Hst boompje uit hetbosch.
3
Kerstverhaal door Hermanna.
Aan 't .sniaJk.' paadje, dat zaoh door de
gioote heide kronkelde, stond een vervallen
huisje. Daarin woonde de scharenslijper
Janeen met zijn jongens Joris en Kees
Jansen wa* er veelal op uit. Hij reed met
zijn acharenslijperskar uren ver in den om
trek de dorpen ai. Dan moesten de jobgens
Hrojs maar met elkaar rondscharrelen en
zien, hoe ze hun sober kostje ophaalden,
Ze waren arm en leden vaak honger en
ook kou. 't Huisje was zeer bouwvallig; in
de muren en in 't dak waren overal scheu
ren, waar de wind gemakkelijk door heen
kon blazen. Eiken dag gingen de jongens
er op uit om takkenbossen voor hun vuurtje
te zoeken. Daarbij dwaalden ze dan ver
over de hei en door 't bosch. Van geregeld
naar school gaan kwam natuurlijk niet veel.
Vroeger, toen moeder leefde, was alles an
ders geweest.
Joris, de oudste, kon 't zich nog wel her
inneren, hoe netjes 't er toen overal bij
hen had uitgezien. Toen woonden ze in Ge
stad in een aardig huisje; vader had vast
werk en behoefde niet met de scharenslij-
perakar rond te trekken. Hijzelf was toen
ook geregeld naar school gegaan. Kees wist
er niet veel meer van, hij was toen nog zoo
klein geweest; maar hij luisterde er graag
naar, als Joris er over praatte. Jammer,
dat Joris zooveel dingen, die moeder ver
geld had, ook al weer vergeten wa& ge
denk je nou's goed," zei Keesje dan, maar
tl 't bedenken van Joris hielp niets, 't Was
ook al zoo heel lang geleden.
Laatst hadden ze 't samen gehad over het
Kerstfeest. De schaapherder, die een eindje
verder de hei op woonde, zei, dat ze al
weer gauw Kerstmis zouden hebben, en, als
't zoo doorging met sneeuwen, zou 't wel
een „witte Kerstmis" worden. „Kijk, wat
dikke vlokken en de sneeuw blijft liggen
ook!"
Toen de jongens 's avonds samen thuis
zaten bij hun vuurtje, dacht Joris er op
eens weer aan „Dien keer, toen 'k met
moeder bij den Kerstboom ben geweest, lag
er ook sneeuw", zei hij; „jongen, Kees, dat
was zoo mooi! Allemaal sneeuw was er 0|
dc dennen in het plantsoen, waar we langs
moesten net suiker en toen we in
de school kwamen, was er ook sneeuw op
den kerstboom; maar die hadden zo er maar
O!) gemaakt, van watten, geloof ik."
„Vertel jo nog 's van den Kerstboom*"
vroeg Keesje, die daarvan altijd zoo graag
boorde.
,,'t Was een heel hooge boom vol lichtjes
en er hing zooveel moois aan! En er werd
bij gezongen en verteld en we kregen alle
maal chocola met krentenbroodjes!"
De oogen van den kleinen jongen schit
terden.
„Gbocola, hè, wat lekkerl"
..Nou, en 6f," zei Joris; „en omdat ik do
kleinste was, kreeg ik later nóg een kop
vol van de juffrouw, die dat mooie verbaal
yertelde.
„Wat voor 'n verhaal?"
„Wel, de Kerstgeschiedenis!"
t „Hoe is die dan?"
„Datdat weet "k niet heel goed
meer," fluisterde Joris, „maar mooi was
het Er akwam van Engelen en zingen in
en van een heel klein Kindje in een stal
en van schaapherders, geloof ik."
toen?"
„ileer weet "k er niet van. Moeder sou
•"t je wel hebben kunnen vertellen; die had
oen groot boek, waar 't in staat en nog
veel meer mooie verhalen ook. En 't ie alles
echt gebeurd, zei moeder. Maar ik weet niet,
waar dat boek is gebleven."
„Hè, wat jammer," zed Kees. „Vertel dan
naar weer van den mooien boom!"
Totdat ze op hun stroozak onder do
dnnne deken lagen, praatten de jongen door
over den Kerstboom en 's morgens werden
M er weer mee wakker.
„Weet je wat," zei Joris, toen vader, die
den vorigen avond laat was thuisgekomen,
weggegaan was, „wij moeten ook een Kerst
boompje hebben. Ik weet een plek in het
bosch, waar mooie dennetjes groeien. Daar
zuilen we er eentje van balen en het dan
turn een pot zetten."
Kees vond dit een prachtig plan. „En de
lichtjes, Joris?"
.,'k Heb laatst een paar eenten van vader
gekregen; daarvoor koopen wij bij Mie in
't dorp kaarsjes; van dit roode en groene
en gele.Jongen, Kees, dat zal mooi
wezen!"
Eiken dag gingen Joris en zijn broertje
nu naar de plek, waar de dennetjes groei
den. Ze bekeken ze stuk voor stuk goed en
op den dag vóór Kerstmis wisten ze precies,
welk boompje ze allebei 't mooist vonden.
Joris had een schop bij zich en Kees trok
een sleetje aan een touw mee. Daar moest
't boompje straks op naar huis worden ge
bracht.
't Was nog een heel werk 't er uit te
graven. Er lag zooveel sneeuw en de grond
was hard bevroren. Keesje stond er naar
te kijken en stampte met zijn voetjes om
warm te worden. Hoera, nog even trékken!
Daar hadden ze hun Kerstboompje uit den
grond! Nu 't op de slee gelegd en dan
gauw naar huis!O, wee, daar kwam
de oude boschwachter aan! Hij zette een
vree-rel ijk boos gezicht en riep met barsche
slem; „Jullie deugnietenI Wie gaf je ver
lof zoo maar een boompje weg te halen?
Weet je niet, dat 't heele bosch, met alles
wat er in staat behoort aan den ouden heer
Reychers, die ginds in 't kasteel woont?'-'
„Nee, dat wisten we niet," stamelden de
jongens, angstig naar den driftigen man
kijkend,
„Jok maar niel," riep deze, „je bent een
paar kleine dieven, anders niet! Vooruit,
mee naar het kasteel!"
Hij pakte Joris en Kees in den kraag,
nam 't armzalige boompje onder den arm
en hoe ze ook schreiden, mee moesten
ze, een heel eind 't besneeuwde bosch door
naar 't groote heerenhuis, dat door ieder in
den omtrek: „bet kasteel" werd genoemd.
„Hier breng ik een paar schelmen, die
aan 't stelen waren," zei de boschwaehtcr
tegen den portier aan de poort. „Kan ik
mijnheer even spreken?"
„Dat zal moeilijk gaan. Er is juist familie
overgekomen. Vanvond is er feest in de
groote zaal en iedereen is er druk voor
bezig. Sluit die twee maar zoo lang op in
't kamertje hiernaast. Daar berg ik niets
dan wat ouden rommel in," zei de portier
en ging met een grooten sleutelbos vooruit.
,,'t fc maar goed, dat je ze betrapt hob!.
Nu kunnen ze hier een poos op water en
brood zitten."
Joris en Keesje schreeuwden huizenhoog,
toen ze dit hoorden en zagen door hun
tranen 't knipoogje niet, dat de portier aan
den bosch wachter gaf.
„Nu, 't is mij goed," bromde deze hierop
halfluid, ,,'t Is morgen ook Kerstmis. Ik
denk, dat 't lesje wel zal helpen."
De portier knikte en glimlachte, terwijl
hij de snikkende, bevende kereltjes 't ka
mertje in 9choof en toen 't slot omdraaide.
De boschwachter bleef nog even praten.
Nadat hij weg was, nam de portier een
lantaarntje, stak 't lichtje aan en hing 't
op in het portaal van zijn huisje, want 't
begon al donker te worden en hij wachtte
bezoek. Juist was hij klaar, of daar kwamen
ze al aan; Betsv en Lili, de kleindochtertjes
van mijnheer Reychers, die de Kerstvacan-
lie op 't kasteel doorbrachten. Ze logeer
den er vaak en waren de besle maatjes met
den portier, bij wien ze dikwijls wat kwa
men babbelen. Nu hadden ze zooveel
te vertellen van het Kerstfeest, dat ze straks
zouden vieren, van den mooien Kerstboom,
die al gereed stond en van de liederen, die
ze zouden zingen!
„Wil je ze ook eens hooren?" vroeg
lili; „we kennen Ze van buitan." En toen
begon ze: „Stille nacht, heilige nacht."
Betsy viel ook in.
Joris en Kees, in 't kamertje daarnaast,
hoorden het. Ze vonden 't prachtig en ver
gaten één oogenblik hun angst en verdriet
„Als de bel geluid wordt, moeten we thuis
komen; dan begint het feest," vertelde
Betsy „en jij moet ook meokomen," sprak
ze tot den portier. „Grootpa heeft gezega,
dat iedereen in huis er bij mag wezen."
„Ja, we komen je eigenlijk halen," zei
kleine Lili.
„Wacht, dan zal ik even sluiten en
ik bedenk me daar 'k moet eerst eens
naar mijn gevangenen kijken," - -
„Gevangenen?" vroeg Betsy angstig
De man lachte. „Ze doen u geen kwaad
't Zijn twee kleine jongens, die door den
boschwachter betrapt zijn op 't weghalen
van een boompje uit het bosch." Meteen'
had hij de deur van 't rommelkamertjc
opengedaan. „Komt er eens uit!" riep hij
met forsche stem.
Joris en Keesje kwamen naar voren, ze
stonden te knipoogen tegen het licht 't
was in 't kamertje ook zoo donker geweest.
Verlegen keken ze naar de beide meisjes
en die zagen nieuwsgierig naar heD.
„Beloven jullie, dat je noodt weer een
boompje zult stelen? Ja? Dan zal ik je voor
dezen keer vrij laten," zei de portier, hen
met strengen blik aanziende.
„We we wisten niet dat 't met
mccht, maar we we zullen bet nooit
weer doen," snikte Joris.
,,'t Was ons Kerstboompe," huilde Keesje,
„en nu hebben we er geen meerl"
,4e Kerstboompje? Och, wat naar," üei
lili. „Zie je graag een Kerstboom?"
„Hij heeft er nooit een gezien, maar ik
wel, vroeger," vertelde Joris.
Daar weerklinken de heldere tonen van
een bel, vroolijk en blij door de lucht.
„Kom, we moeten gaan," drong Betsy aan
en ze nam haar zus bij de hand.
„Maar de jongens moeten óók mee," zei
Lili; „dat zal Grootpa zeker goedvinden.
Geootpa heeft vanmorgen nog gezegd, dat
iedereen op Kerstmis blij moest wezen em
dat zal hem zeker blij maken! Willen jul
lie wel mee naar 't Kerstfeest?"
„Ja," knikten Joris en zijn broertje wel
wat verlegen en ze keken naar den por
tier, wat die er van zei.
„Als de jongejuffrouwtjes 't je zelf vra
gen, moesten jullie 't maar doen," meende
de portier, terwijl hij zijn kamer sloot
Joris en Kees dachten, dat ze droomden,
toen ze daar door het besneeuwde park
naar 't verlichte kasteel stapten, terwijl de
bel als een zilveren klokje nog maar steeds
luidde.
Wat veel kinderen liepen de sloep op en
de gang door! Allemaal kinderen uit 'tdorp,
die ook waren genoodigd. Ze zagen er netjes
uil, zelfs de armsien onder hen waren toch
knapjes en helder gekleed. Joris en Keesje
schaamden zich over hun gescheurde buis
jes, maar Betsy en Lili trokken hen mee.
de feestzaal in. Daar schitterde het van
licht. De Kerstboom reikte haast tot aan de
zoldering. Tallooze kaarsjes straalden op
zijn groene takken en werden weerkaatst
door de glinsterende kristallen en zilveren
Kerstklokjes, die overal waren aangebracht.
De lakken waren rijk beladen met rood
wangige appeltjes, verzilverde noten en an
dere mooie en lekkere zaakjes en onder den
boom lag een menigte kleurige pakjes op
dennentakken uitgespreid.
De ongenoode gastjes bleven wat.achteraf
staan. Lili kwam hen echter halen en gaf
hun een goed plaatsje, dicht bij Oom. die
de Kerstgeschiedenis zou vertellen en tante
Marie, die ook vriendelijk was tegen de
arme jongens, van wie Betsy haar gauw 't
een en ander had meegedeeld. Eerst waren
Joris en Kees niet op bun gemak in die
vreemde omgeving, maar 't zingen van al
de menschen en kinderen tanen vonden ze
toch prachtig.
,,'t Is over het Kindje in den stal, hoor
je wel?" vroeg Joris, terwijl hij zijn broertje
aanstiet „Zou die meneer nou straks het
zelfde verhaal vertellen, dat ik toen met
moeder heb gehoord?"
,,'k Hoop 't maar," fluisterde Keesje; „U
wou het ook zoo graag hooren!"
En ja, toen 't zingen gedaan was, giug
de oom van Betsy en Lili bij den boom staan
en vertelde de Kerstgeschiedenis, de g«r
sc hi ede ms der geboorte van het Kindeke
Jezus in Bethlehemsstal, toen de herders op
't veld de blijde tijding vernamen van de
Engelen an rich daarop naar den stal
spoedden om het lang verwachte Kindje, dat
alle menschen en kinderen gelukkig zou
maken, te zien en te aanbidden. Joris eo
Kees luisterden aandachtig. „Ja, dat 's heite
zelfde verhaal," fluisterde Joris tegen Kees,
die met stralende oogen zat te kijken, naar
de plaat aan den wand, waarop de stal van
Bethlehem ws afgebeeld, niet zoote meneer
liet had verteld. -»