ONTVOERD. Ho. 19872 LEIDSCH OAGBLAD, Vrijdag 19 December Derde Blad. Anno 1924. EERSTE KAMER. TWEEDE KAMER. FEUILLETON. (Vervolg van gisteren). De Taiiefwet. Na hervatting der vergadering neemt Minister COLIJN het woord tot beant woording van de verschillende sprekers. Hij Vijst er op, dat het moeilijk is, vooral na de voortreffelijke redevoeringen ter verde diging van het ontwerp in deze Kamer, om wat nieuws te berde te brengen. Spr. be giot met den er van der Lande te ver zekeren, dat aan het departement van fi nanciën wel degelijk acht is gegeven op zijn opmerkingen. De heer Dobbelman ant woordt spr. vervolgens, dat men wel dege lijk rekening houdt met verpakte en onverpakte artikelen en artikelen in tabletvorm. Den heer Blomjous verze kert spr., dat zijn denkbeelden in zake be lastinghervorming bij het departement zul len worden overwogen. Spr. zet vervolgens uiteen, dat de nieuwe tariefwet noodig is tegenover de 20 milli- oen tekort. De directe belastingen konden daarvoor niet in aanmerking komen. Ze waren in de laatste tien jaar al verbazend gestegen. Met andere middelen als accijn zen, verkeersbelastingen en invoerrechten was het eenigszins anders. De accijnzen brachten echtei* reeds veel op en drukken vooral op het verbruik en het gedistilleerd is een waarschuwing om daarmede niet te ver te gaan. Slechts één accijns was nog geschikt voor verhooging, n.l. die op tabak doch die heeft men van 9 op 5 millioen te ruggebracht, toen besloten werd de vroeger aan invoerrecht onderhevige artikelen niet vrij te stellen. Nu heeft de heer van den Bergh wel betoogd, dat door de hoogere opbrengst der accijnzen de heffing van 8 op 7 pet. zou kunnen worden terugge bracht, maar spr. is niet overtuigd, dat do heer van den Bergh voor 7 percent zou wil len stemmen. ,Ware het heelo bedrag door bezuiniging te vinden geweest, dan zou dit spr. zeker aangenamer geweest zijn, docb hij berekent dat men bij bezuiniging, o.a. bij onderwijs niet verder is kunnen gaan dan thans het geval is en het is de vraag, of de Stateiu Generaal met de regeering wel eventueel zoover zouden willen gaan, dat 34 mil lioen daaruit zou kunnen worden gevondea Spr. wil probeeren zijn ambtgenooten over te balen tot de instelling van een Geddy- commissie, maar staat de heer Van den Bergh er voor in dat ons parlement zoo n commissie zal aanvaarden? Zal men b.v. in ons land ter wille van de bezuiniging evenals in Engeland het postwezen in bloe men- en boekwinkels willen vestigen 1 Wat nu gedaan ia, was het politiek meest bereikbare, dat verlieze men niet uit het oog. In normale omstandigheden zou een tekort van 10 millioen niet verontrustend zijn, maar we verkeeren niet in een nor malen toestand. De opbrengst der inkom stenbelasting, met deskundig oog ontleed, leert dat wel, wijst op een daling van 11 millioen van opbrengst, vergeleken met het vorig jaar. Dekking van het tekort was dus plicht der regeering. Wat betreft de wijze van behandeling, het is onjuist, dat deze overhaast is geschied zou zijn doorgedreven door de regeering. Er is 30 jaar gewerkt aan een herziening van ons tarief en het huidige ontwerp da teert van 1917, vrucht van de rijpe erva ring van bekwame ambtenaren, die bet met de uiterste zorgvuldigheid hebben gehan deld; na indiening door de regeering be slist het parlement en nu blijkt uit een aan tal data, dat er voor de Tweede Kamer 17 weken tijd is geweest om zich voor de open bare behandeling voor te bereiden. Elders laat men slechts enkele uren verloopen tus- schen de aankondiging en de vastlegging van een fiscaal ontwerp als dit. De regeering heeft bij de indiening van dit ontwerp zich door geen vrees voor de verkiezingen laten leiden. Ze vond een voudig de indiening noodig en dringend. Raadpleging van het land was ook overbo dig, omdat het ontwerp geen verandering van koers bracht. Men heeft beweerd, dat het ons protectionisme zou brengen, ons ten minste in de richting van protectie stuw de, doch spr. houdt vol dat het ontwerp een zuver fiscaal karakter draagt, en in opzet veel meer een vrijhandelskarakter draagt dan het bestaande, daar het minder belemmering van den invoer zal ten gevol ge hebben. Daarop heeft de regeering ook gerekend- Brengt het tarief inderdaad de 15 milli oen op waarop wordt gerekend, dan is daar mede de fiscaliteit bewezen. Wilde ze pro tectie, dan ware ze wel met no andere maatregelen gekomen, retorsiemaatregelen invoerverboden, enz. Maar spr. voegt er onmiddellijk aan toe, dat als de omstandig heden het eischen, de regeering ook bereid kan gevonden worden tot protectionistische maatregelen. Spr. verwacht geen vermindering van den invoer door de verhooging van rechten en tegenover het Vrije Ruilverkeer hand haaft spr. die meening, op grond dat het buitenland met zijn invoerrechten verder gaat dan wij. Het laagste tarief en dat is het onze trekt het meest den invoer tot zich. Wat art. 43 betreft, spr. noemt dit een vlek op de wet, omdat dit artikel afwijkt vaa het karakter van de verteringsbelas ting van het tarief, maar de handhaving van de daarin opgesloten heffing is nog geen bewijs van verandering van koers. Er zit een element van steun in, wordt be weerd, maar de regeering annvnardt die nevenwerking met leedwezen. Denemarken gaat met zijn tarieven veel hooger dan wij en toch heeft de export van zijn landbouwproducten geen hinder daar van ondervonden. Zal dat bij ons mders zijn Van een opdringen van een hooger tarief aan de industrie, waarover de heer Van den Bergh sprak, is geen sprake; de regecring drong niet op, heeft alleen getracht door een zoo goed mogelijke hef fing zooveel mogelijk geld te krijgen. En spreker concludeert dan ook, dat hij evenals de firma Brenninkmeijer mag zeg gen: C(Colijn cn A(Aalberse) zijn het meest voordeelig. (Gelach). De Minister bestrijdt nu verder de motie- Slenhuis, die de fout begaat protectie ten laste te leggen en beschuldigt van koers verandering. Spr. twijfelt daarbij of men na de Vlootwet-crisis nog kan spreken van re geringspartijen, waarop het Kabinet kan steunen, maar uit deze en andere opmer kingen blijkt, dat de regeering de motie af wijst. Tegenover den heer Van den Bergh houdt spr. vol, dat als regel veel van het invoer recht zal drukken op fabrikant en grossier, voor een klein deel wellicht op den ver bruiker. In andere landen vindt men derge lijke verschijnselen en zij bewijzen, dat de prijsbeweging van uileenloopende factoren afhangt, waarbij de concurrentie een groote rol vervult. Wat ten slotte het internationaal argu- mens betreft, de bewering, dat de verbroe dering der volken door verhooging der rech ten zal worden tegengegaan wanneer geheel Europa naar stijging der tarieven stuurt, dan zal Nederland niet in staat zijn door zich daarvan te onthouden, een wijzi ging in den koers te brengen. De lieer VAN DEN BERGIi repliceert en bestrijdt de protectionistische uitingen van (ie kecre® Blomjous en Dobbeimann. Hij be toogt het goed recht van de mede door hem enderteekende motie en deelt daarbij mede, dat de heer Wibaut in belangrijke mate de hand heeft gehad in de opstelling der motie. Den Minister antwoordt spr., dat als men eenmaal begint met tariefsverhooging, men er nooit meer van los komt. Wat spr. heeft bedoeld met zijn opmerking over bezuini ging, is dat hij zou gewild hebben, dat de regeering bij baar poging lot sluitend ma ken der begrooting den hoofdhadruk had ge legd op bezuiniging in plaats van, zooals thans, op belastingheffing. Ten betooge wat de invloed van onzen vrijhandel beteekent, zet spr. uiteen, dat ais onze margarine-industrie thans in den vreemde de lakens uitdeelt, dit aan ons vrij handelsstelsel is te danken. De heer DIEPENHORST repliceert en be strijdt de motie-Stenhuis, waarbij hij zich verbaast, dat de heer Stenhuis bij deze zaak de leiding op zich heeft genomen. Vervo.- gens wijst hij den heer Stenhuis op de antithese tusschen deze motie en de poli tiek c. a. van de S. D. A. Pwaarbij de motie de democratie hoog houdt, terwijl de S. D. A. P. soms bereid is desnoods buiten de democratie om haar doel na te streven. De heer WESTERDIJK repliceert en ver dedigt nader het belang van den vrijhandtl, speciaal voor den landbouw. (De VOORZITTER dringt op kortheid aan) Spr. erkent, dat hij met de motie-Sten huis instemt, echter niet geheel met de toe lichting. De heer DE GIJSELAAK vraagt of er ook niet vrijzinnige fabrikanten zijn geweest, die den Minister handhaving van de 5 per cent hebben gevraagd. De heer STENHUIS handhaaft het góed recht van zijn motie tegenover de heeren Dobbelmann en Blomjous en blijft over tuigd, dat de meerderheid der natie tegen de tariefsverhooging en protectie is. Met den heer Diepenhorst wil spr. hier thans niet over de democratie disputeeren, maar hij handhaaft zijn oordeel over de beteeke- nis van het wetsvoorstel. De Minister van Financiën, de heer CO- LIJN, dupliceert en wijst er op, dat hij wel in de eerste plaats op bezuiniging werkt. Wijders handhaaft hij tegenover den heer Weslerdijk zijn opvatting. Den heer De Gij- selaar kan spr. moeilijk een antwoord ge ven; hij wil echter wel erkennen, dat in .privé.wel eens anders gesproken is dan in het openbaar. Den heer Stenbuis antwoordt spr., dat de regeering moeilijk een beroep op de kiezers kan doen, daaT zij niet over tuigd is, dat zij een nieuwen koers inslaat. De motie-Stenhuis wordt hierop verwor pen met 28 tegen II stemmen (réchts tegen links). Het wetsontwerp wordt aangenomen met 2S tegen II stemmen (rechts tegen links). De vergadering wordt tot heden 11 uur verdaagd. RECLAME. Last van ga! en slijm beslagen tong, een voortdurend onaangena- men smaak, tragen stoelgang en een opge blazen gevoel. Gebruikt hiertegen de zonder eenige kramp werkende Mijnhardt's Laxeer- tabletten. Doos 60 ets. Bij apoth. en drogisten. 1232 (Vervolg van gisteren). Stemmingen. Aan de orde is de li temming over het amendement-Brautigam op artikel 16 van ile hoofdstak (geen 12 ton voor torpedo jagers). Het amendement wordt verworpen met 58 tegen 27 stemmen. Vóór s.d., v.d., c. fr. en platt. partij. Het wetsontwerp (Begrooting van Ma rine) wordt goedgekeurd met 58 tegen 26 stemmen. Het amendement-Oad op art. 3 van hoofdstuk IX (uiet bevordering van een referendaris) wordt aangenomen met 82 tegen 2 stemmen, de heeren Krijger en Snoeck Henkemans. De motie-Wijnkoop, betreffende het op heffen van aangegeven uitzonderingsmaat regelen en verleenen van amnestie aan personen in Ned.-Indië komt in stemming. De heer OUD (V.-D.) verklaart tegen de motie te zullen stemmen, omdat zij te ver gaat, al is spr. principieel tegen de huidige Iiegeering. De heer ALBAitDA (S.-D.) verklaart te gen de motie te zullen stemmen, omdat zij te ver 'gaat. Spr.'s fractie zal door tegen de begrooting te stemmen uiting geven aan 1 aai afkeuring. De motis wordt verworpen met 82 tegen 2 stemmen. Vóór de communisten. De motie-Albarda (nieuw onderzoek naar economischen toestand van Inlandsche be volking) komt in stemming. De minister van Koloniën, de heer DE GRAAFF heeft bezwaar tegen een langdurig en diepgaand onderzoek. Als het hier gaat om een klein onderzoek, dan is hij bereid de motie te aanvaarden. De heer ALBARDA (.S.-D.) zegt, dat hij een beperkt, kort en eenvoudig onderzoek wenscht. De motie-Albarda wordt z. h. st. aange nomen. Bij art. 306. (In- en uitvoerrechten). Do lieer VLIEGEN (S.-D.) bespreekt het uitvoerrecht op Inlandsche rubber. Hij ver klaart zich daartegen op gronden, die reeds in het Voorloopig Verslag zijn ontwikkeld. Spr. vreest wei degelijk vermindering van den aanplant en dat zou de bedoeling z(jn om op die manier de andere rubber-onder nemingen te helpen. De heer GERRITSEN (V.-B.) vraagt den Minister de importeurs van vuursteentjes, die vóór 25 September contracten hadden, vrij te stellen voor hun leveranties. Hij acht dit alleszins billijk. De MINISTER ontkentj dat het motief voor de rubber-heffing zou geweest zijn gelijk de heer Vliegen "dat dacht. Hij zét uiteen, dat het gevaar voor bedreiging van den aanplant niet bestaat. De heer VLIEGEN (S.-D.) stelt een motie voor om niet over te gaan tot heffing van een invoerrecht op iulandsche rubber. Deze motie wordt verworpen met 50 tegen 19 stemmen. Art 309 (Vennootschapsbelasting). De heer VLIEGEN (S.-D.) verdedigt de progressieve heffing tegenover het stelsel van den Minisicr, dat proportioneel is. Het stelsel van den Minister drukt het zwaarst op de kleinere en daarom is het onbillijk en .uitsluitend in het voordeel van de m3at- schappgerij die grootere winsten maken. Spr. dient een motie in, waarin wordt uitgesproken, dat de vennootschapsbelasting progressief moet zijn. De heer GERRITSEN (V.-B.) gaat de be lastingen na, die op de vennootschappen drukken en betoogt, dat die veel zwaarder zijn dan in do omliggende landen. Het ge volg is, dat buitenlandsch geld zich niet interesseert voor onze industrie in Indië. Spr. wjjst op het rapport Bruins, waarin op deze bezwaren de aandacht wordt ge vestigd. De heer OUD (V.-D.) bestrijdt het streven van den Minister op dezelfde gronden als de heer Vliegen deed. Een goede vennoot schapsbelasting is voor Indië van veei be lang, omdat de gtUen daardoor verdiend, Indië uitvloeien. Do hc-er VAN RIJCKEVORSEL (R.-K.) verdedigt het voorstel van den Minister. De MINISTER licht het voorstel toe. Het is de bedoeling de vennootschappen in bun winst te treffen. Daarbij is de proportioneele belasting naar spr.'s inzicht de beste wijze van hef fing. Ér zijn nog maar twee landen, waar men zich nog aan een progressieve heffing houdt. Spr. heeft nog pas van den direc teur van Financiën in Indië zijn praotische bezwaren vernomen tegen een progressieve vennootschapsbelasting. En op principieele ón op practische gronden moet spr. een progressieve regeling ontraden. Do motie-Vliegen wordt hierna verworpen met 49 tegen 22 stemmen, die van de soc.- dem., vrflz.-dem. en communisten. Bij Hoofdstuk I (Uitgaven in Nederland) bespreekt de heer IJZERMAN (S.-D.) onder- atd. 311 (pensioenen en gagementen) en bepleit daarbij de belangen der vóór 1920 gepensioneerde militairen. Spr. critiseert, dat de Minist.r de tegemoetkoming taperkt tot hen, die 60 jaren en ouder zijn. Spr. waarschuwt voorts tegen bureaucratischen sleur. De heer SCHEURER (A.-E.) geelt na mens de commissie van rapporteurs den wensch te kennen, de leeftijdsgrens voor verhooging der pensioenen voor evengo- noemde militairen van 60" op 50 jaar te brengen en dient een daartoe strekkende motie in. De heer KETELAAR (V.-D.) beveelt deze motie aan. De MINISTER neemt het denkbeeld over. De motie-Scheurer wordt z. h. s. aan genomen. De VOORZITTER stelt voor, de stem ming over de hoofdstukken der Indische begrooting te bepalen op heden na de pauze. Z. h. st. aangenomen. Hoofdstak XI (Koloniën). Bij het desbetreffende artikel 43 stelt de heer BOON (V.-B.) voor, bij wijze van amendement, de voorgestelde verheoging van het tractement van den gouverneur van Curasao met f5000 terug te nemen en dit weer te brengen op f 27.000. De heer DE GRAAFF, minister van Ko loniën, verdedigt de noodzakelijkheid der verhooging en handhaaft den ge wijzigden post. Over amendement en artikel zal heden worden gestemd. Evenzoo over het ge- heele hoofdstuk. De VOORZITTER schorste de vergadering te 5.50 tot des avonds 8 uur. Staatsbegrooting voor 1925. Hoofdstuk IX (Waterstaat.) (A v o n d z i t t i n g). Voortgegaan wordt met de behandeling van Hoofdstuk IX (Waterstaat). De Minister van Waterstaat, de heer VAN SWAAY, beantwoordt de sprekers. Den heer Leenstra antwoordt spr., dat hij in zake het waterschap Oosterzee de beslis sing nam na zeer deskundige voorlichting. Er wordt dus geen wijziging in gebracht. De brug bij Tholen is nog steeds in be- handeling. De plannen slaan nog niet vast. De Minister is voor plan IV. De verdeeling der kosten van aanleg zal natuurlijk nog nader worden overwogenhet rijk zal na tuurlijk meewerken. De afwatering van Noord-Brabant is cea punt, dat de Minister gaarne nader over-- weegt. In zake de vaardiepte van den Neder- Rijn en Lek herinnert spr. aan vroegere plannen, o. a. van de Staatscommissie. In middels wordt spoed betracht met de af werking van de plannen. Do kanalen in Zeeuwsch-Vlaanderen kos ter. aanzienlijke sommen cn men weet dat die er niet zijn. De atwikkeling deT plan nen zal dus geleidelijk geschieden. Nopens de Wesleinder Plas zegt spr. dat een concessie is verleend en dat hij dus da wet moet uitvoeren. Over de verbreeding van de Mallegat- sluis wordt overleg gepleegd, gelijk reeds takend i3. Het benooddgcbe geld is er niet en dus moet men nog oven wachten. Ovetr de brug bij Katervecr zegt de Mi nister dat daarvoor oen wet noodig is en dat daaraan zeer vele moeilijkheden zijn verbonden in verband met bestaande over eenkomsten. In zake de wegbelasling ligt het in de be doeling een kledne commissie in te stellen, die een wetsontwerp zal voorbereiden. Art. 38. De heer HERMANS (R.-K.) is niet bevre digd door de mededeelingen in zake het personeel in dienst van het Ned. gedeelte van het kanaal LuikMaastricht. Hij vraagt hoe het nu slaat met de pensioen regeling van dit personeel. De MINISTER zegt, dat het moeilijk is veranderingen aan te brengen. Het overleg met de Belgische regeering over andere za ken zal spoedig aanvangen en dan zal ook dit punt worden besproken. Art 51. De heer VLIEGEN (S. D.) bespreekt de Maaskanalisatie in Limburg in verband met de Belgische plannen voor een kanaal LuikAntwerpen over Belgisch grondge bied. Deze plannen zijn zeer duur. Met die plannen dient men rekening te houden. Ln Maastricht is er onrust, dat er van de Nederlandsche plannen nieis komt. IIoo slaat het nu met de plannen? De heer BONGAERTS (R. K.) raadt den Minister aan voorzichtig te zijn bij het gun nen van werk aan buitenlandsohe firma's voor de Maaskanalisatie. De kosten wenscht spr. uit buitengewoon te financieren en spr. is verheugd, dat de Minister dit met hem eens is. De MINISTER steil den heer Vliegen gerust. De ongerustheid te Maastricht heeft geen grond, want de regeering is diligent in zake de Maaskanalisatie. Het uitgetrok ken bedrag zal dit jaar worden besteed. Het advies van den heer BONGAERTS zal spr. gaarne ter harte nemen. Art. 55. De heer DUY^AER VAN' TWIST (A. R.) bespreekt het Noorderafwateringskanaal, Hij vraagt den Minister krachtig mede t» werken om de gebreken van deze afwate ring weg te namen. De MINISTER zegt, dat een plan in da maak is voor verbetering. Gaarne zegt hij spoed toe. Art. 80. De heer KRIJGER (C. H.) vraagt inlich tingen over de opruiming van wrokken, div de visscherij belemmeren. De MINISTER zegt, dat deze aangelegen heid bij Binnenlandsche Zaken thuis ba hoort en hij begint er dus niet mee. Van ROBERT LOUIS STEVENSON. Geautoriseerde vertaling van J. C. L. B. PeL (Nadruk verboden. 24) Met nieuwen moed ging ik dus dwars door het eiland, om de ra te halen en naar de kreek te brengen. Het was een ver moeiende reis, en als de hoop mij niet had aangespoord, zou ik mij hebben neergewor pen en het opgegeven hebben. Of door het zeewater óf door opkomende koorts, kreeg ik oen brandenden dorst en moest voortdu rend stil houden om liet veenwater uit de plassen te drinken. Ten slotte kwam ik meer dood dan levend bij de baai en bij den eer sten blik scheen het mij al, dal de ra wat verder af was dan ik haar had achtergela ten. Voor de derde maal ging ik in zee. Het zand was glad en vast, en daalde geleide lijk, zoodat ik kon waden, tot het water bijna lot mijn nek stond en de golfjes in mijn gezicht spatten. Maar op die diepte raakten mijn voelen geen grond meer en durfde ik niet verder. Wat de ra betreft, die Hg heel rustig een twintig voet verder te dobberen. Tot dezen laatslen tegenslag had ik mij goed gehouden; maar toen ik aan land kwam, wierp ik mij op het zand en huilde. De lijd. dien ik doorbracht op het eilandje, is nog zoo vreeselijk om aan terug te den ken, dat ik vluchtig over heen zal loo- Pen. In alie hoeken, die ik had gelezen over sdbr.pbreukeliegenhadden deze óf hun zak ken vol werktuigen, óf een kist werd aan wal gespoeld alsof het met opzet gebeurde. Mijn geval was anders; ik had niets in mijn zakken als geld en Alans zilveren knoop, en daar ik bp het land was opgevoed, wist ik niet wal ik moest beginnen en over welke hulpmiddelen ik besenikte. Het eenige, wat ik wist, was, dat schaal dieren een goed eten vormden, en tusschen de rotsen vond ik een groote hoeveelheid napslakken, die ik in het begin bijna niet los kon krijgen, omdat ik niet wist, dat vlugheid een eerste vereischte was. Verder waren er wat alikruiken. Uit deze twee be stond mijn maal; ik verslond ze koud en rauw, zooals ik ze vond, en zóó hongerig was ik, dat ze me in het begin heerlijk smaakten. Misschien was het niet het goede seizoen, of misschien was er iels niet in orde met het zeewater om mijn eiland, maar ik had mijn eerste maal nauwelijks opgege ten, of ik werd aangegrepen dooT duizelig heid en misselijkheid cn lag langen tijd voor dood op den grond. Een tweede proef met hetzelfde voedsel ik had geen ander viel beter uit en versterkte mijn krach- ton. Maar zoo lang ik op het eiland was, wist ik nooit wat ik moest verwachten van mijn maal; soms was alles goed, soms werd ik er ellendig ziek van en ik koTl niet ont dekken welk dier het was, dat me ziek maakte. Den heelen dag stroomde de regen, het eilandje droop, er was geen droog plekje te vinden en toen ik dien nacht neer lag, tus schen twee steenen, die een soort dak vormden, lagen mijn voeten in een plas. Den tweeden dag doorkruiste ik het eiland in alle richtingen. Geen enkel stuk was beter dan de resl, het was alles trooste loos en rotsachtig, met geen levend wezen er op, behalve wilde vogels, die ik niet kon vangen, en de meeuwen, die de verste rot sen in grootee getale bevolkten. Maar de kreek, of geul, die het eiland afsneed van de Ross, kwam naar het noorden uit in een baai, die open lag naar de zeeëngte van Jona, en in de buurt van deze baai koos ik mijn woonplaats. Ik had goede redenen voor mijn keus. Op dit deel van het eilandje stond een huisje of een hutje, iets ais een varkenshok, waarin visschers plachten te slapen, als zij hier overnachten; maar het plaggendak was in gevallen. zoodat ik er niets aan had, want mijn rotsen beschuiten me meer. Belang rijker was het, dat de schaaldieren daar in groote hoeveelheden groeidenbij eb kon ik een flink maal verzamelen, en dat was zeker een gemak. Maar de andere reden woog zwaarder. Ik was nog in het geheel niet gewend aan de veTSohrikkeiijke een zaamheid van hel eiland, maar zag nog al tijd, als een opgejaagd mensch, om me heen, of er geen menschelijk wezen nader de. Nu kon ik een eindje van de baai, op een heuvel, de groote oude kerk en de daken van de menschelijke woningen op Jona zden. En aan die andere zijde zag ik over het lage land van de Ross rook opstijgen, mojgen en avond, alsof in een inzinking van het land een huis stond. Ik keek naar dezen rook, wanneer ik nat en koud was; mijn hoofd was half van streek door de eenzaamheid. Ik dacht aan het vuur en menschelijk gezelschap, tot mijn hart bloedde. Het was hetzelfde met de da ken van Jona Alle3 te zamen hield dit ge zicht op menschelijke woningen mijn hoop levendig, ofschoon het natuurlijk mijn lijden verdubbelde, en hielp mij mijn rauwe schaaldieren te eten, waarvan ik gauw walgde, en gal mij niet dat gevoel van doodsangst, dat mij bekroop, wanneer ik alleen was met de doodsche rotsen en de vo gels en den regen en de koude zee. Ik had nog altijd hoop, zeg ik, en het leek mij ook werkelijk onmogelijk, dat ik zou moeten sterven op de kust van mijn eigen land in het gezicht van een kerktoren en mensche lijke woningen. Maar de tweede dag ging voorbij en ofschoon ik scherp uitkeek naar een boot op de engte, of naar menschen op de Ross zoo lang het licht was, er daagde geen hulp op. Het regende nog steeds en ik viel in 6laap, natler dan ooit met een pijn lijke keel, maar misschien een beetje ge troost, doordat ik mijn naaste buren, de menschen van Jona, goeden nacht had ge- wenscht. Karei de Tweede verklaarde, dat men in geen klimaat meer dagen van het jaar buitenshuis kon zijn, dan in het Engel- sohe. Dat was zeer waarschijnlijk voor een Koning, met een paleis achter de hand en droge kleeren. MaaT hij moet het beter heb ben getroffen op zijn vlucht van Worcester dan ik op dat miserabele eiland. Het was midden in den zomer en toch re^gende het meer dan vier en twintig uur achter elkaar en klaarde niet op voor den middag van den derden dag. Dat was de dag der gebeurtenissen, 's Mor gens zag ik een rood hert, een bok met prachtig gewei op den top van het eiland, maar hij zag me nauwelijks onder mijn rots vandaan komen, of hij draafde weg naar den anderen kant. Ik dacht, dat hij de geul was overgezwommen; maar begreep niet wat een levend wezen er foe kon bewegen Earraid fe bezoeken. Even laler, toen ik op jacht was naar mijn napslakken, schrok ik op. doordat een guinoastuk op de rols neerviel en weggleed in zee. Toen de zeelui mij mijn geld terug gaven, hielden zij niet alleen een derde van het heele bedrag, maar ook mijns vaders leeren beurs, zoodat ik sind3 dien dag mijn geld los in den zak droeg met een knoop. Ik begreep nu, dat er een gat moest zijn, en tastte haastig met mijn hand er naar. Maar dit was de put dempen nadat het kalf ver dronken was. Ik had Queens Ferry verlaten met bijna vijftig pond, nu had ik niet meer over dan twee guinea-stukken en een zil veren shilling. Het is waar, dat ik later nog een derde guinea vond, die lag te blinken op een grasveldje. Dat maakte een fortuin van drie pond en vier shilling voor een jongen, die de rechtmatige erfgenaam was van een landgoed cn nu verhongerde -- een eilandje aan het uiterste eind van de woeste Hooglanden. Deze staat van zaken ontmoedigde mij nog meer en werkelijk waren mijn beproe vingen op dien derden ochtend meelijwek kend. Mijn kleeren begonnen te rol ten. in het bijzonder waren mijn kousen hcelemaal versleten, zoodat mijn schenen er door sta ken, mijn handen waren zacht geworden door het voortdurende weeken, mijn keel was erg ontstoken, mijn krachten waren af genomen, en ik walgde zóó van den viezen boeL dien ik veroordeeld was te eten, dat ik al naar werd van het gezicht, en toch was het ergste nog niet gekomen. Er is een vrij hooge rols in het noordwesten van Ear raid, die, omdat zij een platten top had en uitzicht gaf op de engte, vaak door mij werd bezocht; niet dat ik ooit op 6én plaats bleef behalve wanneer ik sliep, daartoe was ik to onrustig en ik putte mij dus uit met voort durende, doellooze zwerftochten in den regen, (Wnrdl vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 9