nog een paar Weken van voorbereiding noodig zijn, schiet er niet zooveel tijd meer over. Het is zóó Paschen en dan dient men op de boot te zijn. door AMY VORSTMAN—TEN' HAVE. Kletsen i9 een onvriendelijk woord Kletsen beleckcnl altijd iets leelijks, ala je het van een ander zegt eniets gezel ligs, als je het zelf doel! Kletsen is niet hetzelfde als praten, al is het omgekeerde helaas maar al te vaak waar. Maar dal is nog geen juiste definitie. Men zou kunnen zeggen: kletsen is het herhaald en volkomen noodeloos uiting geven aah volstrekt onbelamgrijke gedach ten in een uitdrukkingsvorm, die hel uit oefenen geenszins rechtvaardigt Het zoü n.l. ook kunnen voorkomen, dat iemand volstrekt onbelangrijke gebeurte nissen en overpeinzingen in één zoo (raaien vorni goot, dat in dozen vorm de aanneme lijke reden van bestaan zou gelegen zijn. Wat een mensch, dien wij nietJccnnen an nooit gezien hebben denkt over den nachte gaal. de maan en den lentewind kan ons gevoegelijk koud laten; en wat de een of andere opgewonden jongejurfer, die wij niet kennen ondervond toen zij een zekeren meneer, dien wij evenmin kennen, voor het eerst ontmoette dat interesseert on3 tri evenmin. Doch wanneer dezo ontstellende mede- deelingen saamgewoven zijn tot een wel luidend klanken-rhythmc. dat ons in gol- venden cadans onwaarschijnlijkheden laat prevelen zie dan nemen we de rest op den koop toe. Kletsen is meeslal een „misdrijf bij her- haling gepleegd". Kijk maar eens nauw lettend om u heen: (zoo heel erg nauwlet tend hoeft niet eensl) de klets-recidivlsten bloeien bij bosjes I Een misdrijf? vraagt ge wellicht ietwat verwonderd. Ja zeker een m-i-s-d-r-ij-fl Iemand die door honger gedreven eon brood steelt, wordt behoorlijk gestraft, zoo als dat in een wel-geordenden maatschappij behoort. Maar iemand, die uit verveling en tijd verdrijf eens anders kostbaren tijd steelt zoo iemand moet je vaak nog glim lachend de deur uit-buigenl Maar et ia nog een andere, geldiger reden, waarom men de klets-sport met een mis drijf kan vergelijken. Immers kletsen is maar al be vaak syno niem met lie kletsen. Bekletsen is een nog veel erger misdrijf want: ala sr iemand komt, die zonder dat gij het bemerkt de kleeding, die gij draagt, aan griezelige kleine snippertjes knipt, zoo dat het minste tochtje ot windje u in al uw onvolkomen naaktheid letterlijk hloot- slelt aan onbescheidetf blikken dan zou ar een kreet van verontwaardiging opgaan. Zooiels komt toch ook niet la pas niet waar? Zooiets moet goslraft worden Zooiets is in tegenspraak met het Fat soen met oen groeten letter s. v. p. zetter I Ooh dat dierbar» Fatsoen, dat zich altoos zoo maar dadelijk leont om alles (e be dekken Maar gekleed in ons fatsoen-zonder meer zouden we toch kans loopen op z'n minst een bekeuring te krijgen. (Menschen zonder fatsoen kunnen gevoegelijk huiten bespreking blijven, met dergelijke rare lieden houden wij ons niet op len minslo niet zoo in het publiek in een kranll) De aanstichter van het kwaad, die ons op een dergelijke onkuHche manier zou ten toon stellen, zou zeker en met recht aller min-achling verdienen. Hoe nu echter met hem of liaar, die onze goede reputatie, onzen goeden naam doel de groene deining van de haven naar de slanke, mooie „Naomi", die voor anker lag tegenover het massieve, wilte gebouw van hel douanekantoor. Met een gevoel van groote voldoening zag ik hel plein met de lanterfantende schooiers, de witte huizen en de palmboomen langzaam terugwijken, terwijl dc keurige kleine boot zich een weg van wit schuim door het groene water baande. Ik was nu veilig en wél weg. Het stond nu aan mij te zorgen, dat ik een uit- noodiging kreeg mij bij het kleine gezel schap van Sir Alexander te voegen. Ifet was een mooi vaartuig, dat een groo te snelheid ontwikkelen kon; te oordeelen naar den bouw. Toen wij dichterbij kws,- men, kon ik wel zien aam de vele dingen van weelde c-n comfort, dat de eigenaar een rijk man moest zijn. De sneeuwwitte dek ken, het glanzende koperwerk, de keurig geklcede malrozen, die bezig waren op het dek onder de gestreepte zonneschermen, da keurige scheepsbrug, die op zij neergelaten was met de heldere witto leuning alles gaf den indruk van weelde, die geen kosten gespaard heelt. Toen wij keerden, om lang» zij te gaan liggen, vroeg ik mijzelf af, wat voor man die Sir Alexander Garth wel zijn kon. Wa3 Hij een rijk industrieel uit Enge land van vóór den oorlog o( alleen maar een van de nieuwe rijken? In het laatste geval zou hij minder gemakkelijk te bepra ten zijn dan in het eerste, dacht ikboven dien, zoo redeneerde ik, zou een O. W.er nooit plezier hebben in een kruistocht in de Zuidzeel Het volgende oogenblik stond ik op het dek van de „Naomi" in het gedempte licht, dat door de wit-en-groene zonnescher men heendrong. De kapitein vroeg den man, dien hij ale Parsons had aangesproken, ik begreep, dat het de opperhofmeester was om mij naar de rookkamer te brengen, terwijl hij zelf aan ..Sir Alexander ging vragen, of deze mij kon ontvangen. Bijna geruischloos loopend op zijn rubberzolen, geleidde de hofmeester mij over hel dek naaT het ach tergedeelte van het schip, waar een open slaande deur een blik vergunde in een lang salon, laag van verdieping, waar gemakke lijke stoelen en clubfauteuils van zacht groen marokkoleder stonden. De zij- raampic3 waren beschermd tegen het ver blindende licht van buiten. Zelfs onder het zonnescherm was het licht van huiten zooveel sterker dan de be trekkelijke duisternis in het rooksalon, dal ik eerst niet veel onderscheiden kon. Par sons verliet mij bij de deur en ik was juist van plam te gaan zitten, toen ik tot mijn verbazing ontdekte, dat ik niet alleen was. Aan een schrijftafel in een van de twee zitjes aan weerszijden van de deur, zat een meisje. Zij droeg een eenvoudige wit zijden tennishlouse met een wit piqué rok en haar panamahoed lag op een stoel naast haar. Zij schreef brieven. In do 3tille, die in de kamer heerschle, kon ik haar pen over het papier hooren krassen. Zij was zóó in haar schrijven verdiept, dat zij zich niet om wendde. Ik voelde mij verlegen met het geval. Het zou te dwaas zijn zacht te kuchen, op de manier van een tooneelspeler, om mijn te genwoordigheid aan ta kondigen; en aan den anderen kant zou een hevig»lawaai zooals bijvoorbeeld een van de boeken, die er verspreid lagen, te laten vallen het meisje onnoodig doen sclirikken. Dus bleef ik vitten waar ik zat en genoot van het ge dempte liclit van de kamer na al do hitte en de glinstering daarbuiten, en ik Meld mijzelf bezig met Ie gissen wat wel het uiterlijk van de onbekende zou zijn. Zij had mooi haar van een glanzende, goudbruine kleur, half kort geknipt volgens de laatste mode, maar zoo keurig geborsteld en verzorgd, dat ik tot de conclusie kwam, dat zij een goede kamenier moest hebben. Haar liguur was bepaald mooi, haar hals heel blank en fijn en prachtig van lijn, zooals zij jiaar hoofd gebogen hield over het papier. Haar kleeding, volmaakt een voudig, was onberispelijk zoowel in snit als in de wijze, waarop zij die droeg. Ik denk, dat cr ook vtrschiller.de manieren zijn, waarop een gewone tennishlouse en rok ge maakt kunnen worden, net als alle andere soorlen van dameskleeren. In ieder geval, was er een volmaakle chic in de ver schijning van dit meisje, die mij deed ver onderstellen, dal een rarijsche. naaister haar kleedde. Nu hield het krassen van de pen op. Een blanke hand streek over het goudbruine haar. Toen vertelde een ol ander intuïtief ge voel mij, dat het meisje wist, dat er iemand in de kamer -mis. Ilct was cd ons beider geesten elkaaT aangeraakt hadden in die stille, koele atmosfeer. Op hetzelfde oogen blik draaide zij zich om op haar stoel en, mij ziende, stond zij dadelijk op. Toen zij tegenover mij stond, begreep ik, dat ik haar schoonheid goed geraden had-, want ik was niets verbaasd, dat zij er bijzonder lief uit zag. Ik hetj in mijn tijd veel vrouwen ont moet en, ■zooa.la bij mijn betrekking niet on gewoon is, velen waren van het soort .be koorlijk," (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1925 | | pagina 9