VOOR DE JEUGD LEIDSCH DAGBLAD No. 7. Zaterdag 14 Februari Anno 192S ISJK2 I i*<?>i jl>Tié 11> *1 jh* ilj In tijhui jlililjh i j lil lli Grijspootje. De Fazant met één poot. DE AVONTUREN VAN EEN VEEDMÜIS Naar het -Engelsch van Paul Creswiek. .Vrij bewerkt door C. H. 6) Hoofdstuk VIII. „.la, maar waar was de theevisite „Hallo, Grijspootje, ben je daar?" vroeg aen stem. „Ja, in ben het," antwoordde ik ver heugd. „Waar kom je vandaan, Pieps?" „Uit school", antwoordde Bruinoogje's broertje. ,Jk heb school moeten blijven." „Waarom?" vroeg ik, hoewel ik natuur lijk best begreep, dat hij weer ondeugend was geweest. ,Jk trok Knabbeltandje aan zijn snor - dat is'alles!" zei Pieps beleedigd. „Ik moet honderd regels schrijven en eigenlijk heb ik niets gedaan. Ze zijn erg stréng bij ons op ischool; ijs zal Vader vragen, of ik er af mag." - :v. „Dat zóu ik niet doen," Tied ik hem aan, mij zelf afvragendop welke wijze ik het best den vrede zou kunnen herstellen tus- sclien de twee broeders.#„Lk ga met ,ó- mee, dan kun je me alles haarfijn vertellen." Pieps* had hiertegen geen bezwaar. „Ga maar mee," zei hij vriendelijk. „Het is wer kelijk Knabbeltandje's schuld; hij draagt ook zoo'n lange snor!" Wij wandelden nu opgewekt samen ver der. Plotseling dacht ik weer aan het wenk- brouwhaar. Zou Glinsleroogje niet tevre den zijn met het Konijnenhaar? Ik betwij felde het. Voorloopig moest ik mij echter tot de theepartij bepalen. „Ik /zal Moeder vragen, of je mag komen theedrinken," zei Pieps, terwijl hij de deur van het nest openduwde. „Moeder, bier is Grijspootje. Mag hij komen theedrinken?" Ik liet mevrouw Muis dadelijk mijn taschje 2ien. „Dit heb ik voor u meegebracht," zei ik beleefd. „Strooi het-maar op de tafel," zei Pieps gulzig. „0, wat lekker! Hoe kom je daar aan? Knabbeltandje krijgt geen korrel mee." „Foei, Piep6, schaam je!" zei zijn moe dei* boos. „Je bent een stout muizenkind en hebt je broertje leelijk pijn gedaan. Wat moet Grijspootje wel van 3e denken? O, wat een prachtige maïs!" ging zij voort tegen haar gast. „Wel bedankt; wij zullen er heerlijk van smullen na het spekzwoe.rd en de kaaskorstjes, die ik voor jullie heb. Laten we nu gaan zitten, kinderen. Pieps, jij naast mij." „Ja Moeder." De gedachte aan spek- zwoerd hield den bengel in toon. „Spitsneusje, Knabbeltandje! Waar blij ven jullie? De thee wordt koud." Vader Muis en de twee anderen kwamen r.u aangetrippeld. Pieps stelde mij voor als „mijn oude schoolvriend Vuilpoot". - „Hoe gaat het je, Vuilpoot?" vroeg mijn heer Muis ernstig. De jongens schaterden van het lachen. „Nee, zoo heet hij niet," piepte de ondeu gende Pieps. „Dat is zijn bijnaam." J3ü beet im het lieve Brem oogje, terwijl zij haar broertje bestraffend aankeek. „Ik zal Witncusje eens een- boekje over jou opendoen, kwajongen," fluisterde ik Pieps in het oor. „Vader, wat denkt u, dat Knabbellandje gedaan heeft?" riep Pieps over tafel. „Niet waar, jij begon," zei Knabbellandje. „Stilte, jongensl" vermaande Vader Muis. „Geef mij hel spekzwoerd eens aan en niet met je mond vol praten.4 Waar kernt al dié prachtige mais vandaan?" „Die heb ik meegebracht," vertelde ik. 'k Geloof, dat het belooverde mais is, want ze groeide in een ommezien." Pieps floot heel onbeleefd tusschen de landen en keek mij ongeloovig aan. „Het is werkelijk waar." zei ik nu legen mevrouw Muis, zonder verder op Tieps te letten. „Ik had de mais in mijn laschje, toen ik in het water viel en ze heelcmaal nat werd. Terwijl ik met het Konijn zat te pra ten, begon zij plotseling heel snel te groeien." Dc mais werd nu geproefd en alle Muisjes waren het er over eens, dal' zij overheerlijk smaakte. In minder dan geen tijd was de -mais dan ook heelemaal verdwenen en nu waagde ik het-één wenkbrauwhaar van Bruinoogje te vragen. De jongedame keek mij bepaald beleedigd aan en wilde dIqLrp- ling niet meer van mij welen. Zij stond van tafel op.cn ging boos weg. Dc maaitijd liep op een eind en ik besloot te vertrekken. Tiops liet mij uit. „Gocien dag!" zei ik somber. Zoo eindigde dus de theevisite. Ik wan delde langzaam weg en Voelde mij diep on gelukkig. Natuurlijk. Bruinoogje had alle reden om boos te zijn, maar zij wist niet, dat ik het haar vragen moest. Qch, och, hoe moest ik nu mijn taschjc betalen? Maar het ergste van alles vond ik nog, dat het lieve Bruinoogje boos op-me was. Met was een donkere avond en de regen vief bij stroomen neer. Ik wilde niets liever dan Glinsleroogje tegenkomen en hem het laschje teruggeven. Ik hadhet'vlokje konijnenhaar er in ge borgen en haalde het er uit te voorschijn. Het was juist, zooals ik verwacht kón heb ben: het was heelemaal groen en zag er uit als gras. Nog nooit in mijn leven had ik zoo'n akelig dom laschje gezien. „Als ér ten minste jurken en hoeden voor Bruinoogje uit te voorschijn kwamen," mom pelde ik, terwijl ik het taschje heilig heen ne weer schudde, „zou ik er.nog wat aan hebben. Maar nu Van schrik liet ik hot bijna op den grond vallen, want hócus pocus! terwijl ik schudde stond Glinsteroogje in eigen persoon vóór me! „Roept iemand mij?" vroeg hij, terwijl hij allerlei luchtsprongen maakte.' Ik keek hem vol ontzetting aan en Glin steroogje ging nu op zijn gemak op een den nenappel zitten. „Nu, wat is er?" vroeg hij. „Ik voel me niet heel lekker," zei ik ein delijk. Hij .werd plotseling heel .ernstig. „Dan heb je zeker te veel gegeten," merkte hij op. „Dat geloof ik niet. Mijn hoofd doet pijn en ik ben zoo zenuwachtig." „Dat spijt me. Ik dacht, dat je me geroe pen hadt. Je schudde je taschje immers?" "„Ja, omdat ik er heel boos op was. Ik had niet gedacht Ik hield mij echter, in, om niet onbeleefd Le ajn. „Zoo, maar heb je dan geen andere* wensch?" „Het liefst geef ik je het taschje terug. Geef het maar aan een Muis, die er beier gebruik van kan maken." ..Heel best." Hij nam het taschje van me aan en hing het over zijn schouder. Hij stak zijn pootje uit en ik zei ..Goeden dag." Nu keek hij me verbaasd aan. „Gocien- dag?" herhaalde hij. „Zei je, Goedendag, Grijspootje?" Hij scheen teleurgesteld le zijn. „Ik heb mij zeker vergist mijn ooren hebben misschien verkeerd gehoord? Niets heb je nog gezegd over het laatste haar van Bruinoogje's linker wenkbrauw. Geef het mij alsjeblieft'." „Ik ik heb het niet," moest ik beken nen. „Vraag iets anders van me, wat je maar wilt, en ik zal het doen, maar dat niet. Ik kan het lieve Bruinoogje geen pijn doen." „Zoo, dat is ook wat moois." zei Glinster oogje. ,,'t Staat jo mooi, je belofte niet te houden! 't Valt me erg van je tegen, hoor!" ,,'t Is niet, dat ik mijn belofte niet wil houden," antwoordde ik. „Maar ik kon het werkelijk niet doen. Bruinoogje werd heel boos!" Glinsteroogje dacht een oogenblik over de zaak na en zei toen: „Nu, als je er dan zoon drukte over maakt, ontsla ik je van die belofte. !t Spijt mij wel. Want ik had het noodig voor een tooverpenseel, dat ik bezig ben te maken. Dat'moet dan maar wachten en jij geeft me je langste tand of je scherpsten nagel. Dat komt £r niet op aan. Ik zal daarvan een- toovergriffei maken, een griffel, die alle sommen uit zichzelf maakt en in eens uitre kent. hoeveel negentien maal negentien i^." liet was verre van prettig een tand of een nagel te moeten missen. „Ik heb je het taschje loch teruggegeven," bracht ik in het midden, „en wat de mais betreft, die er in groeide. ..Breng mij de betooverde mais dan ook terug," zei Glinsteroogje rnet jjollendeoogen „en we pralen er niet verder over." Onmogelijk," zei ik somber. „Ze hebben alles opgegeten." „Wat? Opgegeten?" schreeuwde Glinster oogje plotseling zóó hard, dat ik bijna uit mijn vel sprong van schrik. „Och, och! Maar heb je hun dan niet verteld, dat ze betooverd was? Als zij er van gegeten heb ben, zijn zij allen muizen des doods het groeit in hen." (Slot volgt). Hertog Karei van Wurtemherg had een hofnar, die om zijn;geestige invallen bij zijn heer in hooge gunst stond en dus wel een potje bij hem kon breken, zooals men dat noemt -Op zekeren dag kwam hij in de keuken', "juist op het oogenblik, dat een fazant voor de hertogelijke tafel gebraden werd. De hofnar nam een poot van den fazant en I peuzeldedien. op, tot grooten schrik van dén kok, die luid jammerend zei, dat hij nu den fazant niet meer kon opdienen, dat hij weggejaagd zou worden en nog meer dergelijke dingen. De hofnar trachtte hem tot kalmte te bifeDfien en verzekerde hem, dat hij er wel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1925 | | pagina 17