CORRESPHNRFNTIE.
zei Heintje. „En wil ik je eens een goeden
raad geven....:.
„Wat wil jij me voor goeden raad geven l"
stoof neef Wolf op. „Wat weet jij af van
schapen of lammeren stelen"? Blijf jij lievev
bij je hanen en kippen! Van schapen en
lammeren heb je 0een greintje verstand."
„Dat'is waar", stemde Reintje toe. „Maar
de raad, dien ik je wil geven, is nog zoo
heel dom niet. Luister maar eensJij en
vele van je familieleden hullen zich, als ze
uit jagen gaan, vaak in een schapevacht.
Zoo uitgedost heb ik al veel wolven ontmoet,
maar op een echt schaap geleken ze in niets.
Ik kon best zien, dat er onder die schape
vacht een wolf verbogen was. En natuurlijk
zien de schapen dit ook wel. Maar je weet,
neef Wolf, dat wij, vosjes, heel slim zijn.
Daarom heb ik er iets op gevonden, om jou
zóó keurig in een schapevel te wikkelen, dat
zelfs het oudste en verstandigst© schaap
denkt, dat je zijn broertje bent. En omdat
jij mijn eigen neef bent, zal het inwikkelen
je niets kosten. Je moet alleen voor een
schapevadht zorgen, Iiefut een, die heel
groot is. Heb je er een in je hol
„O, 'k heb er wel drie," pochte. Wolf.
„Kom dan morgen avond terug op deze
plek," zei Reintje, „maar vergeet vooral
niet de schapevacht mee te brengen."
„Wil ik ook wat eten meebrengen vroeg
de Wolf goedig.
„O, neen, dat behoeft volstrekt niet/' zei
Reintje gul.
„Je zult mijn gast zijn, want ik heb nog
een heerlijk stuk vleesch. Pat heb ik ver
stopt in een hollen boom en <iat eten we dan
«amen op. Je zult er van smullen, dat be
loof ik je."
„Nou, ik kom vast, hoor," beloofde Wolf
en toen scheidden zij als twee goede vrien
den*
„Morgen zal ik heerlijk met jo afrekenen"
dacht slimme Reintje, terwijl hij neef Wolf
nastaarde. „Eerst mag je smullen van het
gezouten vleesch en daarna wikkel ik je
heerlijk stijf in de schapenvacht en dan
Reintje jankte van pret, toen hij aan den
dorst dacht, dien neef Wolf na het eten van
het al te zoute vleesch zou krijgen. „Ik ben
toch veel slimmer dan oom Beer en neef
Wolf te zamen", jankte hij.
Nog meer pret had Reintje, toen hij wer
kelijk den volgenden avond neef Wolf met
de schapevacht over zijn rug zag aankomen.
„Je bent prachtig op tijd, neefje!" riep hij
hem toe. En daarna het schaapsvel bekij
kend, zei hij„Wat is dat een mooie, groote
vacht! Je zult eens zien, hoe je op een echt
schaap gelijkt, als ik je straks heb ingewik
keld. Maar eerst gaan we ons maal doen,
volg me- naar den hollen boom en je zult
eens zien, wat een heerlijk, malsch stuk
yleesch ik daarin heb bewaard!1'
Toen ze bij den hollen boom waren aan
gekomen, bekeek neef Wolf met groote, gul
zige oogen het groote stuk" vleesch, dat
Reintje voor hem neerlegde. ,>Kom, eet nu
maar je genoegen, neef Wolf," zoo moedigde
Vosje hem aan. „Mijn honger is op het oogen-
blik zoo groot niet. 'k Heb van middag juist
een boschhaantje opgepeuzeld."
„Mag ik dan dat heele stuk alleen opeten?"
vroeg Wolf. En toen Reintje „ja" had gezegd,
begon hij gulzig het vleesch te verslinden.
,/t Is zeker van een koe", begon hij, toen
er nog maar een een heel klein stukje
over was. ,/t Is zoo heel erg zout, zie je."
„Ja, 'fc is van een koe", zei Reintje.
„Maar ik vond het juist veel te flauw. Zoo
zie je dus weer, dat onze smaken verschil
len. Maar als je nu verzadigd bedt, zeg het
dan. We gaan dan naar de rivier, die voor
bij de schaapskooi stroomt. Daar op den
oever wikkel ik je in de vacht, en als dan
de scheper met de schapen daar voorbij
komt, loop jij mee, alsof je er ook bij hoort"
„Dat is slim van je bedacht, Reintje",
zei neef Wolf. En toen liep hij naast vosje
voort: Toen ze nu bij de rivier gekomen
waren, zei Reintje weer: ,^prei nu de
vacht uit en leg je daarop neer."
In het midden van de schape vacht legde
neef Wolf, nu zijn grijzen rug. „Goed zoo",
tea Reintje, „strek na flink je pooten uit I"
Ook dit deed neef Wolf, en nu begon
Reintje, zoo stevig hij kon, de vacht ooi
hem heen te wikkelen en daarna vast te
binden met de smalle eindjes, waarin eons
de pooten van bet schaap hadden gezeten.
,/t Zit wel wat al te vast," zuchtte neef
Wolf.
„Weineen", troostte Reintje hem, „want:
het vel rekt nog. 't Kan om je bek zelfs
nog wel wat vaster..."
Zonder nu verder op het geklaag van
neef Wolf te letten, bond Reintje het vel
zóó stijf om Wolf's kop, dat deze zelfs den
bek niet meer kon opendoen. En toen ein
delijk Reintje tot hem zei: „Je bent nu ccn
echt schaap, sta nu op!" voelde hij, hoe
heel de schapevacht knelde en spande en
hem omsloot, alsof hij in een nauwen koker
zat. En hij liep zóó stijf, alsof hij. niet op
pooten, maar op stelten ging. Hij viel dan
ook dadelijk weer op zijn rug en bleef zoo
liggen.
„Je ligt daar nu juist als 'n echt schaap",
zed Reintje. „Blijf nu maar zoo even in 't
gras liggen. Ik ga in dien tijd de rest van
het vleesch opeten."
Reintje ging weg en bleef weg. Reeds
een uur lag neef Wolf op zijn rug in 't gras,
niet begrijpende, waar Reintje toch bleef.
Daarbij kreeg hij ook hevigen dorst, en zoo
pro-beerde hij om op te staan en bij de ri
vier dien dorst te lesschen. Maar ach, de
oever was steil, en zoodra hij nu oen po
ging deed zich om te rollen, rolde hij hol
derdebolder naar beneden en zoo in de ri
vier. Weer lag hij nu op zijn rug met alle
vier pooten naar boven. Zich omkeeren was
onmogelijk, hij kon zelfs zijn dorst niet les-
schen, die steed heviger hem kwelde. Hij
voelde nu, dat hij al maar voortdreef en
dat het water steeds hooger kwam, en nu
óók bang, dat hij zou verdrinken, trachtte
hij zijn bek te openen, wat nu bok wel weer
ging, hij huilde woest en luid: „Ach, Rein
tje, help me toch! Haal me toch uit het
water! Ik verdrink......!"
Daar drong juist een golf water in zijn
bek en toen dacht neef Wolf, dat hij wel
dadelijk sterven zou. Maar tot zijn geluk
wandelde op dit oogeaiblik juist oom Beer
langs de rivier. Hij had in het bosch mets
kunnen vinden om zijn maal mee te doen,
en nu denkende een visch te kunnen van
gen, was hij naar de rivier gegaan. En daar
zag hij nu neef Wolf drijven. Natuurlijk
dacht hij, dat het een sahaap was, en reeds
dacht hij er over, wat toch wel de beste
manier zou zijn, om het heerlijke boutje aan
den oever te krijgen.
Juist toen hij daarover dacht, dreef neef
Wolf. naar den anderen oever, waar niets
dan modder was. „Ach, daar gaat mijn
heerlijk maal 1" btóinde oom Beer. Maar
hij had grooten honger, moest dus eten
Hij sjokte eerst een eindje den oever
langs totdat hij lings een boomstam in het
water gleed.
Met behulp van een anderen boomstam
zwom hij nu naar den overkant. Met veel
moeite werkte hij zich daarna door de mod
der naar de plek, waar neef Wolf was heen
gedreven. -
En oom Beer, nog altijd denkende, dat
het een schaap was, trok nu den reeds half-
do oden wolf bij één van zijn stijve pooten
van uit het moeras op den oever. Maar
toen hij neef Wolf eens goed had bekeken,
gromde hij„Wat ben jij toch een vreemd
dier! Je lijkt op een schaap, en toch ben je
geen sohaap. Maar ik geloof wel, dat je
goed vet bent.
Terwijl oom Beer zoo gromde, zette hij
zijn tanden m het schaapsvel, juist bij den
kop. Een ne<=f Wolf, die nog niet dood was,
zag nu dadelijk oom Beer en begon met
zwakke stem tegen hem: „Ik ben het, oom
Beer! Ach, ruk toch die akelige schape
vacht van me afAch, ruk ze af, vóórdat ik
sterf!"
„Wat ben je dap toch voor een vreemd
dier?" bromde oom Beet*.
„O, »k be» Wolf, uw *igen neef Wolf,"
huilde het bijna gestikte dier. „Ach, oomp
je, trek toch die sahapevaoht van me af!
Bijt ze af! Scheur ze af! Maar acht,
doe het dan ook dadelijk, waait ik stik
Oom Beer begon nu dadelijk met Het af
rukken der vacht, en zoodra. zag hij Wolf
daaruit zuchtend en steunend te voorschijn
komen, of hij vroeg- ..Maar neef Wolf, hoe
kom je in die vacht? Wie lie eft je daar toch
in geetopt? Deden de menschen dat?"
„Neen, oom Beer, 't was die ellendige
Reintje, die me er in wikkelde", zuchtte
I neef Wolf, En nu Begon hij oom Beer in pi
geuren en kleuren de geheele geschiedenis
I te vertellen. „En die schavuit gaf me zout
I vleesch te eten", klaagde hij. „En hij wist
wel, dat ik daarop dorst zou krijgen, daar
om kwam liij niet terug, dat ellendige dier 1"
„Wat een schelm is hij toch J" bromde L
oom Beer. „Hij heeft mij óók een léelijke
poets gespeeld. Kijk maar eens naar de teer
op mijn rug, neef Wolf, die krijg ik er nooit
afOom Beer vertelde nu ook aan
neef Wolf vati de teerton, en wat hij al zoo
had beleefd in die ton. „En ik proefde toch
eerst echt den honing", vertelde hij. „Maai
nu zuil err wij beiden eens met Reintje afre
kenen. En dan geloof ik wel, dat die afre
kening hem heel slecht zal bekomen. Wat
zullen we met hem doen, neefje?" vroeg
hij Wolf. „Zullen we hem aan een boomtak
ophangen? Of zullen we hetn verslinden?"
„Eigenlijk moesten we eerst elkaar ver
slinden", gromde wolf. „We zijn nu immers
vijanden."
„Maar ik heb ny tooh je leven gered",
bromde oom Beer. „Daar moet je me eigen
lijk heel dankbaar voor zijn
„Ach, dat is waar ook", zei neef Wolf.
„Laten we elkaar dan maar weer eeuwige
vriendschap zweren. Nooit worden we weer
vijanden
„Yijanden werden we door Reintje's
Bchidd", brulde oom Béér nu woest: „En
daarom moet hij sterven I"
Beiden bespraken nu grommend en brom
mend -Reintje's lot. Doch nóch oom Beer,
nóch neef Wolf dachten er aan, dat Rein
tje achter hen, in het kreupelhout verbor
gen lag, en woord voor woord hoorde, hoe
zij over zijn leven beslisten. En wat hij
daar hoorde, dat vertel ik jullie later wel
weer. TANTE JOH.
Het ïs gegaan, zooais ik dacht, omdat
ik de vorige jaren ook nog vele nieuwjaars-
wenschen over de post ontving na 1 Jan.
I Ik uil nu eerst even vertellen van wie
ik allemaal nog mooie kaarten of kaartjes
ontving, voor ik begin met een afzonderlek
praatje met zeer velen.
Tonnio on Ina Houpt, Ctazina Singerlmg,
Adrsana Singerling, Jo Reijligoud, Adriaan
Reij-ngoud, Marie Meyers, Rika Meyers,
Guslaaf Meyers, Marias Segiar, Grietjs
Segaar, Marie Baars, Niesje de Gel
der, de drie nichtjes de Haas, Neeltje va»
Leeuwen, Koosje Schuit, Clazina van Ve
netië, Adrlaan ran Beek, Nettie van Beek
Nelie Gostveen, Emanuel Eljou, Mam Kui-
venhoven. Geertje Hoff, Bertha Mulder.
Nellie Mulder, Mientje Ilenny, Rika ran
Leeuwen, Jaantje ran Leeuwen, Marianne
van Doornen, Adrie Huter, Lena Planken
Annie van Leeuwen, NeJlv Mens, Corrie
Mens, Cobie Hoope.
Aan a 11 enwier namen ik hier noemde,
mjjti har teiijken dank voor de mooie kaarten
met gelukwenschen. Het deed mij- heel veel
genoegen te mogen ondervinden in de af-
geloopen weken, dat te midden van alle
pret der feestdagen en vacantia, zoo heel
veel kinderen aan de raadseltante hebber
gedacht Wat zal ik een voorspoedig jaar
hebben als al die wenschen worden vervuld
Ik hoop, dat raadseljeugd en raadseltanir
het dit jaar weer even gezellig met elkaar
zullen hebben als in de afgeloopen jaren,
of eigenljj-k is het steeds al prettiger ge
worden, zóóvelen begin ik langzamerhand
goed te kennen door alle brieven en met
velen hoop ik ook eens mondelijk kennis
te kunnen maken.
Nellie Rijödam, zag je, dat ik nu twee
brieven van je kreeg. Je raadsel is goed,
en ik zal het plaatsen, zoodra bet aan de
beurt is.
Truus Vos en Rina Vermeulen, aak ras
jullie leder 2 brieven. Denk er goed om,
dat de brieven Dinsdags vóór 4 uur moeten
bezorgd worden. Dank voor de heilwensches.
Marius Segaar en Grietje Segaar, de
mooie kanariegele brieven van de voor
laatste keer waren in dit pakket en die
leuke briefkaart vond ik hier, toen ik at
Zeeland terugkwam.
Adrie van Dijk, je beide brieven ontving
ik in dit pakket. Je mag natuurlijk O