Lunchroom „Selecta" No. 19898 LEIDSCH DAGBLAD, Donderdag 22 Januari Derde Blad. Anno 1925. GEMEENTEZAKEN. Kort Rapenburg 10 Zaterdag- en Zondagavond STRIJKJE WILLY VAN BEEK, Humorist. BINNENLAND. n Borgtocht voor rekenpllchtige ambtenaren. Toen bij Raadsbesluit van 25 Sept. 1919 werd besloten rekenplichtige ambtenarai met uitzondering van den gemeente-ontvanger te ontheffen van de verplichting tot zekc-r- heidsstelling, werden B. en W. tevens ge machtigd om met de Nationale Borgmaat- schappi) te Amsterdam een overeenkomst van borgtocht aan te gaan. Deze borgtocht werd gesloten voor 5 jaren en eindigde 1 Januari j.t. B. en W. geven nu iu overweging deze verzekering niet weder onder te bren gen bij de Nationale Borgmaatschappij, nu van de Verzekeringsmaatschappij „Fatum", te 'S-Gravenhage, wier verplichtingen vol ledig worden gewaarborgd door de zeer goed aangeschreven Assurantie-Maatschappg „De Nederlanden" van 1845, een zeer con- curreerend offerte werd ontvangen. De pre mie werd gesteld op 5°/«o, terwijl bij „No Claim" een restitutie -zou worden verleend van 10 pet van de premie. B. en W. verzoeken nu den Raad ge machtigd te worden met deze Maatschappij een overeenkomst van borgtocht aan te gaan tot bedragen als door B. en W. wordt neodig geacht, en wel voor den L(j«i van één jaar, aanvangende 1 Januari 1925, niet stilzwijgende verlenging van jaar tot j3ar, behoudens opzegging. Verkoop van een strookje grond aan de Directie Ned. Spoorwegen. Na gehouden onderhandelingen met de Directie der Ned. Spoorwegen waaruit blij ken kan, dat B. en W. een onteigenings procedure wenschen te voorkomen, stellen sij den Raad voor: a. het aanbod, van de Directie der Neder- landsche Spoorwegen (Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij) aan te nemen en milsdieri te besluiten, ten behoeve van de uitbreiding van het stalionsemplacement van den spoorweg Amsterdam—Rotterdam aan de Nederl. Spoorwegen (H.IJ.S.M.) voor de som van f 70 te verkoopen, het kadastrale perceeltje gemeente Leiden, Sectie L No. 1268. groot 70 c.A., vrij van erfpacht en an dere zakelijke rechten, huurrechten e.d., onder voorwaarde, dat het recht van publie- ken weg op het verkochte zal worden ge vestigd en dat de gemeente het recht be houdt. de in dit perceel aanwezige buizen, leidingen en anderszins, ook wanneer die op het oogenblik van het aangaan der koop overeenkomst met toestemming van de ge meente in het over te dragen perceel aan wezig zijn, te behouden en Je onderhouden en dat alle kosten op dezen verkoop val lende komen ten laste van de koopster; b. voor het geval de onteigenende partij niettemin de onteigeningsprocedure mocht doorzetten, te besluiten zich niet tegen de onteigening te verzetten en met de aange boden schadeloosstelling van f 70 of zooveel ale de Arrondissementsrechtbank zal bepa len, genoegen te nemen. In hooger beroep inzake een beslissing van GetL Staten. Blijkens beschikking van 5/15 Januari j.l., G. S. No. 116, hebben de Gedeputeerde Sta ten dezer provincie, naar aanleiding van de beroepen, ingesteld door het Bestuur der R.-K. Parochiale Jongensscholen onder R.K. Parochiaal Kerkbestuur te Leiden, tegen 's Raads besluiten van 16 Juni 1924, waar bij medewerking werd geweigerd voor den aanleg eener centrale verwarmingsinstalla tie ter vervanging van de bestaande kachel- verwarming in de onder beheer van dat Kerkbestuur staande Roomsch-Katholieke scholen aan het Pieterskerkhof 4, het Ra penburg 48, de Haarlemmerstraat 240 en de Pelikaanstraat 20, besloten evengenoemde besluiten te vernietigen en te verklaren, dat de bedoelde medewerking alsnog moet wor den verleend. Aangezien B. en W. de opvatting van Ged. Staten, dat art. 205, 3e lid der L.O.-wet 1920, hier niet van toepassing zoude zijn, omdat die bepaling alleen zou gelden indien medewerking tot stichting van een nieuw schoolgebouw wordt gevraagd, niet juist voorkomt, geven B. en W. in overweging tan deze beslissing van Ged. Staten, inge volge het bepaalde in art. 17 dier wet, be roep in te stellen bij de Kroon. Een leening van i 1.000.000. Nadat bij raadsbesluit van 29 Maart 1920 een leening bij de Rijksverz.bank te Am sterdam groot f 2.000.000 was aangegaan, bleef nog door leening te voorzien in «en bedrag van f 196.218.16. Krachtens na dien tijd genomen raadsbesluiten moet verder door leening worden gevonden een bedrag van f 8.771.349.87%, tot. f 8.897.568.03& Dit bedrag kan worden verminderd: we gens overschotten op uitgaafposten met 188.895.56; wegens ter kapitaliseering be stemde ontvangsten (gemeenterekeningen 1919, 1920, 1921, 1922, 1923 en 19*J4) f 1.280.809.701; wegens buitengewone ont vangsten e. d., f 480.690.65Vb met de hypo thecaire geldléening, aangegaan krachtens raadsbesluit van 25 Februari 1924 f 390.000; «net de hypothecaire geldleen in g5 aange gaan krachtens raadsbesluit van 16 Juni 1924 f 230.000; mot de geldleening, aange gaan krachtens raadsbesluit van 1 Decem ber 1924 f 000.000, tot f2 999.895.98. Blijft .te leenen f 5.897.672.05 In verband met de gunstige kaspositle bestond tot nu toe geen aanleiding om over te gaan tot het sluiten van een vaste lee- ning. Nu echter in de naaste toekomst is te verwachten, dat de kasmiddelen verster king noodig hebben en B. en W. bovendien door tussohenkomst van de firma Btaol en Co. te 's-Gravenhage een zeer goede aan bieding ontving voor een leening van 11.000.000 tegen een koera van 98V4 pCt. aflosbaar in 40 jaarlijkscbe gelijke termij nen met het recht van vervroegde aflossing ©f conversie op iederen aflossingstermijn bn een rentevoet van 5l pOt. 's jaars, moo- nen zij dat thans bet tijdstip it aangebro ken om een gedeelte van de vlottende echuld te consolideeren. Vernieuwen van den vloer in de rnnderslachthal van het Openbaar Slachthuis Zooals uit de jaarverslagen van den Di recteur van het Openbaar Slachthuis be kend zal zijn, staan de vloeren in de meeste bedrijfslokalen dier inrichting aan voort durende verzakking bloot. Bij de oprichting van het Slachthuis be stond de eigenlijke vloerbedekking in de verschillende bedrijfslokalen uit cement- beton, waarvan de oppervlakte, ter voor koming van gladheid, was behandeld met een z.g.n. wafelwals. Ofschoon dit materiaal op zichzelf als grondstof voor slachthuis- vloeren alleszins bevredigende resultaten beeft opgeleverd, moesten de meeste vloeren in den loop der jaren toch reeds worden vernieuwd. De rechtstreeksche oorzaak daarvan is gelegen in den minder deugde- lijken ondergrond, waarop het slachthuis is gebouwd, die reeds tot gevolg heeft gohad, dat ook de muren in het hoofdgebouw hier en daar scheuren vertoonen en dat de niet onderheide gebouwen als de stallen enz., in aanzienlijke mate -zijn gezakt. Wat nu de vloeren betreft is de toestand deze, dat de opgebrachte zandlaag, waarop zij ru9ben, ondanks de genomen voorzorgs maatregelen van aanstampen, inwateren enz., in den loop der jaren voortdurend weg zakt, waardoor ook de vloeren, die hier en daar nog steunpunten vinden in de paal- fundoeringen, komen hol te liggen en op hun beurt gaan zakken en scheuren. Een en ander heeft er reeds toe geleid, dat de vloe ren in de darmwasscherij, varkensslachlhal, gezellenlokaal, sterilisatieruirate en den verbindingsgang moesten worden vernieuwd. Bij al deze vloeren is de verbetering echter niet afdoende geweest, integendeel, de meeste hunner vertoonen thans weder de kenmerkende verschijnselen van een voort durend zakkenden ondergrond, zoodat ook hier te zijner tijd weder ingrijpen geboden zal zijn. De vloer in.de runderslachlhal is een van de weinige vloeren, welke sedert de oprich ting van het slachthuis nog niet is ver nieuwd. Wel zijn daaraan in de laatste ja ren herhaaldelijk herstellingen uitgevoerd, diichthakken van scheuren, het ruw hak ken van de meest gladde plaatsen enz., doch tot een afdoende verbetering achtten zij den tijd, in verband met de daaraan ver bonden kosten, nog niet gekomen. De Direc teur is thans evenwel van oordeel, dat de gebreken van dezen vloer van dien aard zijn, dat spoedig ingrijpen noodzakelijk is. Op grond van het bovenstaande en onder mededeeling, dat bovengenoemde uitgaaf uit de middelen van het afschrijvings- en ver nieuwingsfonds kan worden bestreden, geeft de Commissie voor het Openbaar Slachthuis B. en W. in overweging aan den Gemeen teraad voor te stellen, hun Commissie te machtigen over te gaan tot het doen ver nieuwen van den vloer in de rnnderslacht hal van het Openbaar Slachthuis voor de som van f 15.550, te betalen-uit de middelen van hot afschrijvings- en vernieuwings fonds dier inrichting. B. en W., daaraan vol doende, stellen den Raad voor in dien geest te besluiten. De Haagsche Tram. Volgens de aan de Haagsche Tramweg- Maatschappij verleende vergunning tot door trekking van haar electrische tramlijn Den HaagWassenaarHaagsche Schouw naar en door Leiden moet op den Rijnsburger- weg nabij den overweg van den spoorweg Den IiaagAmsterdam een wissel worden gelegd. Zonder dezen wissel zou de N. Z. H. T. M. in hooge male belemmerd worden in het vrije gebruik harer sporen ten behoeve van hot in- en uitrijden van haar stoom- tramemplacement en het gebruik harer re- mice, weshalve ook vanwege het rijkstoe- zicht het maken van bedoelden wissel noo dig werd geacht. Tengevolge van het maken van dezen wissel moet, opdat het voetgangers, en bo venal het rijverkeer niet vrijwel onmogelijk gemaakt wordt, de weg ter plaatse worden verbreed door het vellen van een veertien- lal booinen, het dempen van een klein ge%- deelle van dé langs den weg gelegen sloot, het inkorten van de voortuinen voor de perceelen Terweepark 2 en Rijnsburgerweg 2 en het in beslag nemen van een sloot vóór het Terweepark. De kosten van een en ander komen voor rekening van de Haag sche Tramwegmaalschappij, terwijl de wer ken moeten worden uitgevoerd volgens door B en W. te geven voorschriften. De Rijns burgerweg zal ter plaatse een breedte ver krijgen van ongeveer 22,50 M., terwijl ook een iTottoir van 3 M. zal worden aange legd. Voor zoover de voor de verbreeding benoodigde grond aan derden tot wederop- zeggens in erfpacht of gebruik was gegeven, heeft opzegging plaats geliad. B. en W. hebben gemeend den Raad met een en ander in kennis te moeten stellen, aangezien het uitvoeren van genoemde werkzaamheden, waarmede eerstdaags een aanvang zal worden gemaakt, zou kunnen worden beschouwd als een begin van uit voering van verbetering van den Rijnsbur gerweg van af de Poelbrug tot aan den Spoorwegovergang, waarvan de motie- Heemskerk c.s. sprak, wat echter geenszins het geval is. Met de uitvoering van dit werk wordt niet voortritgeloopen op de be slissing van den Raad omtrent bedoelde motie, waarover B. en W. spoedig praeadvies zullen uitbrengen. Bijdragen in de kosten van het bijzonder Vervolgonderwijs. Naar aanleiding van de ingediende aan vragen ora toekenning van een bijdrage, als bedoeld in artikel 102 der Lager On derwijswet 1920, ten behoeve van het bij zonder vervolgonderwijs over het jaar 1923 en de in verband met de driejaarlijkeche verrekening daarbij thans door de be sturen overgelegd: stukken, deelen B. en W. mede, dat grondslag voor de berekening van deze bijdrage vormt het bedrag, dal ge middeld per leerling van het openbaar ver volgonderwijs over het afgeloopen dienst jaar ten laste van de gemeente is gebleven. Aangezien te dier zake over 1922 in totaal een bedrag van f2621,071/» voor rekening van de gemeente is gebleven en het open baar vervolgonderwijs gedurende dat jaar gemiddeld door 195 leerlingen is gevolgd, is derhalve per leerling gemiddeld een be drag van f 13,44 ten laste van de gemeente gebleven. Volledigheidshalve voegen zij hieraan nog toe, dat gemiddeld gedurendö 6 uren per week openbaar vérvolgonderwijs is gegeven. Vermits het dubieus is, of het Rijk ten behoeve van den vervolgcursus gegeven in do fcehool aan de Haarlemmerstraat 240 over 1923 een vergoeding zal toekennen voor de salarissen, zijn bij de verrekening van de gemeentelijke bijdrage voor dien cursus de uitgekeerde salarissen als niet door het Rijk vergoed beschouwd. Indien deze vergoeding toch mocht worden ver kregen, zal een bedrag van f 119.09 in de gemeentekas terug moetu .vorden gestort. Aangezien het totaal bedrag der over 1921 en 1922 uitgekeerde bijdrage, vermeerderd met de over 1923 nog toe te kennen bij drage, de over die jaren voor de vervolg cursussen Hoogewoerd p7 en Pelikaanstraat 1 werkelijk gemaakte kosten met resp. f 70.74 en f 97.54 zoude overtreffen, moet de bijdrage over 1923 overeenkomstig art. 102, derde lid, der wet met resp. f70.74 en f97.54 worden verminderd. Op grond van een en ander geven B. en W. in overweging de bijdrage in de kosten van het bijzonder vervolgonderwijs, bedoeld in artikel 102 der Lager Onderwijswet 1920, over het jaar 1923 vast te stellen voor den cursus in de school: aan de Pasleurstraat 2b, op f 334.601/» aan de Middelste gracht 119 (voorh. Pielerskerkgracht) op „637,65V» aan de Hoogewoerd 57, op f 197,12,-verminderd met f70,74, is 126 38 aan de Ilooglandsche Kerkgyacht gracht 20a (voorh. Hooigr.) op 322.56 aan de Pelikaanstraat 1 (van d Werffstr. 98/100 op f 266.591/», met f 97.54, is 169.051/» aan de Haarlstr. 240 op „136.89 Electriciteitslevering aan de gemeente Leimniden. Sinds oeuigen tijd zijn door den Direo- teur der Stedelijke Fabrieken van Gaa en Blectriciteit onderhandelingen gevoerd met het Gemeentebestuur van Leimuiden over uitbreiding van het electriscb kabel net in die gemeente. Deze onderhandelin gen hebben tliana tot overeenstemming ge leid aangaande een wijziging van het in 1921 met Leimuiden gesloten stroomleve- ringscontract. Volgens die aanvullende re geling verkrijgt Leimuiden de gewenschte uitbreiding van het kabelnet, en zal Lei den voor den verderen duur van de stroom- levering in Leimuiden een hooger tarief berekenen. Ten einde deze tariefsverhoo- ging binnen zekere grenzen te houden (te weten 5 cent hooger voor het enkeltanef en de cverige tarieven naar evenredigheid), zal Leimuiden bovendien een bedrag van f 10.720 fonds perdu storten. B. en W. geven den Raad in overweging deze regeling goed te keuren. RECLAME. met 2557 Salarisregeling hoofden en onderwijzen. Bij Eon. Bcsl. zijn, ingaande 1 Jan. j.l., opnieuw regelen vastgesteld voor de bezol diging van de hoofden en de onderwijzers agn de scholen voor gewoon, uitgebreid en meer uitgebreid lager onderwijs. Daarin le zen wij: Art. 1. De jaarwedde van den onderwijzer, die niet de akte als hoofdonderwijzer bezit, bedraagt f 1300, na 2 en 4 dienstjaren te verhoogen telkens met f 200, en na 6,-8, 10, 12, 14, 16, 18, 20 en 22 dienstjaren, te ver hoogen telkens met f 100. Art. 2. De jaarwedde van den onderwijzer die de akle als hoofdonderwijzer bezit, be draagt f 1500, na 2, 4, 6, 8 en 10 dienstja ren te verhoogen telkens met f 200, en na 12, 14, 16, 18, 20 en 22 dienstjaren te ver hoogen telkens met f 100. Art 3. 1. Onverminderd het bepaalde in art 1, derde lid, en art. 26, eerste lid, van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijks ambtenaren 1925 komt als diensttijd in aan merking de lijd, vóór en na de inwerking treding der L. Ó.-wet 1920 doorgebracht in dienst zoowel aan openbare als aan bijzon dere lagere scholen, als hooid en als onder wijzer, zoomede diensttijd volgens art. 41 dier wel, art. 33 der wet van 17 Aug. 1878 en het laatste lid van arl. 22 der wet van 13 Aug. 1857, alsmede de diensttijd aan an dere inrichtingen van onderwijs, welke door da Kroon den Onderwijsraad (aid. voor het algemeen vormend L. O. en het bewaar- schoolonderwijs) gehoord, zijn aangewezen. S. Mede wordt als diensttijd aangemerkt da tijd, door den onderwijzer na 1 Aug. 1914 en vóór 1 Jan. 1926 in verplichten krijgs dienst doorgebracht, voor zoover die tijd mei bijtelling van verplichten diensttijd vóór 1 Aug, 1914 8maand te boven gaai, en voor zoover hij in het bezit was van een akle van bekwaamheid als onderwijzer. 8. Diensttijd, die reeds met pensioen wordt vergolden, alsmede diensttijd in bolrekkin - gen, waarvoor verlofs- of non-activiteita- traktement wordt genoten, komt voor de toe passing van vorenstaande bepalingen niet als diensttijd in aanmerking. Art. 4. 1. De jaarwedde van het hoofd of den onderwijzer eener school voor gewoon L. O. wordt verhoogd, indien hij de bevoegd heid bezit tot het geven van L. O. in Fran- sche taal, Duitsche taal, Engelsche taal of Wiskunde; en wel voor elk dezer bevoegd heden met f 50. 2. Bezit hij voor eenig vak uit meerderen hooide bevoegdheid, dan wordt slecht» één dier bevoegdheden in aanmerking genomen. Art. 5. 1. De jaarwedde van den onder wijzer, die hoofd is eener school voor U L O. of eener school voor M.U.L.O., alsmede de jaarwedde van den onderwijzer eener school voor U.L.O. of van de klasse van het zeven de of een hooger leerjaar eener school voor M.U.L O wordt verhoogd, indien hij de be voegdheid bezit tot het geven van L. O. in Franscbe taal, Duitsche taal, Engelsche taal, wiskunde of handelskennis, voor elk vak, waarvoor hij de bevoegdheid bezit, met f 100 en voor elk dier vakken, waarvoor hij eene hoogere bevoegdheid bezit, met f 200, mits in het vak, waarvoor de bevoegdheid slrekt, aan de school of aan de klassen van het ze vende en de hoogere leerjaren onderwijs wordt gegeven. 2. Bezit hij voor eenig vak uit meerderen hoofde bevoegdheid, dan wordt alleen in aanmerking genomen de bevoegdheid, op grond waarvan de hoogste verhooging kan worden genoten. Art. 6. De onderwijzer, die hooid is eener school voor gewoon L. O., geniet als zooda nig eene rerhooging zijner jaarwedde van f 300, indien het aantal leerlingen minder dan 145 bedraagt; van f 500, indien het aan tal leerlingen 145 of meer, doch minder dan 337 bedraagt; van 1700, indien het aantal leerlingen 337 of meer bedraagl. Zoolang het hoofd aan die schoot verbonden blijft, heeft vermindering van het aantal leerlingen in zoover geen vermindering van jaarwedde ten gevolge, dat de hier bedoelde verhoogingen gehandhaafd blijven, zoolang niet uit ande ren hoofde eene verhooging tot ten minste hetzelfde bedrag wordt verkregen. Art. 7. 1. De onderwijzer, die hoofd iB eener school voor U.L.O., met uitzondering van die, bedoeld in het tweede lid van art. 27 der L.O.-wet 1920, geniet als zoodanig, indien hij hetzij de bevoegdheid bezit tot het geven van L.O. in ten minste twee der vak ken Fransche taal, Duitsche taal, Engelsche taal, wiskunde of handelskennis, hetzij een hoogere bevoegdheid voor ten minste één dier vakken, een verhooging zijner jaar wedde van f 700, indien het aantal leerlin gen minder dan 91 bedraagt; van f 900, in dien het aantal leerlingen 91 of meer, doch minder dan 181 bedraagtvan i 1100, in dien het aantal leerlingen 181 of meer be draagt. Zoolang het hoofd aan die school ver bonden blijft, beeft vermindering van het aantal leerlingen in zoover geen verminde ring van jaarwedde ten gevolge, dat de hier bedoelde verhoogingen gehandhaafd blijven, zoolang niet uit anderen hooile een verhoo ging tot tenminste hetzelfde bedrag wordt verkregen. 2. De onderwijzer, die overeenkomstig het tweede lid van art. 27 der L. O.-wet 1920 hoofd is eener school voor U.L.O. en van een school voor gewoon L.O., zoomede de onderwijzer, die hoofd is eener school voor M.U.L.O., geniet als zoodanig onder de in het vorige lid gestelde voorwaarden een ver hooging zijner jaarwedde, welke f 100 groo- fer is dan daar genoemd; met dien verstan de, dat met de daar vermelde aantallen leer lingen, wat de school voor meer uit gebreid lager onderwijs betreft, uitsluitend zijn bedoeld de leerlingen van het zevende en de hoogere leerjaren. 3. Het hoofd der school, die de bevoogd- heia niet bezit tot het gevon van L. 0. in ten minste twee der bovengenoemde vakken, of niet voor ten minste één dier vakken een hoogere bevoegdheid bezit, ge niet een verhooging zijner jaarwedde, welke f400 kleiner is dan in het eerste en tweede lid genoemd. 4. Gelijke verhooging als In het eeisie en het tweede- lid genoemd, wordt echter tot en met 31 Dec, 1927 genoten door het hoofd der school, die op 31 Dec. 1924 in het genot was van de verhooging zijner jaai wedde, bedoeld in ark III, punt 10, van bet K. B. van 16 Dec. 1920, en die de bevoegdheid bezit tot het geven van L. O. in slechts één der bovengenoemde vakken. Art 8. 1. Do onderwijzer eener school voor U. Li O., zoomede de onderwijzer van de klasse van het zevende of een hooger leerjaar van een school voor M. U. L. 0., geniet als zoodanig een verhooging zijner jaarwedde van £400, indien hij ae akte als hoofdonderwijzer bezit, en hij tevens de bevoegdheid bezit hetzij tot het geven van L. O. in ten minste twee der vakken Fransche taal, Duitsche taal, Engelsche taal, wis kunde oi handelskennis, hetzij een hoogere bevoegdheid voor ton minste één dier vak ken, eu wel, zonder de akte als hoofd onderwijzer te bezitten, de bevoegdheid be zit hetzij tot het geven van L. 0. in ten minste drie der vakken, hetzij zoodanige bevoegdheid in ten minste één dier vakken benevens een hoogere bevoegdheid voor ten minste één dier andere vakken, hetzij een hoogere bevoegdheid voor ten minste twee dier rakken. 2. Gelijke verhooging wordt tot en met 81 Deo. 1927 genoten door den onderwijzer, die c(p 31 Dec. 1924 in het genot was van de verhooging zijner jaarwedde, bedoeld in art. III, pnnt 11 van het K. B. van 16 Deo. 1920, en die de akte ais hoofdonder wijzer bezit en teven3 de bevoegdheid tot het geven van L. O. in slechts één der bovengenoemde vakken, of wel, zonder de akte als hoofdonderwijzer ie bezitten, ten minste een hoogere bevoegdheid voor één der bovengenoemde vakken en de bevoegd heid tot het geven van L. O. in één ander dier vakken bezit. Ark 8. De jaarwedde van het hoofd en RECLAME. Door krabben worden huidaandoenin gen nog erger. Wend Foster's Zalf aan, die onmiddellijk verzachting geelt en uw kwaal geneest. Inderdaad een probaat geneesmiddel. In zeer handige tube-verpakking f 1 2529 de onderwijzers eener school, Welke als e e n i g e leerschool verbonden is aan een van Ejjkswege gesubsidieerde gemeentelijke of bijzondere kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen, is gelfjlé aan die van het hoofd en de onderwijzers eener schooi voor gewoon L. O., vermeerderd met f-150 voor het hoofd en met f250 voor de onder wijzers. Art. 10. De verhoogingen, waarop aan spraak wordt verkregen in verband met het aangaan van een huwelijk, gaan iu met den eersten dag der maand, waarin het huwelijk is aangegaan; die, waarop voor de onderwijzeres aanspraak ontstaat in verband met dc ontbinding van haar huwelijk, met den eersten dag der maand, waarin het huwelijk is ontbonden. Art 11. De verhooging wegens het be zit van bijzondere bevoegdbeden, die niet reeds ten tijde der benoeming worden be zeten, gaat in met den oorsten dag den maand, waarin de bevoegdheid wordt ver kregen. Art. 12. De verhooging, waarop door het hoofd eener schooi op grond van het aantal leerlingen der school, ot, waar het geldt een school voor M. U.L.O., op groud van het aantal leerlingen van het zevende en de hoogere leerjaren dier sohool, aanspraak kan worden gemaakt, gaat in met den eer sten Januari van het jaar, volgende op dat, waarin het voor de verhooging vereischt» aantal is vastgesteld volgens do bepalinget» van ark 28 der L. O.-wet 1920. Art. 13. Hjj, die aan een openbare schooi eon betrekking van hoofd of van onderwijzer tijdelijk waarneemt, zoomede hij, die nan een bijzondere school voor een bepaalden lijd tot hoofd of tot onderwijzer is benoemd, geniet, indien hjj niet als rast onderwijzer aan een lagere school is verbonden, oen wedde, die overeenkomt met hetgeen hg met uitzondering van de periodieke var- hoegingen op den voet van de vorenstaande bepalingen zou genieten, indien hjj vast wa» aangesteld. Is hjj als vast onderwijzer aan een school verbonden, dan bljjft hjj in het genot der voor hem geldende jaarwedde. Art. 14. Voor de toepassing 'der bcpar lingen ran dit besluit wordt: a. onder „school voor U. L. O.verstaan de school voor U. L. O., bedoeld in art. 8, vierde lid, der L. O.-wet 1920; b. onder „school voor M. U. L O." ver staan de school voor M. U. L. O., bedoeld in art, 193, tweede en derde lid, der L. O.- wet 1920 en art. 2bis, vierde lid. der wet van 17 Aug. 1878; c. onder „onderwijzer" ook onderwijzeres verstaan, tenzjj het tegendeel uitdrukkelijk is bepaald; d. onder „akte als hoofdonderwijzer" verstaan de akte van bekwaamheid, bedoeld in art. 210bis der L. O.-wot 1920 en art. 77, onder b, der wet van 17 Aug. 1878; e. In vergelijking met de akte van be kwaamheid tot het geven van onderwijs in handelskennis of do daarmee geljjk gestel de diploma's, de akte van bekwaamheid tot het geven ran M. O. in boekhouden als de hoogere bevoegdheid aangemerkt. Sociaal-politieke propaganda van Indische landsdienaren. Het Departement van Koloniën heeft de volgende bekendmaking in het licht gege ven; Gelijk bekend, boeit de Indische regee ring bet gewensebt geacht, orri het door haar ingenomen standpunt tegenover lands dienaren, die sociaal-politieke propaganda voeren, nader te verduidelijken. Wat de ami) Ier. ar en in liet algemeen be treft, wenscht zij iedereen vrijgelaten te zien in zijn staatkundige overtuiging, doch, zoodra het de uiting daarvan geldt, wordt van iederen landsdienaar, hoog ot laag, ge vorderd, dat hij zich zal onthouden van daadwerkelijke propaganda, welke ont wrichting van het overheidsgezag ten doel heeft of daartoe leidt, onverschillig op welke wijze dit gescliicdt, hetzij in het openbaar dan wel in hot verborgen. Van de onderwijzers wordt bovendien geêischt, dat zij ook bij andere politieke propaganda of bij vakvereenigingsactie of soortgelijk» uitingen van verccniigingslcven steeds met gematigdheid te werk gaan, dait zij heftige, langs het kantje der strafwet gaande taal vermijden en dat zij zich alzijdig houden, wanneer in hun omgeving acties gaand» zijn, waardoor de gemoederen in groote be roering worden gebracht. Waar de Hegeering voorts uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven, dal voor hen, die de aangegeven gedragslijn niet wenschen te volgen, in den Indaschen Staatsdienst geen plaats is, ligt het in de rede, dat degenen, die zich voorbereiden voor oen landsbetrek king in N'oderlandscli-lndié, eveneens med dat standpunt rekening hebben te houden. Ter voorkoming van teleurslclling in hun verwachtingen wordt mitsdien ter kennis van belanghebbenden gebracht, dat ook geen personen in den Imdischen Staats dienst zullen worden opgenomen, die in liet openbaar of niet in het openbaar ontoelaat bare propaganda voeren al» liiervoren om schreven. Degenen, die krachtens een aanwijzing van de Regeering zich voor den Indische!» dienst voorbereiden, zullen uiteraard in d» eerste plaats die reserves in acht hebben te nemen. In aansluiting aan dc Regeering»- verklarrng in de vergadering van de Twee de KameT van 16 December 1924, dat te genover de in opleiding zijnde aanstaand» landsdienaren een soortgelijke gedragslijn, als door de Indische Regoering ie aangek- ven, toepassing zal vindon, wordt mitsdien ter kennis gebracht van p rsonen, die yao 1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1925 | | pagina 9