ONTVOERD.
Ho. 19858
LEIDSCH DAGBLAD, Maandag 24 November
Tweede Blad. Anno 1924.
Het Chloorgehaltevan het Grachtwater,
STADSNIEUWS.
FEUILLETON.
a
Oai te voldoen aan veler belangstellen-
ion vraag, boe te verklaren is, dat een stij
gend zoutgehalte bet optreden van stank in
j»et grachtwater aankondigt, moge de hier-
jnderstaande uiteenzetting dienen.
Ons grachtwater bestaat in droge zomers
hoofdzakelijk uit rivienvaler (Lek en Holl.
lJssel) A. In den overigen lijd uit resten
hiervan plus regenwater B, grondwater
(weinig) c, polderwaler (tamelijk veel) D,
en zeewater (idem) E. In het kort is over
deze soorten het volgende te zeggen:
A. Het water van den Lek bevat zeer
weinig zouten en verontreinigingen, zie
uitgewerkt rapport betreffende de centrale
drinkwater-voorziening in Zuid-Holland,
Koordholland, en Utrecht. Bijlage 111, pag.
17, conclusie 2. „De bij het onderzoek ver
kregen uitkomsten mogen over het alge
meen als gunstig worden beschouwd. In het
bijzonder zijn in dit opzicht te noemen: de
zoo goed als geheele afwezigheid van
kleur, hel lage permanganaatcijfer, het lage
zoutgehalte, de geringe hardheid, het uiterst
lage gehalto aan ijzer en mangaan, het
hooge zuurstofgehalte en hel niet hooge ge
halte aan haklerieën".
B. het regenwater, dat in Nederland valt,
ia van eene zeer gunstige samenstelling in
alle opzichten, wat bijv. niet het geval is in
en bij Louden, Sheffield, Pittsburgh, de
Roerstreek enz.
C. Het grondwater, dat hier en daar naar
boven komt, of ban worden opgepompt, is
van zeer verschillende samenstellingen her
komst. In haar verslag dd. 23 Juli 1924
zegt de Commissie, ingesteld tot het instel
len van. een hernieuwd onderzoek na gr de
baten, Welke van de alsluiting en droogma
king der Zuiderzee mogen worden verwacht,
op pag. 19: „In lal van diep gelegen polders
leveren verder de gasbronnen belangrijke
hoeveelheden zoet water; het gas wordt nu
voor verliohrtings- en andere doeleinden ge
bruikt, terwijl het water in de slooten af
vloeit". Verder: „Intusschen is de aanwezig
heid van zoet water In den ondergrond,
welke vanaf het Westen tot ongeveer bij
Hoorn is aangetoond, niet zondeT beteeke-
nis, omdat in tegenstelling met het grootste
deel van Friesland daardoor de gelegenheid
bestaat om door het slaan van Nortonput-
len waieT op te pompen."
Nu is niet overal het grondwater zoo goed
en er zijn polders, waar beslist minder fraai
water opwelt al is dat niet in groote hoe
veelheden. bovendien vertoont lang niet
alle grondwater de neiging om op te wellen.
Men kan gerust aannemon, dal, wegens de
daaraam verbonden koslen geen grondwater
wordt opgepompt, wanneer dit niet belang
rijk beter is dan het Ier plaatse beschikbare
oppervlakte-waler.
Een zeer gunsligcn invloed oefent de
zoog. „Duinval" uil.
De Commissie voornoemd zegt in
dit verband: „Polders, wedke dicht langs
den binnenkant der duinen gelegen zijn,
ontvangen geregeld zoet kwClwaleT uit de
duinen en hebben daardoor steeds goed
drinkwater voor het vee in de slooten. Hier
in wordt wel de verklaring gezien van het
feit, dat op deze vaak schrale gronden toch
mooï vee wordt aangetroffen." Van deze
omstandigheid profileert de bloembollen
streek.
De Leddsche Vaart is voortdurend zoeler
dan het westelijk deol van de Ringvaart. In
Zeeland kwelt in droge zomers het zee-
waileT naar binnen; de kwade invloeid hier
van wordt echter beperkt, doordat aldaar de
afoband bovenvlak sloot tot bovenvlak wei
land meestal grooter is dan bijv. in Zuid
holland.
D. Polderwater is len deele regenwater, dal
op het land is gevallen, door den bodem heen
zeeft, veel zouten daaruit opneemt, in de
slooten zakt en dan door windmolens en ge-
maden op den boezem gebracht wordl; het
beval veel sulfaten en is hard. Wat die sul
faten nu b'elrefl, moge hier volgen eene
aanhading uit hei: Verslag over het onder
zoek naar de oorzaken van het ontstaan
van den stank der Haagsche grachten door
Trof. Dr. N. L. Söhngen. Bewerkt voor en
uitgegeven door de Gezondheidscommissie
te 's-Gravenhage in 1914, op pag. 3: „De
zwavelwaterstofvorming in de grachten is
het gevolg van mikrobiologische omzeilin
gen in het water en in den modder. Onder
deze is vooral het door Beyerlinck en Van
Delden bestudeerde proces der sulfaatrcduc-
tie van het grootste belang, aangezien hier
door zulke groole hoeveelheden zwavelwa
terstof kunnen ontstaan, dat ze bepaald
hinderlijk voor de omgéving worden. Voor
eene ontwikkeling van zwavelwaterstof in
grachten zijn noodzakelijk de aanwezigheid
van: 1. zwavelverbindingcn in den vorm
van eiwitten, zwavel gebonden aan organi
sche lichamen, sulfaten, sulfieten, sulfie-
den. of vrije zwavel. 2. Eene voldoende hoe-
vóellieid door microben assimileerbare orga
nische stof. 3. Goede microbengroei. Gun
stige klimatologische invloeden. In sloolen,
grachten en kanalen is de onder 1 genoem
de voorwaarde sleeds vervuld, voldoende
hoeveelheden sulfaten en dikwijls ook an- j
dere zwavelverbindir.gen om bij hunne om
zetting tot zwavelwaterstof de omgeving te
verpesten, komen daarin steeds voor. De
concentratie der zwavelverbinding en b.v.
die dor sulfaten is van invloed op de snel
heid der zwavelwalerstofvorming. Dit leert
ook hel fait, dat toevoeging van «el sulfa
ten bevallend polderwater en van zeewater
aan stinkgraohben eene vermeerdering der
zwavelwaterstof daarin tengevolge heeft.
Om deze reden alleen reeds zal men bijv.
in Den Haag zorg moeten dragen, dal geen
zeewater in de grachten komt en dal nooit
dit als spuiwater wordt gebruikt."
Polderwater beval vooral in streken waar
of geregeld of periodisch het boezemwater
brak is, vrij veel keukenzout, een gevolg
van geleiedelijke indamping en dus concen
tratie van in droogen lijd ingelaten brak
boezemwater (ingelaten om het juiste polder-
peil le handhaven) of ook wel van door zor
geloosheid ingelekt ondeugdelijk buitenwa
ter.
Door de recenleverstcrking van 't gemaal de
Lynden zal hel m. i. mogelijk zijn dit gif
door achteloosheid in vele onzer polders in
geslopen in casu uit den Haarlemmermeer
grootendeels le verwijderen en verwijderd
le houden indien althans oenig toezicht
wordt uitgeoefend, wat voor waler in droge
lijden wordt binnengeloodsd. Al wordt mor
gen aan den dag alle boezemwater blijvend
zoet, dan duurt het nog jaren alvorens uit
hel poldérwater in deze streken de brak-
ziekte zal zijn verdwenen.
F. De vijlde component van hel mengsel,
dat onze grachten vult, is zeewater._I)1L nu
bevat in niet geringe mate: chloornatrium,
chloormagnesium, magnesiurmulfaat, cal
ciumsulfaat. chloorkalium, nalriumhromide,
.magnesiumbromide, chloorcalcium en ver
der veel organische stof. Nadere gegevens
o a. in Ernst Leber Das Wasser en J. Fl.
Paul Boiler Chemistry and Feed waler sup
plies.
Wanneer zeewater geruimen tijd onder
den grond zit opgesloten, hebben daarin
chemische omzeltingen en uitwisselingen
plaals, deze zijn besproken door dr. J. Vc,-
sluys in een voordracht, gehouden in do
Koninklijke Akademie van Weienschappen
te Amsterdam in 1916. Vindt men bijv. bij
het slaan van een Nortonbuis alkalisch
waler, dan is dit een aanwijzing, dal daar
voorheen zeewater aanwezig was.
Het brakwater nu, dat in wisselende con
centratie onze stadsgrachten bereikt, beval
calcium en magnesium in de voor zeewater
karakteristieke verhouding en is afkomstig
uit het Noordzeekanaal en de Zuiderzee via
Amsterdam en Amstelland en komt niet
van onder op.
Om duidelijk te maken hoe enwaarom
brakwater zich geheel anders gedraagt dan
zoet- of zeewater, is het noodig eerst popu
lair na te vertellen, datgene wal vermeld
slaat in de: Bijdrage lot de kennis omtrent
de vervuiling van water in en om Amster
dam door dr. N. L. WibautIsabree Moens.
Het zeewater bevat tallooze soorten orga
nismen, die de biologische zelfreiniging be
werkstelligen; eenvoudigheidshalve noem
ik die abc-bakterieën, Wind, regen, golf
slag, en foestroomend rivierwater zorgen
voor het op peil blijven van het zuurstof
gehalte enz., zie o.a. in Wetenschappelijke
Bladen: „De invloed van het smelten der
sneeuw op de productiviteit der zee aan de
Noorsche kust". In zeer droge tijden echter
gaat de zee toch nog stinken, heigeen jian
zeelieden welbekend is, - sJI-jIUHSSS
Het zoete rivierwater bevat eveneens tal
looze, maar geheel andere soorlen organis
men, die op hun wijs voor de biologische
reiniging zorgen. Deze noem ik nu eeus
xyz-baklerieën. Het geval wil nu, dat de
abc-baklerieën in zoet water doodgaan, al-
Ihans de meesten en omgekeerd de xyz-
baklerieên in zout water. Sommige soorten
zouden over en weer wel kunnen aeclima-
liseeren in brakwater van constant gehalte,
maar dat komt in praai bij boezemwater
niet voor. Op pag. 13 van genoemde sludie
slaat:
„Do vervuiling van brakwater heeft voor
Prof. Wilhelmi het onderwerp van sludie
uitgemaakt. En zijn gevolgtrekkingen kun
nen van groot belang zijn voor wal in
graclilwaler en Zuiderzee plaats heelt. De
jongsle publicatie van Wilhelmi bevat ten
groot aantal gegevens over den invloed van
kustplaatsen op R u g e n in de Oostzee en
van Kiel op het brakke zeewaler. Hel zee
water, waarmee liet riool vocht al ol niet
te voren in aanraking, is van een graad van
brakheid, die zich eenigszins aansluit aan
den toestand rondom Amsterdam. De on
derzoeker van" deze uilersl merkwaardige
gebieden legt er den nadruk op, dal brak
water op zich zeil het minsl biologisch rei
nigend vermogen heeft, omdat hel biolo
gisch leven er minder bloeiend is dan
zee- of zoetwater."
Brakwater als zoodanig is uil den aard
der zaak niet zonder zuurstof en kan dus
mils dagelijks ververscht, lot vulling van
scheepvaartkanalen dienen, al zal stank
sleeds hij de minsle aanleiding optreden.
Dit nu is, wat te Amsterdam geschied!,
welke gemeente jaarlijks circa 190 millioen
kub. Meier water uil de Zuiderzee door haar
grachten pompt, waarvan het resultaat,
zooals bekend, zeer veel te wenschen over
laat; pas de afsluiting der Zuiderzee kan
hier definitief helpen. Hel Z.-O.-gedeelte van
de stad, dat nog wat zoet water uil Utrecht
ontvangt, is sleeds beier dan het Westen.
Al naar gelang van omstandigheden en
invloeden wijzigt zich de verhouding waar
in bovenstaande vijf soorlen in ons graeht-
wafer voorkomen. Wanneer men nu weet,
dal hel waler van den Holl. IJssel bevat 70
milligram chloor per liter (het wordt door
omwonenden gebruikt voor drinkwaler, ..ie
tijdschrift Water, Bodem, Lucht, van 10
Oct. 1921), dat van het Groot-Watersch. van
Woerden 50 A 100, Amsleliand 500, Noord
zeekanaal 3000 A 5500, dan is het duide
lijk, dat het verloop van het zoutgehalte
in Leidens graclilwaler aanwijst of we aan-
voer van goed of slecht waler krijgen. Pol
derwater krijgen we vrij veel, IJsselwaler
maar gedurende enkele weken en brak
water voortdurend; dit laatste, omdat er in
hel Noorden constant bijloopt en bij Gouda,
bij gebrek aan ebdeuren, het besle waler
constant wegloopt (zie praeadvies van mr.
Knibbe Binnenscheepvaartcongres Septem
ber 1924).
Volgens de courantenberichten leveren
de hielen in de Meer dit jaar meer suiker op
dan verleden jaar, ondertusschen was dan
ook 't brakgehalte aldaar in 1923 hooger dan
in 1921. Reeds voor zeer vele gewassen
is aangetoond, hoeveel beier ze gedijen in
zool water. Op dit gebied zullen len platte
lande nog groole ontdekkingen gedaan wor
den, zoodra men waler van waler weel te
onderscheiden en niet meer zal gedoogen,
dal het prachtige Lekwaler, dat de natuur
aan Holland heeft gegeven, maar slechts
gedurende enkele weken per jaar zoo nuttig
wordt gebruikt, dat geheel Rijnland ervan
profiteert en voor de rest van den tijd vrij
wel ongebruikt in zee loopl.
Op school leeren we, dat de Beluwe erg
vruchtbaar is en een analyse van het
waler van de Linge (kanaal van Steenen
Hoek) leert, dat haar zoutgehalte bedraagt,
35 mgr. Chloor per lilerl
B. F. KRANTZ.
RECLAME.
't Is gekhoe meer ik drink, hoe meer dorst
ik krijg. Als dat zoo doorgaat, sterf'ffc, ondef
't drinken, van den dorst.
Mfeggendorfer Blatter).
7708
Chr. Historische Unie.
Onder voorzitterschap van mr. J.
Sclickking, lid der Tweede Kamer, vergader
de op Zaterdag in den namiddag de Kamer
kring Leiden der Christelijk Historische Unie
in het „Nut". Na voorlezing van een deel
van Spreuken 8 cn gebed, opende de voorz. de
vergadering met een rede, waarin hij de
moeilijkheden schetste, die bjj elke politieke
verkiezing oprijzen, zjj het dan óok met
een steeds wisselènd aspect. Nadat de no
tulen' gelezen en goedgekeurd waren, bracht
do penningmeester, de heer Van Boeijen,
uit Voorburg, rekening en Verantwoording
uit, welke evenals het jaarverslag van den
secretaris, werden goedgekeurd Tot leden
van het bestuur van den Kamerkring werden
de heeren W. v. d. Akker, te Katwjjk a. Zee
cn D. Alkema, van Alphen, gekozen, de
laatste in de vacature van den heer O. L. J.
Schaum, uit Boskoop, die zich niet weer
beschikbaar stellen kon. Vervolgens kwam
aan de orde de benoeming van een lid
van het Hoofdbestuur der Chr. Hist. Unie,
dat. in verband met de vaststelling der
candidatenlijöt, versterkt wordt met een
buitengewoon lid uit elk der Kamerkringen.
Aangewezen werd mr. dr. N. G. Veldhoen,
te Alphen. Nadat allerlei interne belangen
behandeld waren, besprak de voorzitter vrij
uitvoerig de onderlinge verhouding der ver
schillende partqen, ten opzichte van de
komende verkiezingen, wat aanleiding gaf
tot een levendige bespreking. Te zes uur
sloot hij de vergadering, aan ds. Voorsteegh
verzoekende in dankgebed vcor te gaan.
Adres aan d»n Raad.
Aan den Raad is volgend adres ingezon
den
Geeft beleefd te kennen de Central?
Commissie voor Arbeidersontwikkeling te
Leiden, domicilie kiezende Heerengracht 31
dat zij zich reeds eenige jaren bezig houdt
met het organiseeren van ontwikkelings
cursussen, zoowel op algemeen maatschap
pelijk gebied als op bijzonder gebied (het
geven van onderwijs in Ned. Taal, Stijl en
Rekenen voor volwassenen, Kunstavondefi
enz.
dat zij daarnaast ook het ontwikkelings-
en ontspanningswerk voor werkloozen heeft
ter hand genomen door het organiseeren'
van ontspanningsavonden voor wcrkloozeD
met hunne gezinsleden;
dat zij tot nog toe door vrijwillige bij
dragen van organisaties en personen, al
thans gedeeltelijk in staat gesteld werd
haar nuttig werk te doen;
dat deze vrijwillige bijdragen echter deD
laatsten tijd veel minder zijn geworden,
zoodat, zonder financieele hulp van het
gemeentebestuur, groot gevaar bestaat dat
de commissie wegens gebrek aan middelen
haar maatschappelijk werk zal moeten sta
ken
dat zij, aannemende dat Uw College met
haar van meening is, dat door bevordering
der volksontwikkeling een groot maatschap
pelijk belang wordt gediend, tevens meent
dat financieele steun der Overheid in dezo
alleszins gewettigd is;
dat er daarom naar haar oordeel wel
aanleiding voor het gemeentebestuur be
staat om voor dit doel op de bcgrooting
voor 1925 een bedrag uit te trekken;
Redenen waarom zij beleefd verzoekt een'
bedrag van f 1000 uit te trekken als gë-
meentelijk subsidie voor de verschillend*
instellingen van Volksontwikkeling hier ter
stede, of wel een bedrag van f 500 ter be
schikking van onze commissie te stelleD, tef
voortzetting van haar ontwikkelings- etf
ontspanningswerk.
Ter Uwer kennisneming gaal' een pro
gramma van het voorgenomen werk onzef
commissie hierbij.
't Welk doende enz.
w.g A'. SASBURG, Voorzitter.
J. H. SCHüLLER, Sccretarir
„Willem Teil".
In de gezellig aangekleede zaal van de
Graanbcurs hield de Leidsche schielveree-
niging „Willem Teil" Zaterdag een feest*
avond voor haar loden en introducé(e)s teï
gelegenheid van het 25-jarig beslaan dier
verceniging. 1
De groole zaal was bijna geheel gevuld,
loon de voorzitter, de heer W. Alphcnaar le
ruim acht ure alle aanwezigen bij de voort*
Vail ROBERT LOUIS STEVENSON.
Geautoriseerde vertaling van J. C. L. B. Pet.
(Nadruk verboden.
2)
„Daviil, David," dacht ik, „heb je ooit
zoo'n zwarte ondankbaarheid gezien? Ver
geet je oude hartelijkheid en oude vrienden
bij het fluisteren van een nieuwen naam?
Foei, schaam je."
Ik ging zitten op den steen, dien de oude
man pas had verlaten, en maakle het pakje
open, om le zien, wat ik had gekregen.
Br twijfelde niet, wat hij met het vierkan
te had bedoeld; zelfcr was het een klein
bijbeltje, dat in den binnenzak kon worden
geborgen.
Wat hij rond had genoemd, was een
shilling, en de derde gilt, die mij zoo won
derlijk moest helpen in tijden van gezond
heid, zoowel als van ziekte, mijn gansche
'even lang, wa9 een stukje ruw, geel pa-
Pier, waarop slond geschreven in rooden
inkt:
„Om lelietjes-der-dalen-waler te maken,
heem de bloemen van lelietjes-der-dalen en
distilleer ze in melk, en drink één of twee
'opeis vol, wanneer het nocdig is. Het gecfl
de spraak lerug, aan degenen, wier mond
verlamd is. Het is goed tegen de jicht, het
vertroost het hart en versterkt het geheu
gen, en de bloemen, slijf op elkaar in een
f'«s eesltiDt. een maand lang in een mieren
hoop gezel, en daarna er uit genomen, ge
ven een likeur, dde van de bloemen afkom
stig is, en die in een flesdhje moet worden
bewaard; zij is goad, gezond of ziek, voor
man en vtouw."
En in domineesland was er onder ge
schreven
„Evenzoo voor verstuikingen, wrijf ze in.
en voor koliek, een groote lepel per uur,"
Ik lachte hierom, maar het was een ta
melijk beverig lachje, en ik was blij, toen ik
mijn bundeltje over mijn stok had gehan
gen, en over de rivier, den heuvel aan den
anderen oever besteeg, tot juist op den groe
nen weg, die breed door de heide loopt, ik
voor het laatst neerzag on Es sonde an, de
boomen om de pastorie, en de groole lijster
bessen op het kerkhof, waar mijn vader en
moeder lagen.
HOOFDSTUK II.
Ik bereik het do6l van mijn reis.
Toen ik op den voormiddag van den twee
den dag op den top van een heuvel kwam,
zag ik vóór mij het land afdalen naar de
zee, en op het midden van deze helling, op
een langen rug, lag de staid Edinburgh, roo-
kend als een kalkoven.
Een vlag was gehcsoh'en op bed kasteel,
schepen bewogen, of lagen voor anker in
den mond van de rivier; alles zoo,ver ver
wijderd als het was, onderscheidde ik dui
delijk, en het gezicht deed mijn hart sneller
kloppen.
Even later kwam ik voorbij een huisje,
waar een schaapherder woonde, en kreeg
een ruwe aanwijzing voor de richting van
Cramond, en zoo, nu eens hier vragend, dan
daar, vond ik mijn weg, westelijk van de
hoofdstad, langs Colinton, tot ik op den weg
naar Glasgow kwam,
En daar, tot mijn groote vreugde en ver
wondering, zag ik een regiment, dat mar
cheerde op de muziek der pijpers, alle voe
ten in de maat, een oude generaal met oen
rood gelaat op een grijs paard, aan het eene
eind, en aan hel andere een compagnie gre
nadiers met hun berenmutsen.
Ik was half bedwelmd door de heerlijk
heid van het leven, door het gezicht van de
roode jassen en het geluid van die vroolijke
muziek.
Een eindje verder op, toen ik hoorde, dat
ik in de parochie Oraanond was, begon ik in
mijn vragen den naam vaal het huis Shaws
in de plaats te stallen van Graimond. Het
was een woord, dat allen scheen te treffen,
aan wie ik den weg vroeg.
Eerst dacht ik, dat mijn eenvoudig uiter
lijk en mijn boersche kleeren, stoffig van de
reis, slecht pasten bij de voornaamheid van
het huis, waarheen ik op weg was.
Maar nadat twee, of missdiien drie mij
denzelfden blik hadden toegeworpen en
hetzelfde antwoord gegeven, begon ik te
vermoeden, dat er iets miet de Shaws zelf
niet in den haak was.
Om deze vrees te verdrijven veranderde
ik den vorm van mijn vragen, en toen Ik
een eerlijke kerel zag, die een laan uitkwam
op den dissel van zijn wagen, vroeg ik hem
of hij ooit had gehoord van een huis, dat
„de Shaws" weid genoemd. Hf) liet zijn
wagen stilstaan, en keek mij aan, ak de
anderen.
„Ja," zei hij; „Koe dat?"
„Is het een groot Kuis?"
„Zonder twijfel," antwoordde £ij, „beo
Keel groot huds,"
„Zoo," uei ik; „mast ie mënscfien, die er
wonen?"
„Menschen?" rfep hij, „Ken ja niei wijs"?
Er zijn geen menschen daar wat je pien-
schen noemt."
„Wat?" Vroeg ik, „mijnheer Ebenezcr
niet?"
„O, ja," zei de man, „dat is de landheer;
zóó, moet je hein hebben. Wal kom jij
daar uitvoeren, mannetje?"
„Ze hadden gezegd, dat ik er een baantje
kon krijgen," antwoordde ik, zoo onnoozel
kijkend, als ik kon.
„Wal?" riep de ander, met zóó scherp
geluid, dal zijn eigen paard er van schrok,
en loen vervolgde hij: „Nou, mannetje, liet
zijn mijn zaken niet, maar je lijkt me oen
nette jongen, en, wanneer je een goeden
raad van mij wilt aannemen, blijf dan uit
do buurt van de Shaws."
Den volgende, dien ik tegenkwam, was
een kregel kereltje, met een prachtige witte
pruik, waarin ik dadelijk een barbier op
zijn rondgang herkende, en daar ik wist,
dat barbiers van een praalje houden, vroeg
ik hem op den man af, welk soort man mr.
Balfour van de Shaws was.
„Nou, nou, nou," zei de barbier, „oen
heel sleahl soort," en begon loen heel han
dig le vragen, wat ik kwam doen; maar
daarin was ik zijn meerdere en hij ging
naar zijn volgenden klant, niet wijzer dan
vóór hij mij had gezien.
Ik kan niet zeggen, welk een slag dit was
voor mijn illusies. Naarmate de beschuldi
gingen onduidelijker waren, vond ik ze on
aangenamer, want zij lieten meer gelegen
heid voor de verbeelding. Welk soort van
huis was dit, dat de heele parochie op
schrikte, wanneer er naar werd gevraagd,
of wedk soort van man, dat zijn slechte roep
zoo algemeen bekend was langs den weg?
Als een uur loopen mij weer had terug
gebracht in Essendean, zou ik mijn avon
tuur hebben gelalen voor wat hel was, ent
zijn teruggegaan naar mr. Campbell.
Maar nu ik zoo'n reis had gemaakt, dreef
mijn schaamte mij er toe niet op le geven,
en mijn gevoel van eigenwaarde, zette mij
aan lot doorlasten, hoe weinig ik mij ook
voorstelde, na wat ik had gehoord; en of
schoon ik langzamer liep dan te voren,
bleef ik loch den weg vragen en voortgaan,
liet was tegen zonsondergang, loen ik een
groole, donkere vrouw zag, met een zuur
gezicht, die een heuvel kwam afsukkelen,
en loen ik mijn gewone vraag had gedaan,
met mij terugkeerde naar den (op, dien zij
juist had verlaten en wees naar een groo-
ten steenklomp, die erg eenzaam slond op
een grasvlakte in de naaste vallei.
Hat land er omheen was mooi, golvend in
lage heuvels, goed voorzien van water en
bosch, en de oogst stond naar mijn meening
bijzonder goed, maar het huis zelf schccD
een soort ruïne te zijn; geen weg voerde
er heen, geen rook sleeg op uit een schoor
steen, noch was er iels, dat op een tuin
geleek. Mijn hart zakte in mijn schoenen,
„Dat!" riep ik uit.
liet gezicht van de vrouw vexlrok lot een
uitdrukking van giftige boosheid.
„Dat is het huis Shaws!" riep zij. „Bloed
bouwde hel; bloed beëindigde den bouw cr
van, en bloed zal het doen instorten. Kijk!
riep zij weer. „Ik spuw op den grond en ik
knip met mijn vingers er naarl Diep mag
het vallen 1 .Vis je den heer ziel, zeg hem
dan wat je hoor!; zeg hem, dat dit da
twaalfhonderd negentiende maal is, dat Jen
net Clouston vloek heeft geroepen over hem'
en zijn huis, sla! en hok, man, gasl en
meester, vtouw, meisje en kind diep,
diep mogen zij vallen!" 1
(Wordt vervolgd.) v