De 350-jarige herdenking der
Leidsche Hoogeschool.
No. 19913.
MAANDAG 9 FEBRUARI
Anno 1925
Officieele Kennisgeving.
IWAffSiS.'ïWS
Het voornaamste niteuws
van herten.
LEIDSChl
DAGBLAD
PRIJS DER AD VERTE NYIENI
80 Cis. per regel. Bij regelabonnement belangrijk lageren prijs.
Kleine Advertenüên, uitsluitend bij vooruitbetaling, Woensdags en
Zaterdags 60 Cts., bij een maximum aantal woorden van 30.
Incasso volgens poslrecht. Voor eventueele opzending van brieven
10 Cts. porto te betalen. Bewijsnummer 6 Cts.
Bureau Noordeindsplein Telefoonnummers voor
Directie en Administratie 175 en 1835 Redactie 1507.
Postchdque- en Girodienst No. 57055 Postbus No. 54
PRIJS DEZER OOURANTi
Voor LeidUS per B maanden 2.85, per week .«..müZ 0.18.
Buiten Leiden, waar agenten gevestigd zijn, per week 0.18.
Franco per post 2.36 portokosten.
DH nummer bestaat uit DRIE Bladen
EERSTE BLAD.
FOTOPAGINA.
GEMEENTELIJKE VISCHVERKOOP.
'Aan den gemeentelijken vischwinkel,
Visehmarkt 18. tel. 12-25 is DINSDAG ver
krijgbaar: SCHELVISCH a f 0.17, SCHOL
k f 0.17 en KABELJAUW k f 0.30 per pond
a i u. i tril ii
Wij verwijzen speciaal naar de fotopagina HARING k f 0.O5 per stuk en ZEEUW
SCHE MOSSELEN k f 0.05 per K G.
van hedan. N c de gIJSELAAR, Burgem.
DE DIRECTIE. I Leiden, 9 Februari 1925.
Zoo is dan nu de groote dag aangebroken
de dag, waarop de Leidsche Academie 350
jaar bestaat. Voorwaar een feit om trotsch
op te zijn. Tal van geslachten van professo
ren en studenten heeft de oude Academie
I-zien komen en gaan; honderden, neen dui-
zenden hebben hier hun opleiding ontvan
gen en velen van hen zijn geworden tot man
nen waarop niet alleen Leiden trotsch is,
doch wier namen door het geheele land en
ook daar buiten met den meesten eerbied
.worden uitgesproken.
Is het dan wonder dat Leiden jubelt, dat
yele vlaggen waren uitgestoken en zelfs de
stadstrams met bontkleurige vlaggetjes ver
sierd waren? En baart het dan ook nog ver
wondering, dat, als om de kroon op het werk
te zetten, de geheele Koninklijke Familie in
de stad komt, heel Leiden in feeststemming
verkeert?
Leek het er aanvankelijk op, alsof het eer
ste bezoek van „het Prinsesje", zooals wij
Prinses Juliana zoo gaarne noemen, aan
onze stad geheel in het water vallen zou,
Pluvius vond het feit blijkbaar te belangrijk,
om het zoo geheel te laten verregenen, en
.verliet van morgen onze stad om naar andere
oorden te vertrekken.
Zelfs kwam de zon door de wolken en gaf
kleur en leven aan de gebeurtenissen.
Een groot aantal menschen was op de been
;om getuige te zijn van de eerste begroeting
door den burgemeester
aan den Haagweg.
Te plus minus kwart voor twee arriveer
den de koninklijke auto's met den standaard
yoorop. De Koningin was gekleed in een
wijnrood fluweelen cosluum met bijpassen
den hoed, de Prinses droeg een groen flu
weelen mantel en dito muts, de Prins was
in generaalsuniform, terwijl de Koningin-
Moeder gekleed was in een bruin-hermelij
nen mantel. Het gevolg was gezeten in vier
yolgauto's.
Het gevolg van H. M. de Koningin bestond
■uit de grootmeesteres Gravin van Lynden
yan Sandenburg, de hofdame Baronesse van
Heckeren van Keil, den grootmeester Graaf
Dumonceau, den Kamerheer en part. secre
taris. baron van Geen, den adjudant, kapi
tein Gey van Pittius en den ordannans-offi-
cier jhr. Sickinghe.
In het gevolg van Z. K. II. den Prins was
de adjudant-kapitein jhr. Laman Trip, ter-
Wijl het gevolg van prinses Juliana werd
uitgemaakt door de 1ste hofdame baronesse
Sloet van Marxveld.
Het gevolg van H. M. de Koningin-Moeder
bestond uit de Grootmeesteres, mevrouw de
douairière de Beaufort, geb. barones van
Dedem; de Hofdame van* dienst; den Groot-
officier ter beschikking Jhr. Schimraelpen-
ninck en den Kamerheer Graaf van Lim
burg Stirum.
Nadat de burgemeester zich eenige oogen-
blikken met de vorstelijke bezoekers had
onderhouden, stapte hij in zijn auto en reed
de geheele stoet tusschen dichte drommen
toeschouwers, die de hooge gasten overal
hartelijk toejuichten langs Noordeinde, Ra
penburg, Kloksteeg naar de Pieterskerk.
Bij aankomst alhier stond links van den
ingang een eerewacht opgesteld, gevormd
door de leden der studentenvereniging „Pro
Patria", welke II. M. de militaire eerbewij
zen bracht.
Uit de auto's geslegen, trad hier de burge
meester naar voren om de Gasten namens
de commissie van ontvangst een hartelijk
welkom toe te roepen. Deze commissie was
samengesteld als volgt:
De curatoren: E. C. Baron Sweerls de
Landas Wijborgh, jhr. mr. R. Feith, mr. R.
B. Ledeboer, mr. J .Limburg en de hoog
leeraren prof. mr. A. J. Blok, prof. dr. W.
de Sitter, prof. dr. P. J. Blok, prof. dr. J.
Huizinga, prof. dr. L. Knappert, prof. dr.
R. T. Colenbrander en prof. jhr. mr. W. J.
M. van Eystnga.
De stoet van ouratoren,
professoren, lectoren en
studenten.
Te ongeveer één uur stelde op het Rapen,
burg voot de Academie zich op de cortège
Van curatoren, professoren en lectoren, wel-
ke om halftwee van daar vertrok om rich
bega Rapenburg Westzijde, Nieuweteeg en
Jüokstseg naar de Pieterskerk te begeven.
Aan weerszijden van dezen weg hadden
Klch vanwege hel Leldsch Studentencorps
haar vaandels, opgesteld, die zich hierna bij
den stoet aansloten: het collegium van het
L. S. C., de Lustrumcommissie, de Almanak
redactie, de Scliouwburgcommissie, de com
missie van orde en vertegenwoordiging van
de Sociëteit Minerva, Arena Studiosorum,
Sempre Crescendo, Morphy. Pro Patria,
Njord, Leidsche Studenten Tooneel. de Stu
denten Lawntennisvereeniging. de Indische
Ver. van het L. S. C., de Virtus-redactie, de
IJsclub, Notos, Nomos, Hippocrates, Exccr-
cendo, Utile Dulci, Operam Demus, Simplex
Veri Sigillum, Sempre in Concordia, Studen
tenmuziekgezelschap C. Dur. Colonel Colt,
Ahasverus. Non Sordent in Undis, Frisia,
India Orienlalis, Lugdunum Batavorum,
Roterodamum. Transisalania, Hariemia,
Dordracum, Zutphania, Lugduno Bafava,
Brabantia Septentrionalis, Batouwe. Arn-
hemia, De Veluw, Alcmaria, Gauja. Alpen
Club, in het geheel omvattende 100 afge
vaardigden. waarbij zich nog schaarden een
150-tal leden der verschillende vereenigin-
gen. De sloet maakte als geheel een grooten
indruk; langzaam schreden de hoogleeraren
voorwaarts, allen in ambtsgewaad hetgeen
niet naliet bij het talrijke publiek, dat zich
langs den geheelen weg had opgesteld, een
plechtige stemming leweeg le brengen.
In de Pieterskerk.
Ook voor de statige Pieterskerk is de
dag van heden een historische dag. En zoo
er in Leiden een gebouw was waar deze
plechtigheid op haar plaats is, dan is het
dit kerkgebouw, dal in zijn eerbiedwaardige
groolsohheid geen enkele versiering noodig
heeft. Groen en bloemen zouden hier de
plechtigheid schaden.
Diep onder den indruk van deze ma-
jesteuze ruimte nemen de hondenden be
langstellenden wien het gegeven is deze
plechtige herdenking mede ie vieren plaats.
In het midden der kerk nemen vier brons
kleurig bekleede fauteuils uit het Stedelijk
Museum ,.De Lakenhal" met het Leidsche
wapen in den rug met wapenschilden van
Oranje-Nassau een eereplaats in. Deze
plaatsen zijn bestemd voor de Koninklijke
Familie. Rondom de Kon. Familie zijn de
zitplaatsen voor het Kon Gevolg, Curatoren,
Senatoren en het Corps diplomatique. De
hoogleeraren nemen plaats rondom den
kansel.
Aan het doophek waren nog twee schil
den van de oude Universiteit bevestigd, ter
wijl een loop-er door de Kerk naar de Vorste
lijke zetel is gelegd.
Als behalve de hooge gasten allen gezelen
zijn, speel! de organist de heer C. B. Duyster
Sr. het Preludium van J. S. Bacil en klonken
de tonen van het orgel plechtig door de
hooge hallen.
Bij het binnentreden van de Koninklijke
Familie voorafgegaan door pedels en om
ringd door het Gevolg en de Diescommissie,
speelt het orgel de Priestermarsch van W.
A. Mozart en zingt het gemengd koor „Sur-
sum Corda" de verzen 1 en 6 van het Wil
helmus van Nassauen.
Intusschen hebben de vorstelijke personen
op hun zetels plaats genomen, waarna de
reclor-magniiicus zijn oratie houdt.
Rede prof. mr. A. J. Blok.
Van harte heet ik U welkom op deze histo
rische plaals, waar na Leiden's Ontzet red
ders en geredden zijn samengekomen om
God te danken, waar in den vroegen morgen
van 8 Februari. Zijn zegen is afgesmeekt
over de Hoogeschool, waar op 6 November
1875 het herstel der Academie is bezegeld en
waarin reeds viermalen de eeuwfeesten en
halve-eeuwfeesten der stichting zijn her
dacht, aldus ving spr. aan, waarna hij deed
uitkomen, dat het den Senaat met groote
dankbaarheid vervult, dat het II. M. de Ko
ningin en de Koninklijke familie heeft be
haagd den 350sten verjaardag dezer Univer
siteit in ons midden te komen vieren.
Deze herdenking brengt als van zelf mede,
dat wij in onze gedachten teruggaan tot
Hem, Wiens vooruitzienden blik, aan Wiens
warm hart wij de stichting der Hoogeschool
te Leiden boven alles te danken hebben: tot
Prins Willem van Oranje, zeide spr.
Toen het Ontzet van Leiden, een licht
straal in de duisternis, ie hoop der twijfel
moedigen verlevendigd en de geepannen ver
wachtingen der vijanden getemperd had,
toen met de mogelijkheid rekening moest
worden gehouden, dat de aangeknoopte vre
dehandel tot een aannemelijken vrede m«*
Spanje zouden kunnen leiden, te dier
tijde heeft hij begrepen, dat het oogenblik
was aangebroken om binnen de Graefie -
licheden van Holland!" tot de oprichting over
te gaan van een ..goede, genouchsaeme ende
vermaerde schole ofte universiteit", cn dat
deze zoo spoedig mogelijk haar beslag be
hoorde te krijgen. Want uit den brief van 28
December 1574 aan de Staten, waarvan hij
de toelichting aan Mr. Jacques Tayaert had
toevertrouwd, bleek dat de Prins vreesde,
dat, werd de Universiteit niet opgericht, voor
dat me nin vredesonderhandelingen zou tre -
den, die in het voorjaar van 1576 te Breda
dan ook werkelijk zijn gevoerd, van zijn plan
niets zou komen. Hij wantrouwde den vrede,
vreesde „allerleye listighen aengeslaghen
der vyanden" tegen „de geconlsdereerde lan
den" en wilde daartegen opwerpen eene
Universiteit, die „niet anders wesen en soude
als een vast bloehuys ende bewaernisse der
gantscher landen ende mede eenen onver-
breckelicken bandt der eenicheyt der selven
niet alleen onder m'elcanderen maar oock
met alle aenpalende provinciën".
Met d i e Universiteit wilde hij beloonen
de stad, die door haar manmoedig gedrag
met hem had medegewerkt om de zaak,
waaraan hij zijn leven had verpand, van den
afgrond te redden.
Indien daarvoor geen andere bewijzen
voorhanden waren, zoude reeds uit deze daad
ens een inzicht zijn gegeven in zijn hooge
staatsmanswijsheid.
En het leit dat de Staten, nadat Paulus
Buys reeds op 2 Januari d.a.v. 's Prinsen
voorstel in de vergadering had aanhangig
gemaakt, op 3 Januari hebben „verslaen,
oorbaerlyck en nootelyck te zijn, volgende
de goede vermaninge van Sijne Excellencie,
dat een goede schole en Universiteit binnen
Hollandt sonder vertreck opgerecht werde en
daertoe verkoscn is de stad Leyden", en liet
feit, dat dank zij de samenwerking van ge
west en stad de Hoogeschool al op 8 Febr.
met groote plechtigheid kon worden geopend
het zijn slechts symptomen van het onbe
grensde, van het kinderlijke vertrouwen in
hem, die nog in zijn laatste oogenbükken
Gods medelijden inriep voor zijn arme volk.
De Senaat brengt aan de nagedachtenis
van Prins Willem van Oranje en aan de na
gedachtenis van allen, die met hem aan de
stichting dezer Universiteit hebben medege
werkt, inzonderheid aan Jan van der Does,
zijn eerbiedige huidei
Een dag als heden noopt tot een terugblik
en tot een blik in de toekomst, aldus ging
spr. voort. En het zou voor eiken reclor een
aantrekkelijk denkbeeld zijn bij don blik in
het verleden terug te gaan tot het jaar, waar
in de Academie werd ingewijd.
Dat denkbeeld zal niet verwezenlijkt kun
nen worden, omdat gedurende den bloeitijd
onzer Republiek en nog lang daarna van een
„ontwikkeling van het strafrecht", waarover
hij wenscht te spreken, geen sprake is ge
weest.
Eerst de wetgeving der Fransche revolutie
van 1791 heeft de bescherming van het in
dividu tegen de willekeur gebracht, welke
leiden moest tot de besludeering van de
vraagstukken van juridisch-dogmatischen
aard en tot de overweging van voorschriften
betreffende soorten en mate van straf. Die
9traf, ook naar do denkbeelden van dien lijd
bestemd om naar Beccaria's leer van het
plegen van misdrijven af te schrikken, moest
eenerzijds evenredig zijn aan de toegebrachte
schade, anderzijds voor elk feit in het bij -
zonder door den wetgever zeiven worden
vastgesteld. Het is bekend, dat de poging tot
eene dergelijke individualisation légale in
den Code pénal pour les crimes van 1791
schipbreuk heelt geleden.
Aan de hand der geschiedenis van het
1 strafrecht met name in ons land toonde spr.
aan dat met het voortschrijden der besclia-
ving achtereenvolgens de dwangarbeiden
i (1813), de lijfstraffen (1854), de schavot
plechtigheden (1854), en de doodstraf (1870)
werden afgeschaft en in die lijn lag liet ook
aan den rechter de bevoegdheid le verleenen
om een lichtere straf op te leggen, indien de
omstandigheden daartoe aanleiding gaven.
De humaniseering van het strafrecht,
welke bezig was dood- en lijfstraffen terug te
dringen, zou welhaast aan de vrijheidstraf
de voornaamste plaals aanwijzen, doch dan
moesten de lokalen, waar de vrijheidstraf zou
worden ondergaan, niet langer plaatsen zijn,
waar degenen, die haar ondergingen, licha
melijk en geestelijk zouden ten onder gaan.
Had reeds medelijden met de jongeren le Am
sterdam en elders geleid tot de oprichting
van de tuchthuizen, het was de philanthroop
Howard, die in Engeland de verontwaardi
ging over de misstanden in de gevangenissen
heeft wakker geschud, het was de Philadel-
phic Society for alleviating the misery of
pubUc prisons, die den stoot heeft gegeven
tot de invoering van de separata confinement
het veel gesmade doch goed bedoelde cellu
laire stelsel.
Het strafrecht was in zooverre niet van
karakter veranderd, als het werd aangewend
tot afschrikking van anderen, doch de wille
keur was er aan ontnomen, men streefde
naar een strafoplegging, die verband hield
met de zwaarte van het gepleegde feit, waar
bij de zachtheid zou worden betracht, zoo
veel als de bescherming der maatschappij
dit toeliet
Werd de rechtvaardigheid der straf in
verband gebracht met de zwaarte van het
gepleegde feit, in de door den Amsterdam,
schen, later Leldschen hoogleeraar Mod
derman in 1864 gehouden oratie, welks
hier en daar naklonk in zijne als minister
gehouden redevoeringen, werd de stelling
verdedigd, dat de straf, die immers moest
dienen „om het bestaan te handhaven van
de voorwaarden, waarvan voor allen in het
algemeen en voor ieder in het bijzonder
het leiden van een aan zijn bestemming
beanlwoordend leven aihankelijk is" dat
de slraf alleen dan rechtvaardig was, in
dien daardoor op de ontwikkeling van nie
mand, wie hij ook zij, werd inbreuk ge
maakt. Het essenlieele vereischle in ieder
strafmiddel was, dat daardoor den wets
overtreder de terugkeer tot een jan zijn be
slemming beanlwoordend leven niet werd
afgesneden, noch hij daarin werd bemoei
lijkt, m. a. w. dat de straf geen waarachlig
kwaad mag zijn. Daarom werd de afschaf
fing van de doodstraf gehandhaafd, gebro
ken met de onteerende straffen, en bepaald,
dat alle gevangenisstraffen gedurende de
eerste vijf jaren in afzondering zouden moe
ten worden ondergaan, opdat de opgeslo
tene niet zou bloot staan aan den onzede-
lijken invloed van de medegevangenen,
doch zoo mogelijk de gevangenis als een
beier mensch zou verlaten. Daarom zorgde
de Beginselenwet van 1886 voor zijn gods
dienstige en intelleclueele verzorging.
Modderman heeft herhaaldelijk hel ont
werp moeten verdedigen tegen hen, die het
beschuldigden van ziekelijke philanthropie.
Hij heeft dan uitdrukkelijk gezegd, dat de
straf niet moest dienen om te verbeteren,
doch moest worden toegepast in het belang
der maatschappij, maar, daarmede aan het
slreven naar humaniteit een maatschappe-
lijk-gezonden grondslag gevende, verzuim
de hij dan niet er aan toe le voegen, dal de
Staat evenzeer verplicht was den gevan
gene zedelijk te verbeteren, als hem te voe
den. Dat de verbetering van den gevangene
juist het beste middel was ter bescherming
van de maatschappij, voor deze gedachte
waren de meeste gemoederen nog niet ont
vankelijk.
Gaat men voor Nederland de praclijk van
het strafrecht na, zooals deze zich na de
invoering van het Wetboek heett ontwik
keld, vervolgde spr., dan krijgt men den in
druk, dat de rechter de hem gelaten vrij
heid heelt gebruikt om straffen op te loggen,
die in evenredigheid waren met het ge
pleegde onrecht en de zich daarin openba
rende schuld, doch dat hij daarbij een niet-
slrongen maatstaf heefl aangelegd.
Na nog verschillende strafstelsels en daar
bij die van de Italiaansche school te heb
ben behandeld, en ojn. de voorwaardelijke
veroordeeling ter vervanging van de korte
vrijheidsstraf te hebben besproken, alsmede
het stelsel van reclasseering en andere
stelsels, zeide spr., zeer goed te weten, dat
de pogingen tot verheffing der misdadigers
waarbij hij in de eerste plaats aan de geej-
telijk minderwaardigen denkt, vooralsnog in
een aantal gevallen op een mislukking zul
len uitloopen.
Dit mag echter, in stede van mismoedig
te maken, een prikkel voor one zijn zeide
spr. om alle krachten in te spannen om
liet ideaal zooveel mogolijk te benaderen.
De wereld ie van pessimisme niet gediend.
Voor het lot-stand-brengen van hervormin
gen is naast een nuchteren blik en een
koel hoofd noodig het geloof aan de alles-
vtrmogende, de alles doordringende kracht
van het goede en de sterke wil om de moei
lijkheden te overwinnen.
Had spr. in den aanvang zijner rede de
stichters der Universiteit herdacht, zijn dank
gaat niet minder uit tot allen, die in den
loop der eeuwen aan den groei der Hooge
school, waarvan het wijs beleid onzer va
deren de kiem heeft gelegd, hebben mee- en
samengewerkt.
Den naam dien zij voor haar hebben ver
overd hoog te houden en zooveel mogelijk
te vermeerderen, overeenkomstig 's Prinsen
wcnsch het bloehuys hechter te maken, dat
is de moeilijke doch verheven laak. die ons
cn het nageslacht is op de schouders ge
legd, aldus spr.
Wij zijn ons van dien duren plicht be
wust. Zonder zelfverheffing mag ik wel
getuigen, dat ook wij daartoe doen wat in
ons vermogen is.
Maar wanneer wij op dezen dag vol hoop
de toekomst tegemoet gaan, dan is het in
het vaste vertrouwen, dat wanneer het uur
van scheiden voor ons zal zijn aangebroken,
er jongeren zullen zijn, bekwaam om onze
taak over te nemen, verlangend om hun
boste krachten te stellen in dienst der Leid
sche Universiteit.
Wanneer ik van jongeren spreek, dan
denk ik in de eerste plaats aan u Studen
ten, zeide de reclor.
Gij zijt het aan de eeuwig jonge Academie
verplicht te doen wat in uw vermogen is,
te woekeren met de kachten, die u geschon
ken zijn.
Het moet voo u een hooge eer zijn de
plaatsen te vervullen, die straks door one
worden verlaten.
Doch velen uwer zal een andere, niet
minder eervolle betrekking tsschoren zijn.
Gij zult daarin kunnen toonen. dat de
Leidsche Universiteit nog steeds bij machte
is mannen en vrouwen te vormen van hoog
staand karakter, toegerust met kennis en
bezield met liefde voor vaderland en weten
schap.
De Universiteit hoopt, neen zij verwacht,
dat gij dit toonen zult, aldus eindigde de
hooggeleerde spr. zijn door de overtalrijke
BINNENLAND.
Plechtige herdenking van het 350-jarlff
bestaan der Leidsche Hoogeschool en pro*
motie van H. M. de Koningin tot doctor ho
noris cansa in de rechtswetenschap in dé
Pieterskerk.
Samenstelling van de candidatenlijstea
van den Vrijheidsbond.
Het Kamerlid Ond zal Dinsdag een inter*
pellatie aanvragen over de reorganisatie
van de Posterijen en Telegrafie.
Regeeringssubsidie Olympische Speler
1928.
Het koffie- en theebesluit verschenen.
Het faillissement der Maas-en-Waalsch®
Bank.
De zaak-Jeise voor den Hoogen Raad.
BUITENLAND.
Nota der Britsche regearing over de inter
geallieerde schelden.
Ook China verlaat de opinm-conferenti®.
aanwezigen aandachtig gevolgde oratie.
Na het uitspreken van deze rede zingl
het koor Psalm 113 van Sweelinck.
De promotie.
Mel Rarer Majesteit verlof ging prof. Blok
daarna, van den kansel gedaald, over tot de
plechtigheid der promotie en las deze in
het Latijn voor, aldus luidende:
Regina nostra:
Lubenter in me recipio provinciam, quane
mihi dedil Senatus Academicus, ut in
Maicstatem Tuam summos in iuri6 disci-
plina honores honoris causa conferam.
Accipiat igitur Maiestas Tua quod Ei pr<
insignibus meritis iuslum praemium debe-
tur:
Quod bonum felix faustiimque sit.
Pro poteslate Lege nobis concessa,
ex aueloritate mea
amplissimique Senatus Academici con
sensu et nobilissimae Facultati9 Iuridicaé
decrelo:
ego Te, Reginam Wilhelminam Helenauri
Paulinam Mariam Principem Arausionen-
sem iuris Doctorem honoris causa died1
creo renuntio, tribuoque Maiesfa/ti Tua®
quicquid iuris atque honoris vel hic vel
alibi locorum, sive lege sive longa
consuetudine, rite creatis iuris Doctoribuf
haberi concedique solet.
Het is het recht het voorrecht vaa
den promotor aan deze formule eenige
woorden toe te voegen, ten einde in het licht
te stellen, wat Óen Staat heeft bewogen
Uwer Majesteit het eere-doctoraat in de
rechtsgeleerdheid te verleenen, zeide spr.
De Senaat heelt gemeend, dat hij aan óe
gevoelens van piëteit en dankbaarheid, dd®
ieder onzer voor den grooten Stichter det,
Hoogeschool koestert, niet beter uiting kon
geven, dan door U, zijn nazaat, de grootst®'
eer te bewijzen, waarover de Senaat b®-
schikken kan.
Hij heeft gezocht naar een middel om"
Uwer Majesteit duidelijk te maken, hoe dé
woorden, door U op 21 Juni 1905 in dé
sen aaskamer der Academie gesproken,
nog steeds weerklank vinden in onze har
ten. Gij hebt Uzelve toen gelukkig gepre
zen er op te mogen wijzen, dat de bandeiï
door haar Stichter tusschen Leidens Hooge
school en het Huis van Oranje gelegd, nim
mer zijn verslapt. Het eerbetoon thans aan
U, en uitsluitend aan U, gebracht, slrekke
Uwer Majesteit ten bewijze, dat de Leidsche
Universiteit, steunende op dat Koninklijk
woord, zich nog altijd beschouwt als de
Academie der Oranjes, en dat zij van haar
kant, wat zij kon, wilde doen om dien band
te stevigen. Doch zij zou daartoe dit middel
niet hebben mogen kiezen, wanneer daar
voor geen andere grond aanwezig ware ge
weest dan het vervullen van een plicht
van piëteit tegenover Prins Willem en het
beloonen van onze innige aanhankelijkheid
en genegenheid voor U en Uw Huis. Want
de Academie is hot bovenal aan hare waar
digheid verplicht het eeredocloraat van des
te meer waarde, nu het zoo zelden wordt
toegekend, uitsluitend te verleenen aan
hen, wien dit om hunne verdiensten toe
komt.
Zoodanige verdiensten heeft de Senaat bij
Uwe Majesteit aanwezig geacht op het ge
bied van het recht. Zij betreffen niet de
theorie van een bepaald onderdeel van het!
recht, neen zij liggen op het terrein van
de practijk, in Uw streven om het recht
zoowel in de binnenlandsche al6 in de bui-
tenlandsche betrekkingen te verwezen
lijken.
Met name rijst als van zelf voor ieder dé
(herinnering aan den tijd, toen het lot vin
ons volk was saamgeweven met de wijze,
waarop Nederland den weg des rechts zo»