Oom hat huis binnen en zagen ons neefje en nichtje Biet De hall zag er ais een gezellige zitkamer uit, want er was een groote sohoorsteen, er stonden tafeltjes en stoelen in en er lagen mooie zachte kleeden, terwijl er schilderijen en familie-porfxertten aan de muren hingen Er stonden ook allerlei mooie bloemen, die heerlijk roken Ik keek met groote oogen om mn heen, alsof deze pracht een droom was, waaruit ik elk oogenblik ontwaken kon, toen plot seling een gordijn op zij geschoven werd eu een bleeke, in het zwart gekleed? dame er achter vandaan kwam. „Zoo! Zijn juliie daar? Welkom op het Huis, lieve kinderen," zei zij, terwijl zij ons een kus gaf. Toen vroeg Oom: Hoe gaat het met Elsje? Waar is zij?" Wim en ik luisterden aandachtig bij het hooren van deze woorden. Elsje was dus ons nichtje. „Zij ligt in haar kamer," antwoordde Tan te, want wij hadden natuurlijk dadelijk be grepen, dat zij onze nieuwe tante was. „Heeft zij buiten op haar stoel gelegen?" vroeg Oom weer. „Een uurtje, maar zij had vandaag niet één van haar goede dagen," luidde het ant woord Oom keerde zich bij het hooren van deze woorden haastig om en liet ons alleen met fan te achter. „Elsje verlangt er naar kennis met jullie to maken,zei zij. Haar stem klonk zacht en vriendelijk. „Maar ik zal jullie eerst je tamers wijzen Tante ging ons nu voor op de breede trappen, waar het geluid van onze voetslap- Pen geheel gedempt werd door de dikke loo- pers, die er op lagen. Toen wij boven gekomen waren, zagen wij Jange gangen, die wij doorliepen „Dit is jouw kamer, Wim," zei Tante, ter wijl zij een deur opendeed. Het was een mooie, groote kamer en er hingen leuke platen aan dén muur. Paarna wees Tante mij mijn kamer. Ik trad er binnen en keek verbaasd rond. O, wat was ook hier alles mooi en groot! „Help jij mijn nichtje maar eens, Anna." zei Tante tegen een dienstmeisi» dat er juist aankwam. Zij borstelde mijn haar en ik waschte mijn handen. Daarna deed ik een andere jurk aan voor talel. Juist was ik daarmee klaar, toen er op de deur gebonsd werd en daar stond Wim die zich ook opgeknapt had. „Ben je klaar?" vroeg hij. „Ga dan maar mee naar beneden. Ik weet den weg Maar ik geloof toch, dat dit niets dan grootspraak van hem was en dat hij den weg stellig met gevonden zou hebben, als hij niet een knecht was tegengekomen, die ons vóórging en een deur opendeed. Wij kwamen nu in een prachtig vertrek met met veel spiegels en veel verguld, waar al les schitterde en glonj. Eerst dacht ik. dat Tante alleen in de kamer was, maar in het volgend oogenblik bemerkten wij nog iemand. En die iemand was ons nichtje Elsje. Zij was een meisje van een jaar of elf, twaalf, dat heel bleek zag e® goudblond haar en blauwe oogen had zoo blauw als vergeei-mij-nietjes. Ik had nog nooit zoo'n zacht gezichtje gezien en wat had zij een Have stem! Zij lag op verscheiden kussens op een ruststoel en wendde geen poging aan om op te staan, toen wij in de kamer kwamen. Zij stak ons echter haar beide handen toe en zei een paar woorden om ons te ver welkomen, die ons werkelijk op ons ge mak stelden. Op dit oogenblik kwam Oom binnen. Hij liep naar den ruststoel, boog zich over Elsje heen en kuste haar. Zijn ernstig gezicht scheen, als bij tooveralag, te veranderen, zóó vriendelijk was het op een=, terwijl hij zei: Fji hoe is het vanmiddag met mijn lie veling gegaan? Heeft zij al kennis ge maakt niet Wim en Jennie?" Elsje keek haar vader glimlachend aan en ik kon duidelijk zien, dat deze vader en dochter dolvoel Van elkaar hielden. .fiMC klcek sbe goog om aan tafel te gaan. I Elsje stond heel langzaam van haar rust stoel op en leunde op den arm van Oom. Zoo liepen zij door de hall naar de eet kamer. Alles was zóó vreemd om mij heen, dat wij al een heelen tijd aan tafel zaten, vóór ik rond durfde kijken. Ik kende niet eens den naam van de schotels, welke mij door een deftigen knecht aangeboden werden. Elsje zat tegenover mij en ik zag, dat zij een kussen in den rug had. Ook was haar stoel anders dan onze stoelen. Eén of tweemaal zag ik. dat ze naar mij keek en als onze oogen elkaar ontmoe ten, glimlachte zij. Ik vond haar een heel lief nichtje, met wie ik zeker wel gau» goede maatjes zou zijn. Er werd weinig gegsproken aan talel. Oom zei niet veel en hoewel Tante telkens heel vriendelijk tegen Wim en mij begon te praten, voelden wij ons in onze nieuwe omgeving toch niet genoeg thuis om verf meer dan „Ja!" „Neen!" en „Dank u, Tan te" te zeggen. Als ons neefje er geweest was, zouden Wim en hij zeker druk gepraat hebben, zoo als jongens dat doen. Maar hij was er niet en niemand sprak over hem of toonde zich verbaasd, dat hij er niet was. Hieruit bleek dus, dat hij niet thuis was. Na tafel nam Tante ons mee naar de zit kamer, Waar Elsje weer op haar ruststoel ging liggen, al was het een heerlijke avond en zag het terras er aanlokkelijk uit. Misschien begreep Tante, dat Wim en ik liever eens buiten wilden rondloopen dan rustig in de kamer te zitten, want zij zei ons, dat wij wel naar buiten mochten gaaa. „Jullie zult wel niet verdwalen, want ik denk, dat je al eerder op de plaats geweest zult zijn, is het niet?" zei onze nieuwe tante. „Ja mevrouw Tante," mompelde Wim en wij waren nauwelijks op het ter ras, of hij fluisterde mij in 't oor: „Wat zou Tante wel zeggen, als zij wist, dat we de plaats „het gebied van den vijand" noemden?" Ja, dat wist ik natuurlijk ook niet. Maar zou Elsje niet buiten komen? Wij konden ons niet voorstellen, dat zij liever op haar ruststoel zou blijven liggen dan buiten te loopen juist nu het zulk hee.-. lijk weer was. Wij liepen weer terug en zij las dadelijk de vraag, die ons bezighield, op onze ge zichten. „Ik zou ook'wel graag willen, maar ik kan niet," zei zij. „Elsje gaat op dezen tijd van den dag nooit naar buiten," zei Tante, die een hand werk opgenomen bad. Wim en ik gingen dus alleen. Wim was het, die het eerst begon te spreken, toen wij naast elkaar Hepen, net zooals wij altijd deden. Hij zei: „Wat ziet het êr hier nu heel anders uit. Zie eens, hoe alles opgeknapt is. 't Lijkt wel, of alles betooverd is! Herinner je je nog, hoe saai en akelig het huis er uitzag/ Alle luiken voor de ramen en nergens eenig teeken van leven, behalve een enkelen keer, als de kamers gelucht werden. Heb je de famiUe-portretten gezien? Ik kan me bijna niet voorstellen, dat Vader hier als jongen gewoond heeft. Maar zeg, Jennie, be grijp je iets van Tom?" „Tom?! Wie is dat?" vroeg ik verbaasd. „O, jou dom gansje! Ons neefje natuur lijk!" luidde het antwoord. „Hóe weet jij, dat hij Tom heet?" vroeg ik weer. „Dat heelt de knecht mij verteld en Ook zou je dat ooit gedacht hebben? dat hij zijn vacantie op school doorbrengt!" „Anne Tom!" zei ik. „Jij zou dat zeker niet prettig vinden, Wim." „Natuurlijk niet' Ik zou wegloopen! 't Is schande!" „Misschien vindt hij het wel prettig." „Onzin. Welke jongen zou dat nog pret tig vinden? Natuurlijk wou ik Jan, zoo heet de knecht, niet verder uithooren, maar hij zei, dat Tom op kostschool was en ook met Kerstmis niet thuis zou komen. Hoe vin-je dat nou, Jan? Verbeeld je, dat je op school bent en dat alle andere jongens naar huis gaan en jij alleen blijven moet!" Ik had werkelijk medelijden met oi.t. neefje Tom. al kende Be hem dan pok be$- iemaal niet Toen Oom vriendelijk teg O ons geweest was, had ik er niet meer a g.-dacht. maar nu ik dit over Tom hoon 11e kwam de herinnering weer in mij boven, t wij het Huis en de omgeving „het gebi ef( van den vijand" genoemd hadden. (Wordt vervolgd.) Franklin's Fluit. Toen Benjamin Franklin, de beroemc Amerikaan, die den bliksemafleider uitvoc m: en bovendien één der uitctekendste marine van zijn tijd was, zeven jaar oud was, kre< bij een lesje, dat ondanks zijn jeugd, toe en zulk een diepen indruk op hem maakte, da egt zooals bij zelf vertelde het onuitwii baar in zijn geheugen geprent bleef. De kleine Ben was n.l. als het zestiend ei kind mn een zeepzieder, allesbehalve ve: ec wend. Welk een gebeurtenis moest het dt in het leven van den zeven-jarigen jonge !ee zijn, teen op zekeren feestdag ooms t en tante-s zijn zakken met kopergeld vulden oo De eerste wandeling van den nu in eige oogen schatrijken Ben was natuurlijk naa Is een speelgoedwinkel, om daar, voor he c eerst va.n zijn leven, met een zak, neen twee zakken vol geld binnen te stappen op zijn eigen houtje uit te kiezen, wat riji Hart maar begeerde. Dooh vóór hij nog in den winkel wa? kwam hij onderweg een jongen tegen, dii een fluitje in de hand had, dat hij aan ziji >n mond zette en er vervolgens op los blies "Verrukt bleef Benjamin staan. De tooi dezer fluit had het hem gedaanVergeter g was de speelgoedwinkel en alle speelgoed m der wereld: dat fluitje, en dat fluitje alleeii r; moest hij hebben, 't kostte wat het wilde 1 Zonder naar den prijs er van te vragen, of er lang over te onderhandelen, bood hij den gelukkigen bezitter vrijwillig voor het vurig begeerde fluitje al zijn duiten ui» zijn zakken. Natuurlijk wilde de andere jongen dol graag dien ruil aangaan en dat zonder zich ook maar één oogenblik te bedenken, 't Zou moeilijk te zeggen zijn, wie van beiden blij- der was. want ieder hunner geloofde vast en zeker, dat hij het was. die den besten ruil gedaan had. Toen nu onze Ben thuis kwam, zoo trotsch als een koning op zijn fluitje, onder vond hij zeker de eerste groote teleurstel ling in zijn jeugdig leven, daar hij al dade lijk tot de treurige ontdekking kwam, dat hij zelf de eenige was, die blij met zijn in koop was, terwijl voor al de andere huis genooten tot den hond en de kat toe zijn fluitje, waar hij toch zoo ingenomen mee was en waarop hij den geheelen dag blies, een ware bezoeking was. Toen men echter hoorde, dat hij voor dit schelle ding al zijn duiten opgeofferd had, lachten zijn broers en zusters hem in zijn gezicht uit en zeiden hem rondweg, dat hij geen dommer streek had kunnen uithalen daar hij minstens zesmaal meer voor het uitgeholde stuk hout gegeven had. dan het waard was Daar had me nu die arme, eerst zoo ge lukkige Benjamin, behalve de schade «n den spot, nog het knagend gevoel, wat hij voor dat weggeworpen geld al niet had kunnen koop en Uit was het-toen met zijn blijdschap over het fluitje; er kwamen waterlanders en zijn spijt overtrof verre het genoegen, dat het fluitje hem eerst verschaft had. Dagen aan een stuk hinderde Hem zijn domme streek. Eén goed gevolg had deze gebeurtenis echter toch voor Benjamin Franklin. Hij vergat n.l. dat fluitje, dat hem eerst zoo veel vreugde bereid had. zijn heele leven niet, en zoo dikwijls hij in het vervolg ge vaar liep, iets onnuttigs te koopen, hij dapper de verzoeking te weerstaan, omdat dan onmiddellijk de herinnering en tevens de waarschuwing bij hem opkwam: ,,Geef niet te veel voor het fluitje f' Toen hij later een volwassen maai was en door den hem bijgebleven stelregel: nooit iets onnoodigs te koopen, geld en tijd bespaarde. deed hij al Heel spoedig de ont dekking, dat heel veel menschen eigenlijk te ivcel soar pen floifcj» gewet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 18