ONTVOERD. Ho. 19858 LEIDSCH DAGBLAD, Maandag 24 November Tweede Blad. Anno 1924. Het Chloorgehaltevan het Grachtwater, STADSNIEUWS. FEUILLETON. a Oai te voldoen aan veler belangstellen- ion vraag, boe te verklaren is, dat een stij gend zoutgehalte bet optreden van stank in j»et grachtwater aankondigt, moge de hier- jnderstaande uiteenzetting dienen. Ons grachtwater bestaat in droge zomers hoofdzakelijk uit rivienvaler (Lek en Holl. lJssel) A. In den overigen lijd uit resten hiervan plus regenwater B, grondwater (weinig) c, polderwaler (tamelijk veel) D, en zeewater (idem) E. In het kort is over deze soorten het volgende te zeggen: A. Het water van den Lek bevat zeer weinig zouten en verontreinigingen, zie uitgewerkt rapport betreffende de centrale drinkwater-voorziening in Zuid-Holland, Koordholland, en Utrecht. Bijlage 111, pag. 17, conclusie 2. „De bij het onderzoek ver kregen uitkomsten mogen over het alge meen als gunstig worden beschouwd. In het bijzonder zijn in dit opzicht te noemen: de zoo goed als geheele afwezigheid van kleur, hel lage permanganaatcijfer, het lage zoutgehalte, de geringe hardheid, het uiterst lage gehalto aan ijzer en mangaan, het hooge zuurstofgehalte en hel niet hooge ge halte aan haklerieën". B. het regenwater, dat in Nederland valt, ia van eene zeer gunstige samenstelling in alle opzichten, wat bijv. niet het geval is in en bij Louden, Sheffield, Pittsburgh, de Roerstreek enz. C. Het grondwater, dat hier en daar naar boven komt, of ban worden opgepompt, is van zeer verschillende samenstellingen her komst. In haar verslag dd. 23 Juli 1924 zegt de Commissie, ingesteld tot het instel len van. een hernieuwd onderzoek na gr de baten, Welke van de alsluiting en droogma king der Zuiderzee mogen worden verwacht, op pag. 19: „In lal van diep gelegen polders leveren verder de gasbronnen belangrijke hoeveelheden zoet water; het gas wordt nu voor verliohrtings- en andere doeleinden ge bruikt, terwijl het water in de slooten af vloeit". Verder: „Intusschen is de aanwezig heid van zoet water In den ondergrond, welke vanaf het Westen tot ongeveer bij Hoorn is aangetoond, niet zondeT beteeke- nis, omdat in tegenstelling met het grootste deel van Friesland daardoor de gelegenheid bestaat om door het slaan van Nortonput- len waieT op te pompen." Nu is niet overal het grondwater zoo goed en er zijn polders, waar beslist minder fraai water opwelt al is dat niet in groote hoe veelheden. bovendien vertoont lang niet alle grondwater de neiging om op te wellen. Men kan gerust aannemon, dal, wegens de daaraam verbonden koslen geen grondwater wordt opgepompt, wanneer dit niet belang rijk beter is dan het Ier plaatse beschikbare oppervlakte-waler. Een zeer gunsligcn invloed oefent de zoog. „Duinval" uil. De Commissie voornoemd zegt in dit verband: „Polders, wedke dicht langs den binnenkant der duinen gelegen zijn, ontvangen geregeld zoet kwClwaleT uit de duinen en hebben daardoor steeds goed drinkwater voor het vee in de slooten. Hier in wordt wel de verklaring gezien van het feit, dat op deze vaak schrale gronden toch mooï vee wordt aangetroffen." Van deze omstandigheid profileert de bloembollen streek. De Leddsche Vaart is voortdurend zoeler dan het westelijk deol van de Ringvaart. In Zeeland kwelt in droge zomers het zee- waileT naar binnen; de kwade invloeid hier van wordt echter beperkt, doordat aldaar de afoband bovenvlak sloot tot bovenvlak wei land meestal grooter is dan bijv. in Zuid holland. D. Polderwater is len deele regenwater, dal op het land is gevallen, door den bodem heen zeeft, veel zouten daaruit opneemt, in de slooten zakt en dan door windmolens en ge- maden op den boezem gebracht wordl; het beval veel sulfaten en is hard. Wat die sul faten nu b'elrefl, moge hier volgen eene aanhading uit hei: Verslag over het onder zoek naar de oorzaken van het ontstaan van den stank der Haagsche grachten door Trof. Dr. N. L. Söhngen. Bewerkt voor en uitgegeven door de Gezondheidscommissie te 's-Gravenhage in 1914, op pag. 3: „De zwavelwaterstofvorming in de grachten is het gevolg van mikrobiologische omzeilin gen in het water en in den modder. Onder deze is vooral het door Beyerlinck en Van Delden bestudeerde proces der sulfaatrcduc- tie van het grootste belang, aangezien hier door zulke groole hoeveelheden zwavelwa terstof kunnen ontstaan, dat ze bepaald hinderlijk voor de omgéving worden. Voor eene ontwikkeling van zwavelwaterstof in grachten zijn noodzakelijk de aanwezigheid van: 1. zwavelverbindingcn in den vorm van eiwitten, zwavel gebonden aan organi sche lichamen, sulfaten, sulfieten, sulfie- den. of vrije zwavel. 2. Eene voldoende hoe- vóellieid door microben assimileerbare orga nische stof. 3. Goede microbengroei. Gun stige klimatologische invloeden. In sloolen, grachten en kanalen is de onder 1 genoem de voorwaarde sleeds vervuld, voldoende hoeveelheden sulfaten en dikwijls ook an- j dere zwavelverbindir.gen om bij hunne om zetting tot zwavelwaterstof de omgeving te verpesten, komen daarin steeds voor. De concentratie der zwavelverbinding en b.v. die dor sulfaten is van invloed op de snel heid der zwavelwalerstofvorming. Dit leert ook hel fait, dat toevoeging van «el sulfa ten bevallend polderwater en van zeewater aan stinkgraohben eene vermeerdering der zwavelwaterstof daarin tengevolge heeft. Om deze reden alleen reeds zal men bijv. in Den Haag zorg moeten dragen, dal geen zeewater in de grachten komt en dal nooit dit als spuiwater wordt gebruikt." Polderwater beval vooral in streken waar of geregeld of periodisch het boezemwater brak is, vrij veel keukenzout, een gevolg van geleiedelijke indamping en dus concen tratie van in droogen lijd ingelaten brak boezemwater (ingelaten om het juiste polder- peil le handhaven) of ook wel van door zor geloosheid ingelekt ondeugdelijk buitenwa ter. Door de recenleverstcrking van 't gemaal de Lynden zal hel m. i. mogelijk zijn dit gif door achteloosheid in vele onzer polders in geslopen in casu uit den Haarlemmermeer grootendeels le verwijderen en verwijderd le houden indien althans oenig toezicht wordt uitgeoefend, wat voor waler in droge lijden wordt binnengeloodsd. Al wordt mor gen aan den dag alle boezemwater blijvend zoet, dan duurt het nog jaren alvorens uit hel poldérwater in deze streken de brak- ziekte zal zijn verdwenen. F. De vijlde component van hel mengsel, dat onze grachten vult, is zeewater._I)1L nu bevat in niet geringe mate: chloornatrium, chloormagnesium, magnesiurmulfaat, cal ciumsulfaat. chloorkalium, nalriumhromide, .magnesiumbromide, chloorcalcium en ver der veel organische stof. Nadere gegevens o a. in Ernst Leber Das Wasser en J. Fl. Paul Boiler Chemistry and Feed waler sup plies. Wanneer zeewater geruimen tijd onder den grond zit opgesloten, hebben daarin chemische omzeltingen en uitwisselingen plaals, deze zijn besproken door dr. J. Vc,- sluys in een voordracht, gehouden in do Koninklijke Akademie van Weienschappen te Amsterdam in 1916. Vindt men bijv. bij het slaan van een Nortonbuis alkalisch waler, dan is dit een aanwijzing, dal daar voorheen zeewater aanwezig was. Het brakwater nu, dat in wisselende con centratie onze stadsgrachten bereikt, beval calcium en magnesium in de voor zeewater karakteristieke verhouding en is afkomstig uit het Noordzeekanaal en de Zuiderzee via Amsterdam en Amstelland en komt niet van onder op. Om duidelijk te maken hoe enwaarom brakwater zich geheel anders gedraagt dan zoet- of zeewater, is het noodig eerst popu lair na te vertellen, datgene wal vermeld slaat in de: Bijdrage lot de kennis omtrent de vervuiling van water in en om Amster dam door dr. N. L. WibautIsabree Moens. Het zeewater bevat tallooze soorten orga nismen, die de biologische zelfreiniging be werkstelligen; eenvoudigheidshalve noem ik die abc-bakterieën, Wind, regen, golf slag, en foestroomend rivierwater zorgen voor het op peil blijven van het zuurstof gehalte enz., zie o.a. in Wetenschappelijke Bladen: „De invloed van het smelten der sneeuw op de productiviteit der zee aan de Noorsche kust". In zeer droge tijden echter gaat de zee toch nog stinken, heigeen jian zeelieden welbekend is, - sJI-jIUHSSS Het zoete rivierwater bevat eveneens tal looze, maar geheel andere soorlen organis men, die op hun wijs voor de biologische reiniging zorgen. Deze noem ik nu eeus xyz-baklerieën. Het geval wil nu, dat de abc-baklerieën in zoet water doodgaan, al- Ihans de meesten en omgekeerd de xyz- baklerieên in zout water. Sommige soorten zouden over en weer wel kunnen aeclima- liseeren in brakwater van constant gehalte, maar dat komt in praai bij boezemwater niet voor. Op pag. 13 van genoemde sludie slaat: „Do vervuiling van brakwater heeft voor Prof. Wilhelmi het onderwerp van sludie uitgemaakt. En zijn gevolgtrekkingen kun nen van groot belang zijn voor wal in graclilwaler en Zuiderzee plaats heelt. De jongsle publicatie van Wilhelmi bevat ten groot aantal gegevens over den invloed van kustplaatsen op R u g e n in de Oostzee en van Kiel op het brakke zeewaler. Hel zee water, waarmee liet riool vocht al ol niet te voren in aanraking, is van een graad van brakheid, die zich eenigszins aansluit aan den toestand rondom Amsterdam. De on derzoeker van" deze uilersl merkwaardige gebieden legt er den nadruk op, dal brak water op zich zeil het minsl biologisch rei nigend vermogen heeft, omdat hel biolo gisch leven er minder bloeiend is dan zee- of zoetwater." Brakwater als zoodanig is uil den aard der zaak niet zonder zuurstof en kan dus mils dagelijks ververscht, lot vulling van scheepvaartkanalen dienen, al zal stank sleeds hij de minsle aanleiding optreden. Dit nu is, wat te Amsterdam geschied!, welke gemeente jaarlijks circa 190 millioen kub. Meier water uil de Zuiderzee door haar grachten pompt, waarvan het resultaat, zooals bekend, zeer veel te wenschen over laat; pas de afsluiting der Zuiderzee kan hier definitief helpen. Hel Z.-O.-gedeelte van de stad, dat nog wat zoet water uil Utrecht ontvangt, is sleeds beier dan het Westen. Al naar gelang van omstandigheden en invloeden wijzigt zich de verhouding waar in bovenstaande vijf soorlen in ons graeht- wafer voorkomen. Wanneer men nu weet, dal hel waler van den Holl. IJssel bevat 70 milligram chloor per liter (het wordt door omwonenden gebruikt voor drinkwaler, ..ie tijdschrift Water, Bodem, Lucht, van 10 Oct. 1921), dat van het Groot-Watersch. van Woerden 50 A 100, Amsleliand 500, Noord zeekanaal 3000 A 5500, dan is het duide lijk, dat het verloop van het zoutgehalte in Leidens graclilwaler aanwijst of we aan- voer van goed of slecht waler krijgen. Pol derwater krijgen we vrij veel, IJsselwaler maar gedurende enkele weken en brak water voortdurend; dit laatste, omdat er in hel Noorden constant bijloopt en bij Gouda, bij gebrek aan ebdeuren, het besle waler constant wegloopt (zie praeadvies van mr. Knibbe Binnenscheepvaartcongres Septem ber 1924). Volgens de courantenberichten leveren de hielen in de Meer dit jaar meer suiker op dan verleden jaar, ondertusschen was dan ook 't brakgehalte aldaar in 1923 hooger dan in 1921. Reeds voor zeer vele gewassen is aangetoond, hoeveel beier ze gedijen in zool water. Op dit gebied zullen len platte lande nog groole ontdekkingen gedaan wor den, zoodra men waler van waler weel te onderscheiden en niet meer zal gedoogen, dal het prachtige Lekwaler, dat de natuur aan Holland heeft gegeven, maar slechts gedurende enkele weken per jaar zoo nuttig wordt gebruikt, dat geheel Rijnland ervan profiteert en voor de rest van den tijd vrij wel ongebruikt in zee loopl. Op school leeren we, dat de Beluwe erg vruchtbaar is en een analyse van het waler van de Linge (kanaal van Steenen Hoek) leert, dat haar zoutgehalte bedraagt, 35 mgr. Chloor per lilerl B. F. KRANTZ. RECLAME. 't Is gekhoe meer ik drink, hoe meer dorst ik krijg. Als dat zoo doorgaat, sterf'ffc, ondef 't drinken, van den dorst. Mfeggendorfer Blatter). 7708 Chr. Historische Unie. Onder voorzitterschap van mr. J. Sclickking, lid der Tweede Kamer, vergader de op Zaterdag in den namiddag de Kamer kring Leiden der Christelijk Historische Unie in het „Nut". Na voorlezing van een deel van Spreuken 8 cn gebed, opende de voorz. de vergadering met een rede, waarin hij de moeilijkheden schetste, die bjj elke politieke verkiezing oprijzen, zjj het dan óok met een steeds wisselènd aspect. Nadat de no tulen' gelezen en goedgekeurd waren, bracht do penningmeester, de heer Van Boeijen, uit Voorburg, rekening en Verantwoording uit, welke evenals het jaarverslag van den secretaris, werden goedgekeurd Tot leden van het bestuur van den Kamerkring werden de heeren W. v. d. Akker, te Katwjjk a. Zee cn D. Alkema, van Alphen, gekozen, de laatste in de vacature van den heer O. L. J. Schaum, uit Boskoop, die zich niet weer beschikbaar stellen kon. Vervolgens kwam aan de orde de benoeming van een lid van het Hoofdbestuur der Chr. Hist. Unie, dat. in verband met de vaststelling der candidatenlijöt, versterkt wordt met een buitengewoon lid uit elk der Kamerkringen. Aangewezen werd mr. dr. N. G. Veldhoen, te Alphen. Nadat allerlei interne belangen behandeld waren, besprak de voorzitter vrij uitvoerig de onderlinge verhouding der ver schillende partqen, ten opzichte van de komende verkiezingen, wat aanleiding gaf tot een levendige bespreking. Te zes uur sloot hij de vergadering, aan ds. Voorsteegh verzoekende in dankgebed vcor te gaan. Adres aan d»n Raad. Aan den Raad is volgend adres ingezon den Geeft beleefd te kennen de Central? Commissie voor Arbeidersontwikkeling te Leiden, domicilie kiezende Heerengracht 31 dat zij zich reeds eenige jaren bezig houdt met het organiseeren van ontwikkelings cursussen, zoowel op algemeen maatschap pelijk gebied als op bijzonder gebied (het geven van onderwijs in Ned. Taal, Stijl en Rekenen voor volwassenen, Kunstavondefi enz. dat zij daarnaast ook het ontwikkelings- en ontspanningswerk voor werkloozen heeft ter hand genomen door het organiseeren' van ontspanningsavonden voor wcrkloozeD met hunne gezinsleden; dat zij tot nog toe door vrijwillige bij dragen van organisaties en personen, al thans gedeeltelijk in staat gesteld werd haar nuttig werk te doen; dat deze vrijwillige bijdragen echter deD laatsten tijd veel minder zijn geworden, zoodat, zonder financieele hulp van het gemeentebestuur, groot gevaar bestaat dat de commissie wegens gebrek aan middelen haar maatschappelijk werk zal moeten sta ken dat zij, aannemende dat Uw College met haar van meening is, dat door bevordering der volksontwikkeling een groot maatschap pelijk belang wordt gediend, tevens meent dat financieele steun der Overheid in dezo alleszins gewettigd is; dat er daarom naar haar oordeel wel aanleiding voor het gemeentebestuur be staat om voor dit doel op de bcgrooting voor 1925 een bedrag uit te trekken; Redenen waarom zij beleefd verzoekt een' bedrag van f 1000 uit te trekken als gë- meentelijk subsidie voor de verschillend* instellingen van Volksontwikkeling hier ter stede, of wel een bedrag van f 500 ter be schikking van onze commissie te stelleD, tef voortzetting van haar ontwikkelings- etf ontspanningswerk. Ter Uwer kennisneming gaal' een pro gramma van het voorgenomen werk onzef commissie hierbij. 't Welk doende enz. w.g A'. SASBURG, Voorzitter. J. H. SCHüLLER, Sccretarir „Willem Teil". In de gezellig aangekleede zaal van de Graanbcurs hield de Leidsche schielveree- niging „Willem Teil" Zaterdag een feest* avond voor haar loden en introducé(e)s teï gelegenheid van het 25-jarig beslaan dier verceniging. 1 De groole zaal was bijna geheel gevuld, loon de voorzitter, de heer W. Alphcnaar le ruim acht ure alle aanwezigen bij de voort* Vail ROBERT LOUIS STEVENSON. Geautoriseerde vertaling van J. C. L. B. Pet. (Nadruk verboden. 2) „Daviil, David," dacht ik, „heb je ooit zoo'n zwarte ondankbaarheid gezien? Ver geet je oude hartelijkheid en oude vrienden bij het fluisteren van een nieuwen naam? Foei, schaam je." Ik ging zitten op den steen, dien de oude man pas had verlaten, en maakle het pakje open, om le zien, wat ik had gekregen. Br twijfelde niet, wat hij met het vierkan te had bedoeld; zelfcr was het een klein bijbeltje, dat in den binnenzak kon worden geborgen. Wat hij rond had genoemd, was een shilling, en de derde gilt, die mij zoo won derlijk moest helpen in tijden van gezond heid, zoowel als van ziekte, mijn gansche 'even lang, wa9 een stukje ruw, geel pa- Pier, waarop slond geschreven in rooden inkt: „Om lelietjes-der-dalen-waler te maken, heem de bloemen van lelietjes-der-dalen en distilleer ze in melk, en drink één of twee 'opeis vol, wanneer het nocdig is. Het gecfl de spraak lerug, aan degenen, wier mond verlamd is. Het is goed tegen de jicht, het vertroost het hart en versterkt het geheu gen, en de bloemen, slijf op elkaar in een f'«s eesltiDt. een maand lang in een mieren hoop gezel, en daarna er uit genomen, ge ven een likeur, dde van de bloemen afkom stig is, en die in een flesdhje moet worden bewaard; zij is goad, gezond of ziek, voor man en vtouw." En in domineesland was er onder ge schreven „Evenzoo voor verstuikingen, wrijf ze in. en voor koliek, een groote lepel per uur," Ik lachte hierom, maar het was een ta melijk beverig lachje, en ik was blij, toen ik mijn bundeltje over mijn stok had gehan gen, en over de rivier, den heuvel aan den anderen oever besteeg, tot juist op den groe nen weg, die breed door de heide loopt, ik voor het laatst neerzag on Es sonde an, de boomen om de pastorie, en de groole lijster bessen op het kerkhof, waar mijn vader en moeder lagen. HOOFDSTUK II. Ik bereik het do6l van mijn reis. Toen ik op den voormiddag van den twee den dag op den top van een heuvel kwam, zag ik vóór mij het land afdalen naar de zee, en op het midden van deze helling, op een langen rug, lag de staid Edinburgh, roo- kend als een kalkoven. Een vlag was gehcsoh'en op bed kasteel, schepen bewogen, of lagen voor anker in den mond van de rivier; alles zoo,ver ver wijderd als het was, onderscheidde ik dui delijk, en het gezicht deed mijn hart sneller kloppen. Even later kwam ik voorbij een huisje, waar een schaapherder woonde, en kreeg een ruwe aanwijzing voor de richting van Cramond, en zoo, nu eens hier vragend, dan daar, vond ik mijn weg, westelijk van de hoofdstad, langs Colinton, tot ik op den weg naar Glasgow kwam, En daar, tot mijn groote vreugde en ver wondering, zag ik een regiment, dat mar cheerde op de muziek der pijpers, alle voe ten in de maat, een oude generaal met oen rood gelaat op een grijs paard, aan het eene eind, en aan hel andere een compagnie gre nadiers met hun berenmutsen. Ik was half bedwelmd door de heerlijk heid van het leven, door het gezicht van de roode jassen en het geluid van die vroolijke muziek. Een eindje verder op, toen ik hoorde, dat ik in de parochie Oraanond was, begon ik in mijn vragen den naam vaal het huis Shaws in de plaats te stallen van Graimond. Het was een woord, dat allen scheen te treffen, aan wie ik den weg vroeg. Eerst dacht ik, dat mijn eenvoudig uiter lijk en mijn boersche kleeren, stoffig van de reis, slecht pasten bij de voornaamheid van het huis, waarheen ik op weg was. Maar nadat twee, of missdiien drie mij denzelfden blik hadden toegeworpen en hetzelfde antwoord gegeven, begon ik te vermoeden, dat er iets miet de Shaws zelf niet in den haak was. Om deze vrees te verdrijven veranderde ik den vorm van mijn vragen, en toen Ik een eerlijke kerel zag, die een laan uitkwam op den dissel van zijn wagen, vroeg ik hem of hij ooit had gehoord van een huis, dat „de Shaws" weid genoemd. Hf) liet zijn wagen stilstaan, en keek mij aan, ak de anderen. „Ja," zei hij; „Koe dat?" „Is het een groot Kuis?" „Zonder twijfel," antwoordde £ij, „beo Keel groot huds," „Zoo," uei ik; „mast ie mënscfien, die er wonen?" „Menschen?" rfep hij, „Ken ja niei wijs"? Er zijn geen menschen daar wat je pien- schen noemt." „Wat?" Vroeg ik, „mijnheer Ebenezcr niet?" „O, ja," zei de man, „dat is de landheer; zóó, moet je hein hebben. Wal kom jij daar uitvoeren, mannetje?" „Ze hadden gezegd, dat ik er een baantje kon krijgen," antwoordde ik, zoo onnoozel kijkend, als ik kon. „Wal?" riep de ander, met zóó scherp geluid, dal zijn eigen paard er van schrok, en loen vervolgde hij: „Nou, mannetje, liet zijn mijn zaken niet, maar je lijkt me oen nette jongen, en, wanneer je een goeden raad van mij wilt aannemen, blijf dan uit do buurt van de Shaws." Den volgende, dien ik tegenkwam, was een kregel kereltje, met een prachtige witte pruik, waarin ik dadelijk een barbier op zijn rondgang herkende, en daar ik wist, dat barbiers van een praalje houden, vroeg ik hem op den man af, welk soort man mr. Balfour van de Shaws was. „Nou, nou, nou," zei de barbier, „oen heel sleahl soort," en begon loen heel han dig le vragen, wat ik kwam doen; maar daarin was ik zijn meerdere en hij ging naar zijn volgenden klant, niet wijzer dan vóór hij mij had gezien. Ik kan niet zeggen, welk een slag dit was voor mijn illusies. Naarmate de beschuldi gingen onduidelijker waren, vond ik ze on aangenamer, want zij lieten meer gelegen heid voor de verbeelding. Welk soort van huis was dit, dat de heele parochie op schrikte, wanneer er naar werd gevraagd, of wedk soort van man, dat zijn slechte roep zoo algemeen bekend was langs den weg? Als een uur loopen mij weer had terug gebracht in Essendean, zou ik mijn avon tuur hebben gelalen voor wat hel was, ent zijn teruggegaan naar mr. Campbell. Maar nu ik zoo'n reis had gemaakt, dreef mijn schaamte mij er toe niet op le geven, en mijn gevoel van eigenwaarde, zette mij aan lot doorlasten, hoe weinig ik mij ook voorstelde, na wat ik had gehoord; en of schoon ik langzamer liep dan te voren, bleef ik loch den weg vragen en voortgaan, liet was tegen zonsondergang, loen ik een groole, donkere vrouw zag, met een zuur gezicht, die een heuvel kwam afsukkelen, en loen ik mijn gewone vraag had gedaan, met mij terugkeerde naar den (op, dien zij juist had verlaten en wees naar een groo- ten steenklomp, die erg eenzaam slond op een grasvlakte in de naaste vallei. Hat land er omheen was mooi, golvend in lage heuvels, goed voorzien van water en bosch, en de oogst stond naar mijn meening bijzonder goed, maar het huis zelf schccD een soort ruïne te zijn; geen weg voerde er heen, geen rook sleeg op uit een schoor steen, noch was er iels, dat op een tuin geleek. Mijn hart zakte in mijn schoenen, „Dat!" riep ik uit. liet gezicht van de vrouw vexlrok lot een uitdrukking van giftige boosheid. „Dat is het huis Shaws!" riep zij. „Bloed bouwde hel; bloed beëindigde den bouw cr van, en bloed zal het doen instorten. Kijk! riep zij weer. „Ik spuw op den grond en ik knip met mijn vingers er naarl Diep mag het vallen 1 .Vis je den heer ziel, zeg hem dan wat je hoor!; zeg hem, dat dit da twaalfhonderd negentiende maal is, dat Jen net Clouston vloek heeft geroepen over hem' en zijn huis, sla! en hok, man, gasl en meester, vtouw, meisje en kind diep, diep mogen zij vallen!" 1 (Wordt vervolgd.) v

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 5